RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 27 december 2012 in de zaak tussen
[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser
(gemachtigde: mr. J. Jaab),
de minister van Financiën, verweerder
(gemachtigde: mr. Q.A. Witsen Elias).
Bij besluit van 3 mei 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen om toekenning van een aanvullende uitkering op grond van artikel 38 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR).
Bij besluit van 22 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen ingediende bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
1. Ter beantwoording staat de vraag of verweerder terecht en op goede gronden het verzoek van eiser heeft afgewezen om zijn burnout als beroepsziekte aan te merken.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het advies van de Commissie Advisering Bezwaarschriften Medewerkers van het Ministerie van Financiën exclusief de Belastingdienst (hierna: de commissie) van 16 december 2011 ten grondslag gelegd. De commissie is van mening dat het dossier geen aanknopingspunten biedt ter onderbouwing van de stelling van eiser dat sprake is geweest van buitensporige werkomstandigheden. Eiser heeft zijn stelling voorts onvoldoende onderbouwd. Het staat niet vast dat elke werknemer de werkzaamheden/werkomstandigheden van eiser als buitensporig zou hebben ervaren. Gesteld noch gebleken is dat ook anderen met dezelfde klachten zijn uitgevallen. Nu de werkomstandigheden van eiser hem juist vanwege de subjectieve omstandigheden van zijn verhoogde kwetsbaarheid en zijn persoonlijke kenmerken (plichtsgetrouw en groot verantwoordelijkheidsbesef), te veel zijn geworden, is de commissie van oordeel dat niet is voldaan aan de in de rechtspraak geformuleerde voorwaarde van naar objectieve maatstaven gemeten buitensporigheid. Nu de uitkomst van de eerste toets ontkennend moet worden beantwoord, komt de commissie niet toe aan beantwoording van de vraag of sprake is van een causaal verband tussen de arbeid of de arbeidsgerelateerde omstandigheden en de ontstane psychische arbeidsongeschiktheid.
3. Eiser heeft aangevoerd dat zijn arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een burnout en dat dit een beroepsziekte is. Eiser is van mening dat zijn werkomstandigheden objectief gezien een buitensporig karakter hadden. Er was sprake van een onevenredig zware werkbelasting en hoge werkdruk. Eiser wijst daarbij op verslagen van functionerings-gesprekken en beoordelingen. Eiser heeft meermalen aangegeven dat sprake was van buitensporige werkomstandigheden en dat zijn gezondheid daaronder leed. Naar de mening van eiser had het, gelet op de aard van de bezwaarprocedure, op de weg van de commissie gelegen om ook de tweede vraag te beoordelen. In bezwaar dient namelijk een volledige heroverweging van het primaire besluit plaats te vinden. Eiser is van mening dat de handelwijze van verweerder onrechtmatig is geweest.
4. Op grond van artikel 38, zevende lid, van het ARAR heeft de gewezen ambtenaar die recht heeft op een WIA-uitkering terzake van de dienstbetrekking die hij voor zijn ontslag vervulde, recht op een aanvullende uitkering indien de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een beroepsincident.
Op grond van artikel 38a, tweede lid, van het ARAR wordt de gewezen ambtenaar van wie de arbeidsongeschiktheid wordt veroorzaakt door een dienstongeval of een beroepsziekte doch niet door een beroepsincident, op zijn aanvraag voor de toepassing van dit hoofdstuk gelijkgesteld met de gewezen ambtenaar van wie de arbeidsongeschiktheid wordt veroorzaakt door een beroepsincident.
Op grond van artikel 130a van het ARAR worden de ambtenaar en de gewezen ambtenaar geacht een aanvraag te hebben ingediend als bedoeld in artikel 38a indien de eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens een dienstongeval of een beroepsziekte is gelegen in de periode van 1 januari 2004 tot en met 30 november 2005.
Op grond van artikel 35 van het ARAR wordt in dit hoofdstuk en in hoofdstuk X verstaan onder:
– beroepsziekte: een ziekte, die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;
– gewezen ambtenaar: een ambtenaar aan wie ontslag is verleend, met ingang van de dag waarop het ontslag is ingetreden.
5.1. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geldt voor de toepassing van regelingen als de onderhavige allereerst dat de in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren, die de arbeidsongeschiktheid zouden hebben veroorzaakt, moeten worden geobjectiveerd. Wanneer de arbeidsongeschiktheid in sterkere mate van psychische aard is, zal in meerdere mate sprake moeten zijn van factoren die in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden objectief bezien een buitensporig karakter dragen. De beoordeling hiervan vergt een juridische kwalificatie van de zich voordoende feiten. Het ligt daarbij op de weg van de ambtenaar om voldoende feiten aan te dragen ter onderbouwing van zijn stelling dat van dergelijke omstandigheden sprake is.
In het buitensporigheidsvereiste en de daarbij toe te passen objectivering ligt besloten dat geen rekening wordt gehouden met een meer dan gemiddelde individuele gevoeligheid van de betrokken ambtenaar voor bepaalde werkomstandigheden. Verder moet de buitensporig-heid worden beoordeeld in verhouding tot de opgedragen werkzaamheden en de daarbij behorende omstandigheden. Dit betekent dat gebeurtenissen en werkomstandigheden die inherent zijn aan de functie als oorzaak van psychisch disfunctioneren buiten beschouwing moeten blijven (zie onder meer: uitspraak CRvB van 11 oktober 2012, LJN BX9964).
5.2. Voorts komt naar vaste rechtspraak van de CRvB pas nadat is vastgesteld dat de aard van het werk dan wel de omstandigheden waaronder dat moest worden verricht - objectief beschouwd - als buitensporig moeten worden aangemerkt, de vraag aan de orde of er tussen die werkomstandigheden en de ontstane psychische arbeidsongeschiktheid een oorzakelijk verband aanwijsbaar is (zie onder meer: uitspraak CRvB van 24 november 2011, LJN BU7194).
6. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiser heeft aangedragen geen aanleiding geeft om te concluderen dat in zijn geval sprake is geweest van buitensporigheid in vorenbedoelde zin. Voor zover in de door eiser overgelegde functioneringsgespreksverslagen en beoordelingsformulieren werkomstandigheden aan de orde komen gaat het alleen om door eiser aangegeven concentratieverlies en hoofdpijn en niet om werkomstandigheden in objectieve zin. Ook de overige door eiser in het geding gebrachte stukken geven de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen.
Nu de werkomstandigheden niet als buitensporig kunnen worden aangemerkt, heeft verweerder een beoordeling van de tweede vraag, te weten of er oorzakelijk verband is tussen de (buitensporige) werkomstandigheden en de ontstane psychische arbeidsongeschiktheid, terecht achterwege gelaten.
7. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het verzoek van eiser om zijn burnout als beroepsziekte aan te merken op goede gronden is afgewezen. Het beroep is dan ook ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling en toekenning van het verzoek om schadevergoeding bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.M. van Wechem, voorzitter, en mr. T. Luigjes en mr. N.O.P. Roché, leden, in aanwezigheid van mr. C. Bankert, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 december 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.