RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14/811018-12 (P)
Datum uitspraak: 20 december 2012
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor kinderstrafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
28 november 2012 en 7 december 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.G.C. Panhorst, en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. A.N. Slijters, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd, dat
1.
(primair)
hij op of omstreeks 17 maart 2012 in de gemeente Hoorn opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes, althans een scherp voorwerp, in het lichaam (de borst, ter hoogte van het hart) van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(subsidiair)
hij op of omstreeks 17 maart 2012 in de gemeente Hoorn, roekeloos, althans grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam heeft gehandeld jegens [slachtoffer], waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat die [slachtoffer] is komen te overlijden, door:
- zich (op de kermis) te begeven in een (gevechts-)situatie met anderen, waaronder het latere slachtoffer, terwijl hij in het bezit was van een mes en/of
- dat mes (tijdens dat/het gevecht) (uit zijn, verdachtes, zak) te pakken en in zijn, verdachtes, hand te houden en/of
- die [slachtoffer] tegen diens borst te duwen (ten gevolge waarvan die [slachtoffer] [door dat mes is gestoken/geraakt althans in dat mes] is gevallen) en/of
- (door)dat die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of op verdachte is gevallen, die op de grond lag, met dat mes in zijn, verdachtes, hand (ten gevolge waarvan die [slachtoffer] [door dat mes is gestoken/geraakt althans in dat mes] is gevallen),
waardoor die [slachtoffer] is overleden, terwijl die schuld bestaat uit roekeloosheid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
Op 17 maart 2012 vindt een vechtpartij plaats op de kermis op het Aagje Dekenplein in Hoorn. Bij deze vechtpartij zijn onder andere [slachtoffer] en [verdachte] betrokken. Na deze vechtpartij wordt [slachtoffer] op straat aangetroffen met een steekwond in zijn borst. Ten gevolge van deze steekwond is [slachtoffer] op 18 maart 2012 omstreeks 00.15 uur overleden.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of [verdachte] deze fatale steekwond bij [slachtoffer] heeft toegebracht en zo ja of dit handelen te kwalificeren valt als doodslag dan wel dood door schuld.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
C. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
De getuigenverklaring van [getuige 4]
Uit de verschillende getuigenverklaringen valt af te leiden dat er op een bepaald moment twee ‘gevechten’ plaatsvonden; één tussen [getuige 1] en [getuige 2] en één tussen [slachtoffer] en [verdachte]. De raadsvrouw heeft als verweer aangevoerd dat de verklaring van de getuige [getuige 4] niet aan het bewijs van het ten laste gelegde kan bijdragen, omdat hij evident de vechtpartij tussen [getuige 1] en [getuige 2] beschrijft.
De rechtbank komt tot een ander oordeel en overweegt daartoe het volgende.
De [getuige 4] heeft, kort na het feit, op 21 maart 2012 bij de politie verklaard : “De vriend van de jongen die dood is, met een pet, zei: “Waarom heb je een grote bek tegen dat meisje? Ik ga mensen op je afsturen, je gaat problemen krijgen”. Toen zei die andere jongen, een kale jongen op een fiets, “Stuur ze maar, ik wacht hier.” Die jongen met pet wilde de jongen op de fiets slaan, en er waren twee meisjes die hem tegen wilden houden. Hij rukte zich los en gaf de jongen een vuist in zijn gezicht en volgens mij ook een trap. Toen gooide die kale jongen zijn fiets op de grond en ging vechten. Een jongen met een capuchon en de jongen die nu dood is waren al een beetje aan het vechten, ik had hun nog niet eerder gezien want ik lette op de andere twee jongens. De jongen met de capuchon trapte de andere jongen en stak hem daarna meteen. Ik heb dat mes niet gezien, nee. Ik zag wel dat hij zo, je gaat niet van, een vuist geven. Ik zag de jongen die nu dood is naar zijn zij grijpen. Het slachtoffer rende toen weg en ik hoorde de jongen met capuchon tegen hem zeggen “poesie, poesie, kom terug, anders ben je een poesie”. Ik stond op ik denk 8 meter. Ik kan goed kijken en ik draag geen bril of contactlenzen.”
Op 30 oktober 2012 heeft deze getuige bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank als volgt verklaard:
“Ik keek en zag dat twee jongens met twee andere jongens begonnen te vechten. Twee jongens bij het bankje en twee jongens bij de parkeerplaatsen. Eén van die jongens droeg een bontjas, één had iets van Gucci (tasje of petje). Van die jongen die later bleek te zijn gestoken zag ik dat hij eerst een trap kreeg en daarna zwaaide die andere jongen met zijn vuist tegen zijn buik. De jongen deed beide handen op zijn buik, ging achteruit, draaide zich om en rende weg. De jongen die hem die trap en vuist had gegeven riep toen iets van “kom pussy, flikker”. De jongen die de trap had gegeven had volgens mij een capuchon op, maar dat weet ik niet zeker. Hij was gewoon blank.
U vraagt mij hoe ik weet dat die jongen op de grond dezelfde jongen is als degene die de trap en de vuist had gekregen. Toen ik de jongen op de grond zag liggen na het vechten, zag ik ook een meisje met een beetje huidkleurige of paarse jas volgens mij. Zij ging de jongen die was weggerend, zoeken. Toen ze de jongen op de grond zag liggen, ging ze ook een beetje schreeuwen. (…) Toen die jongen die de trap en de vuist had gekregen, wegrende, zag ik dat hij gelijk de hoek om ging. Ik ben toen ook weggegaan en toen ik de jongen zag liggen, dacht ik: niemand gaat zo op de stoep liggen. Ik ben ernaar toe gegaan, want dat meisje begon al half te schreeuwen. (…) De jongen die later op de grond lag, herkende ik omdat dat meisje eerst bij het groepje was en zei: “Ik ga hem zoeken”. Daarna zag ik haar bij die jongen op de grond.
Als ik het heb over een bontjas, bedoel ik een jas met een bontkraag. Ik zou niet durven zeggen wie nou met wie vocht. Eigenlijk heb ik steeds naar één stel vechtende jongens gekeken. Dat was het stel waarvan later die jongen op de grond lag. Ik kon dat zien, er stonden geen andere mensen om die jongens heen. (…) Ik zag dat die jongen een trap gaf en gelijk daarna met zijn vuist naar de buik van die andere jongen ging. Ik kon zijn vuist zien. Ik kon niet zien of hij iets in zijn vuist had. De jongen die later op de grond lag, pakte zijn buik vast met zijn twee handen, ging achteruit en rende bukkend weg. (…)
Volgens mij hebben die meisjes niet echt gekeken naar de twee jongens die bij de parkeerplaatsen aan het vechten waren. Ik heb juist wel gelet op de jongens die bij de parkeerplaatsen aan het vechten waren.”
De laatste opmerkingen sluiten aan bij de getuigenverklaringen van [getuige 11], [getuige 3] en [getuige 12]. Zij verklaren dat zij wel het vechten tussen [getuige 1] en [getuige 2] hebben gezien, maar niet het vechten tussen [verdachte] en [slachtoffer].
Op grond van het hierboven geciteerde concludeert de rechtbank dat [getuige 4] de confrontatie tussen [verdachte] en [slachtoffer] heeft gezien en zal ook zijn verklaring voor het bewijs gebruiken.
De rechtbank overweegt voorts dat [verdachte] ter zitting desgevraagd verklaarde dat hij een jas met capuchon met bontje droeg wat overeenstemt met de verklaringen van de getuigen.
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 17 maart 2012 gaat [verdachte] samen met [getuige 2] en [getuige 3] naar de kermis op het Aagje Dekenplein in Hoorn om de telefoon van zijn broertje terug te halen, die eerder daar was gestolen . Als [verdachte] van huis vertrekt neemt hij een mes uit het messenblok in de keuken van zijn ouderlijke woning mee. Dit mes steekt hij in eerste instantie in zijn broekzak, maar omdat hij bij het opstappen op zijn fiets zichzelf bijna verwondt, stopt hij het mes vervolgens in zijn jaszak.
Op de kermis ontmoet [verdachte] onder meer [getuige 5] en zij spreken af om gezamenlijk naar huis te fietsen. Omdat het volgens [verdachte] te lang duurt voordat [getuige 5] mee gaat, stuurt hij [getuige 5] een ping-bericht met daarin onder meer het woord “kankerwijf”. Dit bericht wordt gelezen door [getuige 5] en zij laat het ook aan [getuige 1] en [slachtoffer] zien die op dat moment bij haar staan. [getuige 1] en [slachtoffer] gaan vervolgens naar [verdachte] toe om hem te vragen waarom hij dit tegen [getuige 5] heeft gezegd.
Er ontstaat een ruzie gevolgd door een vechtpartij tussen [getuige 1], [verdachte] en [slachtoffer]. [verdachte] pakt het mes in zijn rechterhand. [getuige 2] komt [verdachte] helpen en er ontstaan vervolgens twee aparte gevechten: één tussen [getuige 1] en [getuige 2] en één tussen [slachtoffer] en [verdachte]. Tijdens dit gevecht tussen [slachtoffer] en [verdachte] geeft [verdachte] een trap tegen [slachtoffer] en steekt hem vervolgens met het mes in zijn borst. [slachtoffer] grijpt naar zijn zij en rent weg.
Na de vechtpartij spreekt [verdachte] op het Aagje Dekenplein nog met [getuige 6], [getuige 7], [getuige 8] en [getuige 10]. Tijdens dit gesprek zegt [verdachte] tegen hen “ik heb hem geprikt” en hij laat hierbij het mes zien dat hij uit zijn zak haalt.
[verdachte], [getuige 2] en [getuige 3] fietsen naar huis. Onderweg stopt het drietal bij de Aldi, waar ze [getuige 13] en [getuige 14] tegen komen. Tegen [getuige 13] en [getuige 14] zegt [verdachte] dat hij ruzie heeft gehad en dat hij daarbij heeft gestoken (“gedjoekt”), maar dat hij niet weet of het raak was.
Tijdens het vervolg van de fietstocht naar huis haalt [verdachte] het mes uit zijn zak. Er zit wat bloed op het lemmet van het mes en dit veegt [verdachte] af aan zijn broek. Uit later onderzoek blijkt dat het bloed op de broek van [verdachte] van [slachtoffer] afkomstig is. Even nadat [getuige 2] en [getuige 3] een andere kant op fietsen naar hun huis en [verdachte] alleen verder fietst, gooit [verdachte] het mes weg in het water.
Vervolgens stuurt [verdachte] aan [getuige 5] een ping-bericht met de tekst “je wilt niet weten wat ik met die andere jongen heb gedaan”. [getuige 5] pingt [verdachte] vervolgens terug “heb je hem neergestoken”, waarop [verdachte] reageert met “nee, ik zeg dat niet over de ping”.
Aan [getuige 9] stuurt [verdachte] een ping-bericht met de tekst “Ik en [getuige 2] hebben met [getuige 1] en zn mattie gevochte”. Als [getuige 9] vraagt waarom, antwoordt [verdachte] “Gwn”. [getuige 9] zegt vervolgens “ooh dombo :P”, waarop [verdachte] aan [getuige 9] stuurt “Ik heb zn mattie geprikt”.
Na het gevecht gaan [getuige 1] en [getuige 11] op zoek naar [slachtoffer] en treffen hem liggend op de grond aan. Ze zien veel bloed en horen [slachtoffer] een soort snurkende geluiden maken. Ze krijgen hem niet wakker en waarschuwen vervolgens de hulpdiensten. Door de gearriveerde politieagenten wordt een steekwond in de borst van [slachtoffer] waargenomen en zij proberen hem te reanimeren . Als de ambulance arriveert wordt [slachtoffer] naar het Westfries Gasthuis in Hoorn gebracht, waar hij op 18 maart 2012 om 00.15 uur overlijdt ten gevolge van een steekwond in de borst waarbij het hart is geperforeerd.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte – gelet op zijn handelen – het opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] door hem in zijn borst te steken ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. Gelet op de genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij het mes tegen zich aan heeft gehouden en dat het slachtoffer hierin is gevallen ongeloofwaardig.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. (primair)
hij op 17 maart 2012 in de gemeente Hoorn opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met opzet met een mes in het lichaam (de borst, ter hoogte van het hart) van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer op het moment dat hij met het mes heeft gestoken, nu hij zich in een bedreigende situatie bevond en de steekbeweging gerechtvaardigd was ter verdediging van eigen lijf en leden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat er geen sprake was van een noodweersituatie, nu niet vast staat hoe de vechtpartij is begonnen en er geen reële vrees voor een wederrechtelijke aanranding aannemelijk is geworden.
Beoordeling door de rechtbank
Voor zover er al sprake is geweest van een noodweersituatie, acht de rechtbank het steken met een mes geen proportioneel middel om de dreiging van een wederrechtelijke aanranding te doen stoppen. Reeds daarom zal het verweer van de verdediging worden verworpen.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 15 maanden – met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht – waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg, ook als dat inhoudt dat hij dient mee te werken aan de psychomotorische therapie vanuit de Divisie Forensische Psychiatrie.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van 6 maanden opgelegd zal krijgen met als module de Multi systeemtherapie.
Wat betreft de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie gevorderd dat deze geheel toewijsbaar is met toevoeging van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten slotte heeft de officier van justitie de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte, in het geval van een veroordeling, niet opnieuw gedetineerd dient te raken en dat het onvoorwaardelijke gedeelte van de op te leggen jeugddetentie daarom niet hoger dient te zijn dan het voorarrest. Wat betreft de gedragsbeïnvloedende maatregel en de bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijke jeugddetentie heeft de raadsvrouw bepleit dat gekozen moet worden voor één van deze beide opties, en niet voor een combinatie van de maatregel en de bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een zeventienjarige jongen doodgestoken.
De verdachte heeft daardoor het slachtoffer zijn meest kostbare bezit, het leven, ontnomen. Door zijn toedoen is aan de nabestaanden van het slachtoffer onbeschrijflijk en onherstelbaar leed toegebracht, zoals ook is gebleken uit de inhoud van de aangrijpende schriftelijke slachtofferverklaring van zijn ouders.
“ [slachtoffer], slechts zeventien jaar oud, in de bloei en kracht van zijn leven, vol plannen en dromen, voor en over de toekomst …Abrupt komt aan dit alles een eind “
Daarnaast is er een ernstige inbreuk gemaakt op de rechtsorde en zijn gevoelens van onveiligheid in de maatschappij versterkt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 25 oktober 2012, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte rapport gedateerd 27 november 2012 van C.E.S. Smit-Wolthuizen, als raadsonderzoekster verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Alkmaar. Dit rapport houdt – onder meer – het volgende in:
Om een zo gunstig mogelijke ontwikkeling te kunnen bewerkstelligen en om recidive te voorkomen is de Raad van mening dat behandeling voor [verdachte] noodzakelijk is. De noodzakelijke behandeling dient zich te richten op de volgende aspecten:
- psycho-educatie vanwege de cognitieve beperking, ADHD en gedragsstoornis,
- versterken van weerbaarheid en omgaan met boosheid,
- psychomotorische therapie, gericht op onder andere zelfbeheersing,
- systeemgerichte behandeling en/of therapie, om de door ouders ingezette positieve lijn te kunnen continueren.
Vanuit de Divisie Forensische Psychiatrie is geadviseerd om de Multi Systeem Therapie bij De Waag in te zetten, een systeemgerichte behandelmodule. De Raad kan zich vinden in dit advies en verwacht dat er daarnaast ook individuele behandeling voor [verdachte] nodig zal zijn.
Met betrekking tot een gedragsbeïnvloedende maatregel is de Raad van mening dat dit vanuit pedagogisch oogpunt aansluit bij de ernst van het delict en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte]. De Raad is van mening dat een GBM geïndiceerd is om de ontwikkeling van [verdachte] te bevorderen en om recidive te voorkomen. Het gedwongen kader van de GBM met daaraan gekoppeld de vervangende jeugddetentie biedt [verdachte] de externe structuur en externe aansturing die hij nodig heeft. De behandeling bij de Waag is een erkende GBM module.
Mevrouw Smit-Wolthuizen heeft ter terechtzitting van 28 november 2012 het advies toegelicht en heeft onder meer verklaard:
De Raad heeft geadviseerd om de gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van één jaar op te leggen omdat de Raad de psychomotorische therapie bij de Waag graag binnen het kader van de GBM zou zien. De behandelingen dienen niet tegelijkertijd te starten, maar op elkaar aan te sluiten.
- het over de verdachte uitgebrachte adviesrapport gedateerd 19 november 2012 van J. Schouten, als reclasseringswerkster verbonden aan Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering, regio Noord-Holland, locatie Alkmaar. Dit rapport houdt – onder meer – het volgende in:
De jeugdreclassering is van mening dat behandeling in het kader van de GBM geïndiceerd is. De Multi systeem therapie is een erkende module en zal geen problemen opleveren. Dit intensieve traject duurt maximaal drie tot vijf maanden, waardoor de GBM voor een half jaar geadviseerd wordt. De psychomotorische therapie vanuit de Divisie Forensische Psychiatrie is geen erkende module en zal waarschijnlijk moeten worden opgelegd als bijzondere voorwaarde, gekoppeld aan een voorwaardelijk strafdeel.
Mevrouw Schouten heeft ter terechtzitting van 28 november 2012 het adviesrapport toegelicht.
- het over de verdachte uitgebrachte psychiatrisch rapport gedateerd 9 november 2012, van A.A.M. Smits, (kinder- en jeugd)psychiater. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Onvoldoende duidelijk is geworden, gegeven de wisselende verklaringen die betrokkene zelf heeft afgelegd en de vragen die blijven bestaan nadat hij een nieuwe verklaring heeft afgelegd, wat zich precies heeft afgespeeld ten tijde van het tenlastegelegde. Derhalve kan niet worden vastgesteld hoe de vastgestelde stoornissen een rol hebben gespeeld met betrekking tot het tenlastegelegde. Er kan derhalve geen gedragsdeskundig gefundeerd advies worden gegeven inzake de toerekeningsvatbaarheid anders dan de algemene opmerking dat betrokkene ten opzichte van leeftijdsgenoten beperkt is in zijn denken, voelen en handelen.
Op basis van de vele risicofactoren in samenhang met de ontwikkelingsachterstand zoals die bij [verdachte] is vastgesteld wordt het risico op recidive van gewelddadig gedrag in het algemeen duidelijk verhoogd ingeschat zodra [verdachte] weer meer vrijheden krijgt.
Er wordt behandeling geadviseerd binnen een GBM-kader.
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis te weten een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit van het gemengde type. Er is tevens sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een cognitieve beperking, waarbij zijn huidige functioneren op cognitief, sociaal en emotioneel gebied overeenkomt met het gemeten IQ van 70 en er is sprake van een antisociale gedragsstoornis.
- het over de verdachte uitgebrachte psychologisch rapport gedateerd 9 november 2012, van S.A. Moonen, GZ-psycholoog. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Er is bij [verdachte] sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van ADHD, gecombineerde type. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafde verstandelijke vermogens en een gedragsstoornis.
Het is niet goed te bepalen of en zo ja hoe in de situatie van het ten laste gelegde de gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van [verdachte] hebben doorgewerkt in zijn handelen. Er is teveel onduidelijk gebleven omtrent de wijze waarop het mes in het lichaam van het slachtoffer terecht is gekomen en hoe actief en met welke motieven [verdachte] in deze gehandeld heeft, indien bewezen geacht. Om die reden wordt geen uitspraak gedaan over de mate van toerekeningsvatbaarheid.
Om de kans op herhaling van delictgedrag te verkleinen en een positieve ontwikkeling van [verdachte] te bevorderen, wordt behandeling wenselijk geacht. Deze dient zich te richten op zowel [verdachte] als op het gezinssysteem, waarbinnen met [verdachte] in individueel contact psycho-educatie omtrent de stoornissen en aandacht voor de individuele risicofactoren zou moeten zijn. Tevens wordt psychomotorische therapie voorgesteld, ten einde onder meer de zelfbeheersing te versterken. In de systeembehandeling dient de communicatie in het gezin en de consistentie in opvoedstrategieën van ouders aan de orde te komen.
Geadviseerd wordt om de behandeling plaats te laten vinden in het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel. De nadruk moet liggen op de behandelnoodzaak en de verwachting is dat dit kader afdoende zal zijn om ook [verdachte] te mobiliseren om zich in te zetten om de behandeling te laten slagen. De verwachte duur van de behandeling is minimaal een jaar.
De rechtbank is, gelet op al het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een vrijheidsstraf op haar plaats is. De rechtbank zal een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen voor een langere duur dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en daarmee boven de eis van de officier van justitie uitgaan. De rechtbank acht deze straf passend en geboden bij het door de verdachte gepleegde feit, een levensdelict. In dergelijke zaken worden vrijheidstraffen van langere duur opgelegd en de rechtbank acht ook in dit geval een langere vrijheidstraf passend om recht te doen aan de ernst van het feit.
De rechtbank realiseert zich dat de voorlopige hechtenis van verdachte sinds 27 juni 2012 geschorst is en dat de vandaag op te leggen straf langer is dan de duur van de ondergane voorlopige hechtenis. Verdachte zal daarom een deel van de straf alsnog moeten uitzitten. Met dat aspect is bij de schorsingsbeslissing al nadrukkelijk rekening gehouden. De rechtbank heeft toen overwogen dat indien het zou komen tot een veroordeling van verdachte voor dit zeer ernstige feit, het voorstelbaar was dat die veroordeling tot een langduriger jeugddetentie zou leiden dan het aantal dagen dat verdachte toen in voorlopige hechtenis had gezeten. Ter zitting heeft verdachte destijds aangegeven dit onder ogen te zien.
De rechtbank zal naast de onvoorwaardelijke jeugddetentie een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen die korter is dan wat de officier van justitie heeft gevorderd en heeft hierbij laten meewegen de verdachte zich goed aan de (bijzondere) voorwaarden heeft gehouden zoals die in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis door de rechtbank zijn opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gezien de ernst daarvan een maatregel betreffende het gedrag rechtvaardigt. Zoals blijkt uit de verschillende rapporten die over de verdachte zijn uitgebracht is er bij de verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank acht gelet op de inhoud van de rapportages de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van zes maanden passend en geboden nu de ernst van het begane misdrijf hiertoe aanleiding geeft en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Indien verdachte niet of niet naar behoren meewerkt aan de maatregel, acht de rechtbank een vervangende jeugddetentie voor de duur van zes maanden passend en geboden.
9. Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] (nabestaande van het slachtoffer) heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 10.412,06 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht, namelijk begrafenis- en uitvaartkosten.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag kan de vordering worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
10. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde. De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77w, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77aa en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek Bewezenverklaring aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek Bewezenverklaring bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek Strafbaarheid van het bewezen verklaarde vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een jeugddetentie voor de tijd van 15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering, locatie Alkmaar, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt, met opdracht aan het Bureau Jeugdzorg voornoemd ex artikel 77aa Wetboek van Strafrecht, ook als dit inhoudt dat de verdachte dient mee te werken aan de psychomotorische therapie bij de Divisie Forensische Psychiatrie.
Verstrekt aan de genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 6 (zes) maanden, inhoudende dat veroordeelde deelneemt aan de Multi Systeemtherapie in De Waag, locatie Hoorn.
Beveelt voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, in plaats van de maatregel vervangende jeugddetentie wordt toegepast, welke vervangende jeugddetentie wordt vastgesteld op 6 maanden.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij].
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 10.412,06 (tienduizend vierhonderd twaalf euro en zes cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2012, als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] te betalen een som geld ten bedrage van € 10.412,06 (tienduizend vierhonderd twaalf euro en zes cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2012, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 85 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.J. Saarloos, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. H.E.C. de Wit en mr. G.D.M. Hoedemaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. de Jong, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2012.