ECLI:NL:RBALK:2012:BY6545

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
11 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
383759 \ CV EXPL 11-5706
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.M. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis en eindvonnis in een verklaringprocedure over derdenbeslag en ontvankelijkheid van de eisende partij

In deze zaak heeft eiser [B] een vordering ingesteld tegen gedaagde Overdie, die ten laste van Chranita B.V. derdenbeslag heeft gelegd. De kern van het geschil betreft de ontvankelijkheid van [B] in zijn vordering, nu hij de vordering waarvoor hij beslag heeft gelegd, al voor het gelegde beslag heeft gecedeerd aan een ander, [B] Beheer B.V. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat [B] ontvankelijk is in zijn vordering, ondanks het verweer van Overdie dat de lastgeving niet tijdig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de last tot het voeren van de procedure aan [B] was gegeven voordat de vordering werd ingesteld.

De inhoudelijke beoordeling van de zaak richt zich op de vraag of Overdie gehouden is om het bedrag van € 30.603,90, dat onder het beslag valt, af te dragen aan [B]. Overdie heeft zich beroepen op opschorting en verrekening van haar verplichtingen, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat de opschorting niet gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Overdie gehouden is om de huurpenningen die zij aan Chranita B.V. verschuldigd is, af te dragen, tenzij zij zich met succes op een opschorting- of verrekeningsbevoegdheid beroept. De kantonrechter heeft overwogen dat de door Overdie aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende zijn om een objectieve vrees voor tekortkoming van Chranita B.V. te rechtvaardigen.

De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling van de huur- en rentebedragen die onder het beslag vallen. De kantonrechter heeft Overdie gelast om op een nader te bepalen roldatum schriftelijk te onderbouwen wat de verschuldigde bedragen zijn, waarna [B] de gelegenheid krijgt om hierop te reageren. De beslissing is genomen door de kantonrechter E.M. van der Linden en is op 11 april 2012 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr/rolnr.: 383759 \ CV EXPL 11-5706 WD
Uitspraakdatum: 11 april 2012
Vonnis in de zaak van:
[naam], wonende te [plaats],
eisende partij,
verder ook te noemen: [B],
gemachtigde: mr. E.J. Bink, advocaat te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap IJZERWERF OVERDIE BEHEER B.V., statutair gevestigd en kantoorhoudende te Alkmaar,
gedaagde partij,
verder ook te noemen: Overdie,
gemachtigde: B.J.H. Kesnich.
1. Het procesverloop
[B] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 17 oktober 2011.
Overdie heeft bij antwoord verweer gevoerd.
Vervolgens is gediend van repliek en dupliek.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1. Bij schriftelijke overeenkomst van 19 februari 2009 heeft Chranita B.V. een perceel grond aan Overdie verhuurd voor een periode van tien jaar. Ten aan zien van de huurprijs vermeldt de huurovereenkomst het volgende:
“3.1. De huurprijs bedraagt bij de aanvang van de huurtijd het equivalent van driemaands Euribor met honderdtachtig basispunten opslag cq zoveel basispunten als de ING Bank aan Chranita B.V. in rekening brengt, over een bedrag van € 4.500.000 (zegge: (…)) per maand exclusief omzetbelasting.”
Voorts is overeengekomen dat de huur maandelijks bij vooruitbetaling is verschuldigd.
2.2. Eveneens op 19 februari 2009 heeft Overdie aan Chranita B.V. een bedrag van
€ 2.100.000,00 geleend. In de hiertoe opgestelde overeenkomst is de volgende bepaling opgenomen:
“2. De rentevoet bedraagt het equivalent van driemaands Euribor met honderdtachtig basispunten opslag cq zoveel basispunten als de ING Bank aan Chranita B.V. in rekening brengt, over een bedrag van € 2.100.000 (zegge: (…)) op jaarbasis.”
2.3. Bij notariële akte van geldlening van 15 september 2010 hebben de heer Laurentius Franciscus [B] en mevrouw [A] aan Chranita B.V. een lening verstrekt van in hoofdsom € 1.793.750,00.
2.4. Bij akte van 31 maart 2011 hebben Laurentius Franciscus [B] en mevrouw [A] hun vorderingsrecht op Chranita B.V. overgedragen op de besloten vennootschap [B] Beheer B.V.
2.5. Aangezien Chranita B.V. in gebreke is geweest met het nakomen van de door haar jegens de heer [B] en mevrouw [A]/ de besloten vennootschap [B] Beheer B.V. aangegane verplichtingen, heeft laatstgenoemde op 10 augustus 2011 ten laste van Chranita B.V. executoriaal beslag gelegd onder Overdie op: “alle vorderingen, gelden en/ of geldswaarden die de gerekwireerde aan de schuldena(a)r(en) verschuldigd is en/of uit een vandaag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks (…) verschuldigd zal worden (…) meer in het bijzonder de huurpenningen voortvloeiende uit de huurovereenkomst tussen de schuldenaar en de gerekwireerde;”.
2.6. Op 6 september 2011 heeft Overdie een verklaring derdenbeslag als bedoeld in artikel 475 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering afgelegd, waarin zij, kort gezegd, verklaart dat de rechtsverhouding tussen Overdie en Chranita B.V. een huurovereenkomst/ leningsovereenkomst betreft en dat Overdie na verrekening nog
€ 30.603,90 is verschuldigd.
2.7. Op 23 september 2011 heeft Overdie aan de deurwaarder het volgende bericht gestuurd:
“In vervolg op onze eerdere verklaring derdenbeslag d.d. 6 september 2011 berichten wij u dat wij ons op ons opschortingsrecht van betaling beroepen, omdat wij gegronde vrees hebben dat Chranita B.V. haar verplichtingen ten opzichte van ons niet nakomt c.q. zal nakomen. Wij zijn dus niets opeisbaar verschuldigd aan Chranita B.V.”
2.8. [B] heeft de afgelegde verklaringen van Overdie betwist. Overdie heeft in het kader van het derdenbeslag niets aan [B] afgedragen.
2.9. In een op 25 november 2011 gedateerde brief bericht Chranita B.V, aan Overdie, voor zover van belang, dat Chranita B.V. niet meer in staat is om aan de renteverplichtingen te voldoen.
2.10. [B] Beheer B.V. heeft op 6 januari 2012 de volgende schriftelijke verklaring afgelegd:
“[B] beheer heeft op 10 oktober 2011 last gegeven aan de heer [letter] [B] (…) om op eigen naam een verklaringsprocedure te voeren tegen Overdie, dan wel enige andere procedure te voeren en om al hetgeen te doen dat de heer [letter] [B] als lasthebber in het kader van de beslaglegging ten laste van Chranita B.V. wenselijk acht.
[B] Beheer is bekend met de procedure die thans aanhangig is bij de rechtbank Alkmaar onder nummer 383759 CV EXPL 11-5706 en bevestigt bij deze dat de lastgeving aan de heer [letter] [B] zich uitdrukkelijk uitstrekt tot die procedure.”
3. Het geschil
3.1. [B] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Overdie:
I. tot betaling aan eiser van € 30.603,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van beslaglegging;
II. tot het doen van gerechtelijke verklaring, en aanvulling van de afgelegde verklaring met de maandelijks door gedaagde aan de schuldenaar verschuldigde bedragen, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag dat gedaagde daarmee in gebreke blijft;
III. tot betaling aan eiser van hetgeen volgens de vaststelling door de rechter aan eiser
zal blijken toe te komen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata
van de respectieve huurtermijnen;
IV. subsidiair, voor het geval Overdie in gebreke blijft met het afgeven van een deugdelijke aanvullende verklaring, tot betaling van een bedrag van € 19.750 per maand, zo lang de huurovereenkomst tussen Overdie en de Chranita B.V. voortduurt;
V. in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de nakosten.
3.2. [B] stelt hiertoe, zakelijk samengevat, het volgende.
Ondanks dat uit de afgelegde verklaring derdenbeslag blijkt dat in ieder geval een bedrag € 30.603,90 onder het beslag valt, weigert Overdie op onjuiste gronden dit bedrag af te dragen. Dit dient zij alsnog te doen.
Voorts maakt de verklaring ten onrechte geen melding van het feit dat Overdie maandelijks betaling aan Chranita van een huursom van € 19.748,00 inclusief BTW verschuldigd is. De verklaring dient op dit punt te worden aangevuld. Overdie is uit hoofde van het beslag ook gehouden dit bedrag maandelijks af te dragen.
Bij repliek voert [B] nog aan bevoegd te zijn om deze vordering in te stellen, omdat hij, zoals uit de onder 2.11. weergegeven verklaring blijkt, van [B] Beheer BV de last heeft gekregen om deze procedure te voeren.
3.3. Overdie beroept zich op de niet-ontvankelijkheid van [B] en voert voor zover nodig, inhoudelijk verweer tegen de vorderingen, de vordering om dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren daaronder begrepen. Ter onderbouwing van het beroep op de niet-ontvankelijkheid van [B] voert Overdie, zakelijk weergegeven, het volgende aan. Het beslag is niet op verzoek van [B] gelegd en hij is geen eigenaar (meer) van het vorderingsrecht op Chranita B.V. dat aan het beslag ten grondslag ligt. [B] komt geen beroep op de lastgeving toe. [B] heeft nagelaten dit in de dagvaarding aan zijn eis ten grondslag te leggen, waardoor Overdie is geschaad in haar mogelijkheden om zich tegen de vordering te verweren. Voor zover er überhaupt sprake is van een overeenkomst tot lastgeving tussen [B] en [B] Beheer B.V. wordt betwist dat deze last al op 10 oktober 2011 aan [B] zou zijn verstrekt. Voor deze betwisting is ook alle aanleiding nu zowel [B] als [B] Beheer B.V. financieel belang hebben bij de uitkomst van deze procedure. [B] is namelijk enig bestuurder van [B] Beheer B.V. en enig certificaathouder van Stichting Administratiekantoor [B] Beheer, dat enig aandeelhouder is van [B] Beheer.
Inhoudelijk voert Overdie de volgende verweren. Het is juist dat Overdie heeft verklaard dat zij ten tijde van de beslaglegging na verrekening € 30.603,90 aan Chranita B.V. verschuldigd is, maar dit bedrag wordt in het kader van het derdenbeslag nog niet afgedragen, omdat Overdie zich jegens Chranita B.V. beroept op een opschortingbevoegdheid, zoals zij op 23 september 2011 aan de deurwaarder heeft meegedeeld. Gelet op de omstandigheden van het geval is Overdie gerechtigd tot opschorting over te gaan. In de eerste plaats omdat de rechtsverhouding tussen Overdie en Chranita B.V. omvangrijk en complex is en het daardoor voor Overdie niet duidelijk is of zo ja hoeveel zij überhaupt aan Chranita B.V. opeisbaar verschuldigd is. In de tweede plaats omdat Overdie goede grond heeft om te vrezen dat Chranita B.V. haar verplichtingen uit verschillende overeenkomsten jegens Overdie niet na zal komen, aangezien Chranita B.V. de nodige financiële problemen heeft.
Voorts heeft Chranita B.V. op 25 november 2011 aan Overdie meegedeeld niet meer te kunnen voldoen aan de renteverplichtingen. In reactie daarop heeft Overdie een beroep gedaan op ontbinding en/of vernietiging van de overeenkomsten, waaronder de huurovereenkomst. Ook heeft Overdie een beroep op opschorting gedaan en wel totdat Chranita B.V. aan alle verplichtingen jegens Overdie heeft voldaan.
Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de bedragen die Overdie bij wijze van verrekening op de verschuldigde huurpenningen in mindering kan brengen. Het betreft hier ten eerste de rentevergoeding die Overdie maandelijks aan Chranita B.V. verschuldigd is.
Daarbij komt dat er een reële mogelijkheid bestaat dat Overdie in de toekomst een (regres)vordering op Chranita B.V. zal verkrijgen die de vordering Chranita B.V. op Overdie zal overschrijden. Overdie beroept zich terzake ook op opschorting en wenst ook ter zake daarvan op de eerst mogelijke gelegenheid de verrekening in te roepen.
Nu Overdie in haar verweer de inhoud van de rechtsbetrekking met Chranita B.V. nader uiteen heeft gezet, heeft [B] geen belang meer bij de onder III weergegeven vordering tot het afleggen c.q. aanvullen van de verklaring.
Bij de beoordeling van de vordering dient, gelet op het bepaalde in artikel 477a lid 5 Rv, louter acht te worden geslagen op de rechtsbetrekking tussen Chranita B.V. en Overdie voor zover deze voortvloeit uit de gesloten huurovereenkomst.
3.4. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
ontvankelijkheid
4.1. De kantonrechter zal eerst ingaan op het door Overdie gevoerde niet-ontvankelijkheidverweer.
Niet in geschil is dat [B] en [B] Beheer B.V. op zeker moment een overeenkomst tot lastgeving hebben gesloten, onder meer inhoudende dat aan [B] de last wordt gegeven om deze procedure te voeren. Anders dan Overdie meent, heeft op [B] niet de verplichting gerust dit in de dagvaarding reeds kenbaar te maken. De noodzaak hiertoe is pas ontstaan door het door Overdie gevoerde verweer. Overdie is hierdoor niet in zijn processuele belangen geschaad. Het is voor haar van meet af aan duidelijk geweest dat het op 10 augustus 2011 gelegde derdenbeslag en de op 6 september 2011 afgelegde verklaring derdenbeslag ten grondslag van de vordering liggen.
Overdie heeft nog aangevoerd dat de door [B] Beheer B.V. afgelegde verklaring niet bewijst dat de betreffende last al was gegeven voor het moment van het instellen van de vordering. Overdie verbindt daaraan de conclusie dat [B] niet bevoegd is geweest tot het instellen van deze procedure en hierom niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard.
Dit betoog kan niet als juist worden aanvaard. Naar het oordeel van de kantonrechter kan als vaststaand worden aangenomen dat de last tot het voeren van deze procedure reeds op 10 oktober 2011 aan [B] was gegeven. Thans is er geen concrete aanleiding om de juistheid van de door [B] Beheer B.V. afgelegde verklaring op dit punt in twijfel te trekken. De veronderstelling van Overdie dat de verklaring onwaarachtig is, welke veronderstelling enkel is gebaseerd op de onderlinge verhoudingen tussen de bij de overeenkomst van lastgeving betrokken (rechts)personen is hiertoe onvoldoende.
Maar ook indien er - veronderstellenderwijs - van wordt uitgegaan dat, zoals Overdie aanvoert, de last pas met ingang van 6 januari 2012 is verstrekt, leidt dit er niet toe dat [B] niet-ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard. Immers, dan ligt in de verklaring van [B] Beheer B.V. mede besloten dat zij de bevoegdheid tot het opstarten en het voeren van deze procedure achteraf alsnog aan [B] verleent en de tot op heden door [B] ten behoeve van [B] Beheer B.V. onbevoegd verrichte proceshandelingen alsnog bekrachtigt.
[B] kan in zijn vordering worden ontvangen. De kantonrechter komt toe aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil.
inhoudelijke beoordeling
inleiding
4.2. Bij deze inhoudelijke beoordeling wordt het volgende vooropgesteld. De kantonrechter ontleent zijn bevoegdheid aan het feit dat de beslagen vordering een huurvordering betreft. Gegeven de bevoegdheid van de kantonrechter kan, anders dan Overdie meent, wel acht worden geslagen op eventuele opschorting en verrekeningbevoegdheden van Overdie, ook voor zover deze voortvloeien uit een tekortschieten van Chranita B.V. in de uitvoering van andere overeenkomsten.
Voorts wordt erop gewezen dat het op 10 augustus 2011 gelegde beslag niet tot gevolg mag hebben dat Overdie ten opzichte van Chranita B.V. in een nadeliger, maar ook niet in een voordeliger positie komt te verkeren als dat zij zou hebben gedaan indien er geen beslag zou zijn gelegd. Met inachtneming van het voorgaande overweegt de kantonrechter het volgende.
4.3. Niet in geschil is dat het het op 6 september 2011 door Overdie genoemde bedrag van
€ 30.603,90 onder het beslag valt. Voorts omvat het beslag de huurpenningen die Overdie aan Chranita B.V. verschuldigd wordt vanaf genoemde datum tot aan de rechtsgeldige beëindiging van de huurovereenkomst. Gebleken is dat deze huurovereenkomst thans nog steeds bestaat. Overdie is gehouden om deze bedragen af te dragen, tenzij zij zich met succes op een opschorting- of verrekeningsbevoegdheid beroept.
opschorting
4.4. Dat sprake zou zijn van een complexe en omvangrijke rechtsverhouding tussen Overdie en Chranita B.V. rechtvaardigt in elk geval geen opschorting.
4.5. Overdie heeft aan haar opschorting voorts onder meer ten grondslag gelegd dat zij vreest dat Chranita B.V. in de toekomst tekort zal schieten in de nakoming van verschillende overeenkomsten. De kantonrechter gaat uit dat hiermee uitsluitend gedoeld wordt op de door Overdie en Chranita B.V. op 19 februari 2009 gesloten leningovereenkomst, uit hoofde waarvan Chranita B.V. maandelijks een rentevergoeding aan Overdie verschuldigd is. Het bestaan van andere overeenkomsten die in de beoordeling moeten worden betrokken is niet gebleken.
4.6. Voor een geslaagd beroep op opschorting is in dit geval vereist dat Overdie goede grond heeft gehad te vrezen dat Chranita B.V. niet aan haar verplichtingen zou voldoen. In dit kader wordt overwogen dat niet doorslaggevend is dat Overdie zelf deze vrees heeft gehad, maar dat zij voldoende feiten en omstandigheden stelt waaruit volgt dat deze vrees objectief gezien gerechtvaardigd was. De door Overdie aangedragen feiten en omstandigheden kunnen deze tamelijk vergaande conclusie niet dragen. Zij duiden wellicht op financiële problemen bij Chranita B.V., maar leiden op zichzelf niet tot de objectieve vrees dat Chranita B.V. zal tekortschieten.
4.7. Voor zover het beroep wordt gegrond op de in de op 25 november 2011 gedateerde brief (zie r.o. 2.9.) door Chranita B.V. gedane mededeling dat zij niet in staat is om aan de renteverplichting te voldoen, wordt het volgende overwogen. Ook dit beroep is ongegrond. Hoewel de maandelijks verschuldigde variabele huur- en de maandelijks verschuldigde variabele rente bij gebrek aan gegevens nu niet exact kan worden begroot, kan wel de conclusie worden getrokken dat de maandelijkse huursom de maandelijkse rentevergoeding overschrijdt. In deze omstandigheden had Overdie kunnen volstaan met verrekening van beide bedragen, gelijk zij stelt voorheen te hebben gedaan, in plaats van het overgaan tot een algehele opschorting van betaling.
4.8. Op Overdie rust dan ook de verplichting om het door haar op 6 september 2011 opgegeven bedrag € 30.603,90, welk bedrag [B] ook niet heeft bestreden, af te dragen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat dit bedrag is vastgesteld na verrekening met de tot op de datum van de beslaglegging (10 augustus 2011) door Chranita B.V. verschuldigde rentesom en dat het beroep op verrekening dat in deze procedure wordt gevoerd, naar de kantonrechter begrijpt, enkel ziet op de nadien verschuldigde huurpenningen en rentebetalingen.
verrekening
4.9. Het beroep op verrekening, voor zover dit ziet op toekomstige vorderingen van Overdie op Chranita B.V. faalt. Overdie is namelijk slechts bevoegd de bedragen die Chranita B.V. opeisbaar verschuldigd is, te verrekenen met de onder het beslag vallende huurpenningen.
4.10. Dan resteert nog slechts de door Overdie beoogde verrekening van de lopende huurtermijnen met de over dezelfde periode verschuldigde rentenota’s.
[B], die ter bestrijding van het verrekeningverweer heeft gewezen op een in de huurovereenkomst opgenomen verrekenverbod, heeft niet -ook niet bij gebrek aan wetenschap- betwist de stelling van Overdie dat Overdie en Chranita B.V. vanaf aanvang van de huurovereenkomst al onderling tot verrekening van de huur- en de rentebedragen zijn overgegaan. Derhalve moet het ervoor worden gehouden dat het in de huurovereenkomst opgenomen verrekenverbod geen werking meer toekomt. Overdie stelt zich terecht op het standpunt dat bij de vaststelling van de maandelijks in het kader van het beslag af te dragen gelden rekening moet worden gehouden met de door Chranita B.V. maandelijks aan Overdie verschuldigde rentevergoeding.
4.11. Van belang is voorts dat Overdie zowel bij conclusie van antwoord als bij conclusie van dupliek heeft aangevoerd dat de overeenkomst van geldlening na oktober 2011 is ontbonden. Dit heeft tot gevolg dat Chranita B.V. vanaf dat moment geen contractuele rente aan Overdie verschuldigd is, zodat deze niet meer met de door Overdie verschuldigde huurpenningen dienen te worden verrekend. Niet gesteld of gebleken is dat Overdie jegens Chranita B.V. nadien aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van wettelijke rente over het uitgeleende bedrag, zodat hiermee in het kader van deze procedure geen rekening hoeft te worden gehouden.
4.12. Het voorgaande leidt ertoe dat slechts voor de begroting van de over september en oktober 2011 onder het beslag vallende gelden rekening behoeft te worden gehouden met de door Chranita B.V. verschuldigde rente over het geleende bedrag € 2.100.000,00. Overdie heeft niet betwist dat de maandelijkse huurtermijn gemiddeld € 19.748,00 inclusief BTW bedraagt. Exclusief BTW is € 16.594,96 aan huur verschuldigd. Nu de afwikkeling van de BTW over de huursom [B] niet aangaat, zal van dit bedrag worden uitgegaan.
4.13. Het precieze rentebedrag, dat op de verschuldigde huursom in mindering moet worden gebracht, kan niet worden vastgesteld nu niet alle daartoe benodigde informatie is verstrekt. Vaststaat dat de rentevoet gelijk is aan de variabele rentevoet die de ING aan Chranita B.V. in rekening brengt. Niet bekend is hoe hoog deze variabele rentevoet in deze periode is geweest. Overdie is de meest gerede partij om zich hierover uit te laten. Zij zal worden gelast om dit onderbouwd met schriftelijke bescheiden te doen op na te melden roldatum. [B] zal in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren, waarna de zaak, in beginsel, weer voor vonnis gaat.
4.14. Voor de periode vanaf november 2011 tot aan de rechtsgeldige beëindiging van de huurovereenkomst kan er van worden uitgegaan dat maandelijks gemiddeld genomen een bedrag van € 16.594,96 onder het beslag valt.
4.15. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De kantonrechter:
Verwijst de zaak naar de rol van woensdag 9 mei 2012 om 10.30 uur.
Beveelt Overdie zich op voormelde roldatum onderbouwd met schriftelijke bescheiden uit te laten over hetgeen in 4.11. is overwogen.
Bepaalt dat aan [B] vervolgens de gelegenheid wordt geboden hierop te reageren.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. van der Linden, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 11 april 2012 in het openbaar uitgesproken.