RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.902001-10 (P)
Datum uitspraak: 5 oktober 2012
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], verblijvende op het adres [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 september 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd, dat
1.
zij op of omstreeks juli 2009 tot en met mei 2010, in elk geval in het jaar 2009 en/of 2010, te Hippolytushoef, in de gemeente Wieringen,
al dan niet opzettelijk,
zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel [perceel] gelegen inrichting voor de opslag en/of stalling van materiaal en/of materieel en/of reparatie en/of onderhoud en/of overslag van steenachtig bouwmateriaal en/of opslag van asbesthoudend materiaal (ten behoeve van een sloopbedrijf) en/of het opslaan, bewerken, verwerken, overslaan en/of op de bodem brengen van afvalstoffen, zijnde een inrichting genoemd in (respectievelijk) Categorie 11.1 en/of 13.1 en/of 28.1 en/of 28.4 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage 1, in elk geval een inrichting heeft opgericht en/of in werking heeft gehad en/of heeft veranderd of de werking daarvan heeft veranderd (immers betrof het een inrichting voor het opslaan van lompen, metalen, papier en maximaal 5 autowrakken, terwijl de nieuwe hoofdactiviteiten bestaan uit opslag en stalling van materiaal en materieel, reparatie en onderhoud van materieel, overslag va n steenachtig bouwmateriaal en/of opslag van asbesthoudend materiaal en/of opslag, overslag en/of bewerken van afvalstoffen);
2.
zij in of omstreeks de periode van juli 2009 tot en met april 2010, in elk geval in het jaar 2009 en/of 2010, te Hippolytushoef, in de gemeente Wieringen,
al dan niet opzettelijk,
als degene die voornemens was de bodem van het perceel [perceel] te saneren dan wel handelingen te verrichten ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem van het perceel [perceel] wordt verminderd of verplaatst, van dat voornemen geen melding heeft gedaan bij gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland;
3.
zij in of omstreeks de periode van juli 2009 tot en met april 2010, in elk geval in het jaar 2009 en/of 2010, te Hippolytushoef, in de gemeente Wieringen, en/of te Heerhugowaard, in elk geval in Nederland,
al dan niet opzettelijk,
handelingen met betrekking tot afvalstoffen heeft verricht en/of nagelaten, terwijl zij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan, en toen niet aan zijn verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen en/of na te laten die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s),
- een gedeelte van de op het perceel [perceel] te Hippolytushoef aanwezige (vervuilde) grond ontgraven en/of
- deze (vervuilde) grond gemengd met puin en/of
- dit mengsel van (vervuilde) grond en/of puin, in elk geval deze (vervuilde) grond, met een vrachtwagen afgevoerd van dit perceel en/of
- een hoeveelheid van in totaal 1107,64 ton, in elk geval een hoeveelheid, van dit mengsel van (vervuilde) grond en/of puin, in elk geval deze (vervuilde) grond, bij het bedrijf Van [recyclebedrijf] aangevoerd als puin voorzien van Euralcode [code], en/of
- deze hoeveelheid van in totaal 1107.64 ton, in elk geval een hoeveelheid, van dit mengsel van (vervuilde) grond en/of puin, in elk geval deze (vervuilde) grond, bij voornoemd bedrijf gestort op een zich daar al bevindende grote berg puin;
4.
zij in of omstreeks de periode van juli 2009 tot en met april 2010, in elk geval in het jaar 2009 en/of 2010, te Hippolytushoef, in de gemeente Wieringen, en/of te Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, als degene die zich van bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen, te weten een mengsel van (vervuilde) grond en/of puin, in elk geval (vervuilde) grond, heeft ontdaan door afgifte aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a tot en met e van de Wet milieubeheer, al dan niet opzettelijk,
niet aan degene die opdracht had die afvalstoffen naar die persoon te vervoeren, een begeleidingsbrief, met daarin de gegevens als bedoeld in artikel 10.39, eerste lid, onder a, en/of de in artikel 10.38, eerste lid, van die wet bedoelde gegevens, heeft verstrekt immers was/waren op de aanwezige begeleidingsbrieven ingevuld het woord/de woorden
puin en/of Euralcode [code], terwijl de gebruikelijk benaming van die afvalstoffen moest zijn: grond en stenen die gevaarlijke stoffen bevatten en/of Euralcode [code];
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
Beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
Standpunt verdachte.
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging
a. wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM;
b. wegens, naar de rechtbank begrijpt, schending van artikel 6, derde lid, onder b van het EVRM;
c. wegens schending van artikel 13 EVRM en daartoe het volgende aangevoerd.
Ad a.
De ten laste gelegde feiten betreffen feiten begaan in 2009 en 2010. De zaak is echter in januari 2012 voor het eerst ter terechtzitting aangebracht, drie jaar, in elk geval ruim twee jaar nadat de ten laste gelegde periode was aangevangen.
Ad b.
De verdediging is ernstig in haar belangen geschaad doordat aan verdachte belangrijke – mogelijk ontlastende – stukken uit het proces-dossier zijn onthouden.
Dit betreft met name:
- stukken betreffende de bestuursrechtelijke procedure rondom het verkrijgen van een milieuvergunning voor het perceel [perceel] te Hippolytushoef;
- stukken met betrekking tot het door het Nederlands Forensisch Instituut ingestelde onderzoek.
- een proces-verbaal met het nummer PL10 MB 2010024896 dat door het openbaar ministerie ondanks het verzoek daartoe van verdachte, niet aan haar is verstrekt;
- een volledige schriftelijk uitgewerkte versie van de inhoud van de in het kader van dit onderzoek afgeluisterde telefoongesprekken en een kopie van de tape waarop de gesprekken zijn vastgelegd.
Ad c.
De voorgaande argumenten beletten verdachte een goede verdediging te voeren en haar onschuld te bewijzen waardoor haar het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM is ontnomen.
Standpunt van de officier van justitie
Ad a.
De Hoge Raad heeft uitspraken gedaan over de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Dat betreft in zijn algemeenheid een termijn van maximaal drie jaren. Overschrijding van de termijn leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie maar tot strafvermindering. Het onderzoek is aangevangen op 4 maart 2010. Er is aan verdachte een schikking aangeboden om strafvervolging te voorkomen en op 17 januari 2012 is de zaak bij de politierechter aangebracht. Er is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
Ad b.
De officier van justitie bepaalt de samenstelling van het strafdossier alsmede welke stukken daaraan worden toegevoegd. Niet is gebleken dat de in het dossier gevoegde ambtsedig opgemaakte processen-verbaal onjuist of onvolledig zouden zijn.
De verbalisant heeft met betrekking tot de aan het dossier toegevoegde foto’s keurig gemeld dat daaraan door hem geen wijzigingen zijn aangebracht.
De stukken met betrekking tot de bestuursrechtelijke procedure betreffende de vergunning verlening voor het perceel [perceel] te Hippolytushoef bevinden zich bij het bevoegde bestuursrechtelijk orgaan, te weten de provincie Noord-Holland. De officier van justitie beschikt niet over deze stukken.
Aan de verdachte is bericht dat een proces-verbaal met het nummer PL10MB 2010024896 van het strafdossier geen deel uitmaakt omdat dit nummer berust op een verschrijving. Dit niet bestaande stuk kan dus niet aan verdachte worden afgegeven.
De door de verdachte bedoelde verslagen van afgeluisterde telefoongesprekken zijn op een CD ROM gezet. Aan verdachte is vervolgens aangeboden deze CD te beluisteren. Van die gelegenheid heeft zij geen gebruik gemaakt.
De door het Nederlands Forensisch Instituut met betrekking tot deze zaak opgemaakte rapportage/stukken zijn aan het strafdossier toegevoegd. Verdachte heeft van de inhoud daarvan kennis kunnen nemen.
Verdachte heeft overigens, ondanks een daartoe strekkend verzoek, niet nader gespecificeerd welke stukken uit het strafdossier aan haar zijn onthouden.
De officier van justitie stelt zich, gelet op het bovenstaande, op het standpunt dat er niet is gehandeld in strijd met artikel 6 EVRM en dat de officier van justitie in haar vervolging kan worden ontvangen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld HR 17 juni 2008, LJN:BD2578) volgt, dat de redelijke termijn eerst begint te lopen op het moment waarop vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem terzake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Wat betreft de berechting in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Bij de beoordeling spelen voorts een rol: de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte op het proces-verloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. In het onderhavige geval is eerst op 4 maart 2010 een strafrechtelijk onderzoek gestart en waarna verdachte op 23 april 2010 voor de eerste maal is gehoord op de verdenking van handelen in strijd met bepalingen uit de milieuwetgeving. De rechtbank is van oordeel dat verdachte op laatstgenoemde datum in redelijkheid kon verwachten dat ter zake van de thans ten laste gelegde feiten strafvervolging zou worden ingesteld. Aan verdachte is in de onderhavige zaak een transactie aangeboden. Deze is niet door haar aanvaard. Vervolgens is zij gedagvaard ter terechtzitting van de economische politierechter op 17 januari 2012. Vanwege een door verdachte ingediend wrakingsverzoek moest de behandeling van de zaak worden aangehouden. Na afwijzing van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer in deze rechtbank is verdachte opgeroepen voor de terechtzitting van de economische politierechter op 13 juli 2012. Uit het vorenstaande volgt dat bij de behandeling van deze zaak door het openbaar ministerie en de rechtbank de nodige voortvarendheid is betracht. Van overschrijding van de redelijke termijn is derhalve geen sprake.
Ad b.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het openbaar ministerie de inhoud van het strafdossier bepaalt dat aan de strafrechter wordt voorgelegd. Dit strafdossier is aan de verdachte verstrekt en zij is in de gelegenheid gesteld de in het kader van dit onderzoek opgenomen telefoongesprekken te beluisteren.
Door de verdachte is niet aannemelijk gemaakt dat haar in het strafdossier aanwezige stukken zijn onthouden.
De verdachte heeft gesteld dat de op de bestuursrechtelijke procedure betreffende de vergunningverlening ten aanzien van het perceel [perceel] te Hippolytushoef betrekking hebbende stukken aan het strafdossier ontbreken. De officier van justitie beschikt echter niet over het bestuursrechtelijk dossier en evenmin heeft de verdachte aangegeven welke stukken uit dat dossier voor haar verdediging relevant konden zijn.
Wel is de verdachte in de gelegenheid gesteld zelf deze stukken aan het strafdossier toe te voegen, van welke mogelijkheid zij geen gebruik heeft gemaakt.
De verbalisant [verbalisant] heeft met betrekking tot de door hem aan het dossier toegevoegde foto’s op ambtseed in het proces-verbaal opgenomen dat, hoewel wellicht door middel van fotoshopping wijzigingen in de foto’s aangebracht zouden kunnen worden waardoor deze niet meer betrouwbaar zouden zijn, daarin door hem geen wijzigingen zijn aangebracht.
Aan de verdachte is bericht dat een proces-verbaal met het nummer PL10MB 2010024896 van het strafdossier geen deel uitmaakt omdat dit nummer berust op een verschrijving. Dit niet bestaande stuk kan dus niet aan de verdachte worden afgegeven.
De door het Nederlandse Forensisch Instituut met betrekking tot deze zaak opgemaakte rapportage/stukken zijn aan het strafdossier toegevoegd. De verdachte heeft van de inhoud daarvan kennis kunnen nemen.
Ad c.
De verdachte heeft de mogelijkheid gehad en deze ook aangegrepen om bij de rechtbank verweren te voeren met betrekking tot rechten die worden gewaarborgd door het EVRM. Tegen de in dit vonnis opgernomen beslissingen met betrekking tot deze verweren staat met inachtneming van het gestelde in artikel 404 e.v. Sv een rechtsmiddel voor verdachte open.
Van schending van artikel 13 EVRM is derhalve geen sprake.
Concluderend zal de rechtbank alle verweren van de verdachte verwerpen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ook overigens ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
Op 4 maart 2010 wordt door een medewerker van de gemeente Wieringen aan de politie gemeld dat op het terrein van perceel [perceel] te Hippolytushoef (gemeente Wieringen) grond zou worden afgegraven, terwijl op het terrein een ernstige bodemverontreiniging aanwezig was. Uit een bodemonderzoek was gebleken dat een deel van het terrein was verontreinigd met zware metalen. Bij de gemeente was geen melding gedaan van een sanering of voornemen daartoe.
Uit onderzoek bleek dat dit terrein sinds 1 juli 2009 in eigendom toebehoort aan de verdachte. De verdachte gebruikte dit terrein voor de opslag, stalling, reparatie en onderhoud van materiaal ten behoeve van een sloopbedrijf.
De vragen die thans moeten worden beantwoord zijn de volgende:
1. Beschikte verdachte over een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor de uitoefening van een dergelijke inrichting? (Feit 1)
2. Had de verdachte de sanering van dat terrein gemeld bij de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland? (Feit 2)
3. Heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het verrichten van handelingen met betrekking tot afvalstoffen terwijl zij wist dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan? (Feit 3)
4. Heeft de verdachte zich ontdaan van bedrijfsafvalstoffen door deze te vervoeren zonder een op de juiste wijze ingevulde begeleidingsbrief?(Feit 4)
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
C. Standpunt van de verdachte/de verdediging
Ten aanzien van feit 1.
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak moet volgen omdat zij beschikte over een voor genoemd perceel afgegeven milieuvergunning.
Ten aanzien van feit 2.
De verdachte stelt zich op het standpunt dat vrijspraak moet volgen omdat zij op 26 augustus 2009 aan Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hippolytushoef de oprichting van de onderhavige inrichting heeft gemeld.
Ten aanzien van feit 3.
De verdachte stelt zich op het standpunt dat – zo begrijpt de rechtbank het verweer – indien er 1107,64 ton aan puin en aarde is afgegraven en afgevoerd naar een legaal verwerkingsbedrijf en zowel de ontdoener, de transporteur en de ontvanger/verwerker kennelijk van mening waren dat de transacties volledig conform de vigerende regels hebben plaatsgevonden, het niet zo kan zijn dat achteraf milieuambtenaren kunnen vaststellen dat toch niet aan de regels is voldaan. Ook van dit feit dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4.
De verdachte stelt zich op het standpunt dat de ontdoener, de transporteur en de ontvanger/verwerker van de afvalstoffen bij het vervoer van de afvalstoffen geen problemen hebben gehad met de gebruikte codering, waaruit volgt dat deze codering niet ondeugdelijk was. Ook van dit feit dient de verdachte te worden vrijgesproken.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank ,
Op 4 maart 2010 werd door [melder] namens de gemeente Wieringen aan de politie te Hoorn gemeld dat op het terrein van perceel [perceel] te Hippolytushoef grond werd afgegraven, terwijl op het terrein een ernstige bodemverontreiniging met zware metalen aanwezig was.
Bij onderzoek bleek dat een hekwerk rond het terrein was voorzien van borden met daarop bedrijfsreclame van [bedrijf verdachte]. Op het terrein stond een vrachtauto met het kenteken [kenteken].
Door het hekwerk zag verbalisant dat er op het terrein graafwerkzaamheden hadden plaatsgevonden. Op een groot deel van het terrein was menggranulaat aangebracht. Op het terrein lag een hoeveelheid ongebroken puin,van ca 50 m³. Op het terrein lag ook een hoeveelheid grond van ca 50 m³.
Door een getuige werd op 4 maart 2010 verklaard dat er buiten kantoortijden graafwerkzaamheden plaatsvonden op het terrein. Op het terrein werd puin van elders aangevoerd met de vrachtauto van [bedrijf verdachte] die op genoemde datum op het terrein stond. Dit puin werd op het terrein gestort. Met behulp van een kraan werd het puin vermengd met de vervuilde grond die op het terrein wordt ontgraven. Vervolgens werd het puin dat was opgemengd met de grond weer op de vrachtauto geladen en van het terrein afgevoerd. Er is puingranulaat aangevoerd dat gebruikt wordt voor verharding.
Op 13 maart 2010 wordt door verbalisant [verbalisant] gezien dat op het terrein [perceel] te Hippolytushoef, even voorbij het gesloopte pand, diverse grondsoorten zichtbaar waren welke daar kennelijk nog niet lang aanwezig waren. De grondsoorten hadden een donkere(zwarte) en lichte kleur. De grondsoorten lagen zonder enige afscheiding op de onbeschermde bodem. De grond die het dichtst tegen het hek aanlag was vermengd met een grote hoeveelheid ongebroken puin. Er werd grond omgezet op het meest oostelijke deel van het terrein.
Op 24 maart 2010 is door verbalisant [verbalisant] een observatie van het terrein [perceel] uitgevoerd waarbij werd gezien dat pakketten op genoemd terrein werden gelost. Deze pakketten bleken dakplaten te bevatten welke afkomstig waren van het dak van een bij derden gesloopte schuur.
Aan de voormalige eigenaar van het perceel [perceel] te Hippolytushoef was een vergunning afgegeven op grond van artikel 8.1 van de Wet Milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het opslaan van lompen, metalen papier en maximaal 5 autowrakken. Op 27 januari 2010 heeft de verdachte een aanvraag gedaan voor het verkrijgen van een vergunning voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor de opslag, stalling, reparatie en onderhoud van materiaal ten behoeve van een sloopbedrijf. Als hoofdactiviteiten werden in die aanvraag genoemd:
- opslag en stalling van materiaal en materieel;
- reparatie en onderhoud van materieel;
- overslag van steenachtig bouwmateriaal;
- opslag van een container met asbesthoudend materiaal.
De gemeente Wieringen heeft de vergunningsprocedure stopgezet, waaruit volgt dat aan de verdachte een dergelijke vergunning – nog – niet was verleend.
De inrichting valt onder de werkingssfeer van het Besluit Algemene Regels voor Inrichtingen Milieubeheer(BARIM). Deze inrichting is vergunningplichtig.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de inrichting in werking is en dat het terrein door de verdachte in hoofdzaak wordt gebruikt voor de opslag van voertuigen, materiaal, materieel en containers en voor de opslag en verwerking van afvalstoffen. Deze afvalstoffen zijn vermoedelijk voor het grootste deel afkomstig van eigen werken van de verdachte. Geconstateerd is dat het aangevoerde puin op de onbeschermde bodem is opgeslagen en vermoedelijk wordt gemengd met grond die is ontgraven op het terrein.
Tijdens het onderzoek is ook geconstateerd dat afvalstoffen naar het terrein worden gebracht door derden.
Tevens is vastgesteld dat afvalstoffen van de inrichting worden afgevoerd onder de benaming “renovatie [adres]” naar het terrein van de inrichting [recyclebedrijf] te Heerhugowaard.
Gezien het bovenstaande is sprake van een inrichting voor het opslaan, bewerken, verwerken, overslaan en op de bodem brengen van afvalstoffen, een inrichting als bedoeld in de categorieën 28.1 en 28.4 van bijlage I behorende bij het BARIM.
De rechtbank acht op grond van het hiervoor overwogene wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk een voorschrift, gesteld bij artikel 8.1 van de Wet Milieubeheer, heeft overtreden.
Uit een onderzoeksrapport met betrekking tot perceel [perceel] te Hippolytushoef door [rapporteur] te Purmerend van 7 november 2002 blijkt dat de bodem verontreinigd is door cadmium, PAK, EOX, minerale olie en koper. De sterk verhoogde gehalten aan koper, zink en lood overschrijden de interventiewaarden.
Uit een Verkennend bodemonderzoek van genoemd terrein naar asbest in de bodem en de bodemkwaliteit ter plaatse van de loods door [rapporteur] te Purmerend van 22 september 2004 blijkt dat er geen asbestverdacht materiaal is aangetroffen. In het mengmonster van de bovengrond zijn zink en PAK aangetoond in gehalten boven de streefwaarden. In het grondwater is het gehalte minerale olie licht verhoogd. Het grondwater is tevens licht beïnvloed door chroom.
De Provincie Noord-Holland concludeert op basis van deze rapporten dat er vermoedelijk sprake is van een ernstige bodemverontreiniging.
In juli 2009 wordt het terrein gekocht door de verdachte. Bij gelegenheid van het sluiten van de koopovereenkomst wordt de verdachte gewezen op de in het terrein aanwezige verontreiniging.
De verdachte heeft op 23 april 2010 verklaard dat haar was verteld dat op het terrein een lichte bodemverontreiniging was. Dit stond vermeld in een rapport van [rapporteur] gedateerd 7 november 2002, dat zij bij de aankoop van het perceel had ontvangen .
Reeds eind 2009 werd door een getuige gezien dat op het perceel [perceel] te Hippolytushoef vanuit een bestelauto met aanhangwagen puin werd gelost. Het was eerder al opgevallen dat op het terrein grond en puin werden gemengd. Op het terrein staat namelijk op een heuvel een graafmachine waarmee dat werd gedaan .De lading uit de aanhangwagen werd gemengd met het materiaal dat al op het terrein aanwezig was.
Op 26 maart 2010 werd door verbalisanten gezien dat de grond op het terrein [perceel] grotendeels tussen een halve meter en één meter was ontgraven. Er was deels een laag puingranulaat aangebracht van ongeveer een halve meter. Aan de oostzijde van het terrein vonden nog graafwerkzaamheden plaats. Een Atlas-kraan stond op een verhoging van voornamelijk schoon puin. Aan de achterzijde van het terrein lag een berg grond. Vervolgens is door medewerkers van het NFI bodemonderzoek uitgevoerd en zijn grondmonsters genomen. In de grondhoop(partij2) en in de grond/het puin(partij 1) waarop de kraan stond zijn tracers ingebracht.
Uit een observatie op 31 maart 2010 bleek dat een vrachtauto van de onderneming van de verdachte de stortplaats van het bedrijf [recyclebedrijf] te Heerhugowaard was opgereden en aldaar een hoeveelheid grond met puin heeft gestort. De vrachtauto was voorzien van het kenteken [kenteken]. De hoeveelheid gestorte grond is op 31 maart 2010 onderzocht. De partij van ongeveer 10 kuub bestond uit ongeveer 70% grond en 30% puin. Bij beschijning met een UV lamp lichtten in die partij lichtpuntjes op die bij onderzoek afkomstig bleken van de eerder op het [perceel] aangebrachte tracers. Door het NFI werden van genoemde partij(partij 3) grondmonsters genomen. Hieruit kwam naar voren dat de partijen 1 en 3 de concentraties van koper, lood en zink hoger waren dan de overeenkomstige achtergrondwaarden. De gemeten concentraties zijn vergelijkbaar met de concentraties die in het Rapport Milieukundig bodemonderzoek [perceel] van [rapporteur] d.d. 7 november 2002 zijn gemeten.
De bestuurder van de vrachtauto met het kenteken [kenteken], [chauffeur], heeft op 21 april 2010 verklaard dat hij werkzaamheden verrichtte voor de verdachte. Op 22 april 2010 werd door de bestuurder verklaard dat de op het terrein [perceel] aanwezige Atlaskraan wordt gebruikt voor graafwerkzaamheden op het terrein. Er is op het terrein gegraven om puin uit de grond te halen. Op het terrein wordt asbesthoudend materiaal opgeslagen in een container. Het voor verharding van het terrein gebruikte menggranulaat is afkomstig van de [adres] te ’t Zand. Er is grond aan het terrein ontgraven. Hij was de bestuurder van de vrachtauto die de stortingen bij [recyclebedrijf] heeft gedaan. Er werd hem gezegd dat een container met puin afgevoerd moest worden en dat die geleegd moest worden bij [recyclebedrijf].
Hij heeft heel wat vrachten vanaf het terrein [perceel] weggebracht naar [recyclebedrijf]. Hij heeft niet alle transporten gedaan. Ook [verdachte] (de rechtbank begrijpt : verdachte)heeft wel eens gereden.
Degene die bij [recyclebedrijf] de vracht accepteert heeft één keer tegen hem gezegd dat er teveel grond bij het puin zat.
De verdachte heeft op 23 april 2010 verklaard niet aan de Provincie Noord-Holland te hebben gemeld dat zij voornemens was op het perceel [perceel] handelingen te verrichten ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem van het perceel wordt verminderd of verplaatst. Dit wordt door de Provincie Noord-Holland bevestigd.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk een voorschrift gesteld bij artikel 28 van de Wet Bodembescherming heeft overtreden.
Uit een onderzoek van perceel [perceel] te Hippolytushoef door [rapporteur] te Purmerend van 7 november 2002 blijkt dat de bodem verontreinigd is door cadmium, PAK, EOX, minerale olie en koper. De sterk verhoogde gehalten aan koper, zink en lood overschrijden de interventiewaarden.
Uit een Verkennend bodemonderzoek van genoemd terrein naar asbest in de bodem en de bodemkwaliteit ter plaatse van de loods door [rapporteur] te Purmerend van 22 september 2004 blijkt dat er geen asbestverdacht materiaal is aangetroffen. In het mengmonster van de bovengrond zijn zink en PAK aangetoond in gehalten boven de streefwaarden. In het grondwater is het gehalte minerale olie licht verhoogd. Het grondwater is tevens licht beïnvloed door chroom.
De Provincie Noord-Holland concludeert op basis van deze rapporten dat er vermoedelijk sprake van een ernstige bodemverontreiniging.
In juli 2009 wordt het terrein gekocht door de verdachte. Bij gelegenheid van het sluiten van de koopovereenkomst wordt de verdachte gewezen op de in het terrein aanwezige verontreiniging.
De verdachte heeft op 23 april 2010 verklaard dat haar was verteld dat op het terrein een lichte bodemverontreiniging was. Dit stond vermeld in een rapport van [rapporteur] gedateerd 7 november 2002, dat zij bij de aankoop van het perceel had ontvangen .
Op 26 maart 2010 werd door verbalisanten gezien dat de grond op het terrein [perceel] grotendeels tussen een halve meter en één meter was ontgraven. Er was deels een laag puingranulaat aangebracht van ongeveer een halve meter. Aan de oostzijde van het terrein vonden nog graafwerkzaamheden plaats. Een Atlas-kraan stond op een verhoging van voornamelijk schoon puin. Aan de achterzijde van het terrein lag een berg grond. Vervolgens is door medewerkers van het NFI bodemonderzoek uitgevoerd en zijn grondmonsters genomen. In de grondhoop(partij2) en in de grond/het puin(partij 1) waarop de kraan stond zijn tracers ingebracht.
Uit een observatie op 31 maart 2010 bleek dat een vrachtauto van de onderneming van de verdachte de stortplaats van het bedrijf [recyclebedrijf] te Heerhugowaard was opgereden en aldaar een hoeveelheid grond met puin heeft gestort. De vrachtauto was voorzien van het kenteken [kenteken]. De hoeveelheid gestorte grond is op 31 maart 2010 onderzocht. De partij van ongeveer 10 kuub bestond uit ongeveer 70% grond en 30% puin. Bij beschijning met een UV lamp lichtten in die partij lichtpuntjes op die bij onderzoek afkomstig bleken van de eerder op het [perceel] aangebrachte tracers. Door het NFI werden van genoemde partij(partij 3) grondmonsters genomen. Hieruit kwam naar voren dat de partijen 1 en 3 de concentraties van koper, lood en zink hoger waren dan de overeenkomstige achtergrondwaarden. De gemeten concentraties zijn vergelijkbaar met de concentraties die in het Rapport Milieukundig bodemonderzoek [perceel] van [rapporteur] d.d. 7 november 2002 zijn gemeten.
De bestuurder van de vrachtauto met het kenteken [kenteken], [chauffeur], heeft op 21 april 2010 verklaard dat hij werkzaamheden verrichtte voor de verdachte. Op 22 april 2010 werd door de bestuurder verklaard dat de op het terrein [perceel] aanwezige Atlaskraan wordt gebruikt voor graafwerkzaamheden op het terrein. Er is op het terrein gegraven om puin uit de grond te halen. Op het terrein werd asbesthoudend materiaal opgeslagen in een container. Er is grond aan het terrein ontgraven. [chauffeur] was de chauffeur van de vrachtauto die de stortingen bij [recyclebedrijf] heeft gedaan. Er werd hem gezegd dat een container met puin afgevoerd moest worden en dat die geleegd moest worden bij [recyclebedrijf]
Hij heeft diverse vrachten vanaf het terrein [perceel] weggebracht naar [recyclebedrijf]
Degene die bij [recyclebedrijf] de vracht accepteert heeft één keer tegen hem gezegd dat er teveel grond bij het puin zat.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk het voorschrift gesteld bij artikel 10.1 van de Wet Milieubeheer heeft overtreden.
Uit een observatie op 31 maart 2010 bleek dat een vrachtauto van de onderneming van de verdachte de stortplaats van het bedrijf [recyclebedrijf] te Heerhugowaard was opgereden en aldaar een hoeveelheid grond met puin heeft gestort. De vrachtauto was voorzien van het kenteken [kenteken]. De hoeveelheid gestorte grond is op 31 maart 2010 onderzocht. De partij van ongeveer 10 kuub bestond uit ongeveer 70% grond en 30% puin. Bij beschijning met een UV lamp lichtten in die partij lichtpuntjes op die bij onderzoek afkomstig bleken van de eerder op het [perceel] aangebrachte tracers. Door het NFI werden van genoemde partij (partij 3) grondmonsters genomen. Hieruit kwam naar voren dat de partijen 1 en 3 de concentraties van koper, lood en zink hoger waren dan de overeenkomstige achtergrondwaarden. De gemeten concentraties zijn vergelijkbaar met de concentraties die in het Rapport Milieukundig bodemonderzoek [perceel] van [rapporteur] d.d. 7 november 2002 zijn gemeten.
De bestuurder van de vrachtauto met het kenteken [kenteken], [chauffeur], heeft op 21 april 2010 verklaard dat hij tegen vergoeding werkzaamheden verrichtte voor de verdachte.
Op 22 april 2010 werd door de bestuurder verklaard dat de op het terrein [perceel] aanwezige Atlaskraan werd gebruikt voor graafwerkzaamheden op het terrein, onder andere om puin uit de grond te halen. Op het terrein werd asbesthoudend materiaal opgeslagen in een container. Er is grond aan het terrein ontgraven. Hij had de vrachtauto bestuurd die de stortingen bij [recyclebedrijf] heeft gedaan. Hem was opgedragen dat containers met puin afgevoerd moest worden en dat die geleegd moest worden bij [recyclebedrijf].
Hij heeft diverse vrachten vanaf het terrein [perceel] weggebracht naar [recyclebedrijf].
Degene die bij [recyclebedrijf] de vracht accepteert heeft één keer tegen hem gezegd dat er teveel grond bij het puin zat.
In de periode van 1 juli 2009 tot en met 12 april 2010 zijn door de onderneming van verdachte 1.386.580 kg afvalstoffen geleverd aan [recyclebedrijf] te Heerhugowaard. In totaal hebben er 56 vrachten plaatsgevonden met een totaalgewicht van 1107.640 kg afvalstoffen welke waren voorzien van een begeleidingsbrief waarop als herkomst was vermeld “Renovatie [adres]”. In rubriek 6 werd de afvalstof omschreven als puin, voorzien van de Euralcode [code].
Bij onderzoek van de begeleidingsbrief, nummer 27813036 van een op 31 maart 2010 door de onderneming van de verdachte ([bedrijf verdachte]) aan [recyclebedrijf] te Heerhugowaard afgeleverde grond met puin is in rubriek 6 als gebruikelijke benaming ingevuld “puin”, Euralcode [code]. Aan het bedrijfsnummer [nummer] was de naam [bedrijf verdachte] gekoppeld. Vanaf juni 2009 was onder dat afvalstroomnummer 1.348.020 kg afval afgegeven. Als locatie van herkomst was op de begeleidingsformulieren Renovatie [adres] Hippolytushoef vermeld.
Uit het onderzoek is gebleken dat het afgevoerde materiaal bestond uit ca. 70% grond en ca 30% puin. Tevens is uit dat onderzoek gebleken dat het ging om ernstig vervuilde grond, vermengd met grof puin.
Deze afvalstroom had derhalve onder de gebruikelijke benaming “grond en stenen die gevaarlijke stoffen bevatten” met Euralcode [code] vervoerd dienen te worden.
De rechtbank acht op grond van het hiervoor overwogene wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk het bij artikel 10.39 van de Wet Milieubeheer gegeven voorschrift heeft overtreden.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van juli 2009 tot en met mei 2010, te Hippolytushoef, in de gemeente Wieringen,
opzettelijk
zonder daartoe verleende vergunning,
een in of op perceel [perceel] gelegen inrichting voor de opslag en stalling van materiaal en materieel en reparatie en onderhoud en overslag van steenachtig bouwmateriaal en opslag van asbesthoudend materiaal (ten behoeve van een sloopbedrijf) en het opslaan, bewerken, verwerken, overslaan en op de bodem brengen van afvalstoffen, zijnde een inrichting genoemd in (respectievelijk) Categorie 11.1 en 13.1 en 28.1 en 28.4 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage 1, heeft opgericht en in werking heeft gehad.
2.
zij in de periode van juli 2009 tot en met april 2010, te Hippolytushoef, in de gemeente Wieringen,
opzettelijk
als degene die voornemens was handelingen te verrichten ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem van het perceel [perceel] wordt verminderd of verplaatst, van dat voornemen geen melding heeft gedaan bij gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland.
3.
zij in de periode van juli 2009 tot en met april 2010, in Nederland,
opzettelijk
handelingen met betrekking tot afvalstoffen heeft verricht,
terwijl zij wist dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan,
en toen niet aan haar verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken,
immers heeft zij, verdachte,
- een gedeelte van de op het perceel [perceel] te Hippolytushoef aanwezige vervuilde grond ontgraven en
- deze vervuilde grond gemengd met puin en
- dit mengsel van vervuilde grond en puin met een vrachtwagen afgevoerd van dit perceel en
- een hoeveelheid van dit mengsel van vervuilde grond en puin, bij het bedrijf Van [recyclebedrijf] aangevoerd als puin voorzien van Euralcode [code], en
- een hoeveelheid van dit mengsel van vervuilde grond en puin bij voornoemd bedrijf gestort.
4.
zij in de periode van juli 2009 tot en met april 2010, in Nederland,
als degene die zich van bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen, te weten een
mengsel van vervuilde grond en puin, heeft ontdaan door afgifte aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a tot en met e van de Wet milieubeheer,
opzettelijk
niet aan degene die opdracht had die afvalstoffen naar die persoon te vervoeren, een begeleidingsbrief, met daarin de gegevens als bedoeld in artikel 10.39, eerste lid, onder a, en de in artikel 10.38, eerste lid, van die wet bedoelde gegevens, heeft verstrekt immers waren op de aanwezige begeleidingsbrieven ingevuld het woord puin en Euralcode [code], terwijl de gebruikelijk benaming van die afvalstoffen moest zijn: grond en stenen die gevaarlijke stoffen bevatten en Euralcode [code];
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1. :
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Ten aanzien van feit 2 :
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 28 van de Wet Bodembescherming, opzettelijk begaan.
Ten aanzien van feit 3 :
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan
Ten aanzien van feit 4 :
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.39 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan
De rechtbank heeft met betrekking tot de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde feit overwogen dat deze bepaling bij inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is komen te vervallen. In laatstgenoemd wet is in artikel 2.1 onder e een gelijkluidende bepaling opgenomen. Uit de vervanging van artikel 8.1 Wet Milieubeheer door artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet gebleken van veranderd inzicht bij de wetgever omtrent de strafwaardigheid van vóór die vervanging gepleegd strafbare feiten.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 7.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 70 dagen.
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat zij van de ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
In het belang van de volksgezondheid en bescherming van het milieu is voorgeschreven hoe te handelen bij het omgaan met ernstig vervuilde grond. Van belang daarbij is dat verspreiding van de vervuilde grond zoveel mogelijk wordt voorkomen en vermenging van vervuilde grond met andere (bouw-)materialen zoveel mogelijk wordt tegengegaan.
Verdachte heeft op een perceel grond, waarvan het haar bekend was dat dit ernstig verontreinigd was, graafwerkzaamheden en andere handelingen verricht zoals het opbrengen van een puinlaag, waardoor verspreiding van de bodemverontreiniging heeft plaats gevonden en/of verontreiniging van het ingebrachte puinhoudende materiaal. De afvoer van – verontreinigd – materiaal van het terrein heeft niet overeenkomstig de regels plaatsgevonden.
Bovendien heeft de verdachte zonder vergunning een inrichting opgericht op het verontreinigde perceel.
Daarnaast heeft verdachte, door aldus te handelen, zichzelf een economisch voordeel bezorgd ten opzichte van concurrerende ondernemers door wie de regelgeving op het gebied van de milieuwetgeving wel wordt nageleefd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 augustus 2012, waaruit blijkt dat de verdachte in 2010 terzake van een milieudelict tot een geldboete is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat een geldboete van na te noemen hoogte recht doet aan de ernst van de gepleegde misdrijven waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de draagkracht van de verdachte.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen
- 23, 24c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht
- 8.1, 10.1 en 10.39 van de Wet milieubeheer;
- 28 van de Wet Bodembescherming;
- 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een geldboete van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 70 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Haverkate, voorzitter,
mr. I.M. Nusselder en M.L.M. van der Voet, rechters,
in tegenwoordigheid van W. Veenstra, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 oktober 2012.
Mr. Van der Voet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.