RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810322-12 (P)
Datum uitspraak: 13 december 2012
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Havenstraat te Amsterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
29 november 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. G. Kaaij, advocaat te Alkmaar, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 15 juli 2012 in de gemeente Hollands Kroon,
op de Medemblikkerweg te Wieringerwerf, opzettelijk een persoon,
genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd,
immers heeft hij, verdachte, met dat opzet
- een motorrijtuig (personenauto) bestuurd na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een
onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de
Wegenverkeerswet 1994, 2,00 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram,
alcohol per milliliter bloed bleek te zijn en/of na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat hij, verdachte wist of redelijkerwijs moest weten,
dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot
behoorlijk besturen in staat moest worden geacht en/of
- is hij, verdachte, met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter
plaatse een voor hem, verdachte, in die weg gelegen bocht naar links ingereden
en/of
- (vervolgens) heeft, hij, verdachte, de controle over de door hem bestuurde
personenauto verloren en/of is hij, verdachte, met de door hem bestuurde
personenauto in de naast die weg gelegen berm terechtgekomen en/of
- (vervolgens) is hij, verdachte, op de rijstrook bestemd voor het
tegemoetkomende verkeer in botsing of aanrijding gekomen met een personenauto,
bestuurd door een persoon, genaamd, [slachtoffer], (waardoor die [slachtoffer] met de door haar bestuurde personenauto tegen een in de berm staande boom is gebotst/aangereden)
tengevolge waarvan die genoemde [slachtoffer] is overleden;
hij op of omstreeks 15 juli 2012 in de gemeente Hollands Kroon
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede heeft gereden over de weg, de Medemblikkerweg te
Wieringerwerf, en zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als bestuurder
van die personenauto een, gezien verdachtes rijrichting, in die weg gelegen
bocht naar links in te rijden met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer
ter plaatse en is hij, verdachte, (vervolgens) in de, gezien verdachtes
rijrichtig, rechterberm geraakt en/of heeft hij, verdachte, het door hem
bestuurde motorrijtuig niet, althans onvoldoende, onder controle gehad en/of
gehouden en/of is hij, verdachte, (vervolgens) op het voor het tegemoetkomend
verkeer bestemde weggedeelte van die weg tegen een hem tegemoetkomende
bestuurster van een personenauto, genaamd [slachtoffer], aangereden of
opgebotst, (waardoor die [slachtoffer] met de door haar bestuurde personenauto tegen
een in de berm staande boom is gebotst/aangereden) waardoor die [slachtoffer] werd
gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede of derde lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan
een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid
van genoemde wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
Op 15 juli 2012 heeft op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Medemblikkerweg te Wieringerwerf, een verkeersongeval plaatsgevonden. Bij het ongeval waren twee personenauto’s betrokken.
De auto van de verdachte, een Volkswagen Passat kwam bij een flauwe bocht naar links in de rechterberm terecht. Bij het uit de berm sturen is de verdachte met zijn auto op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer terecht gekomen en tegen de uit tegenovergestelde richting komende auto, een Opel Vectra, van [slachtoffer] gebotst. Door deze botsing onderging de auto van [slachtoffer] een beweging naar rechts en is deze tegen een in de berm staande boom aan gereden. Mevrouw [slachtoffer] heeft dit verkeersongeval niet overleefd. Nader bloedonderzoek heeft uitgewezen dat de verdachte zodanig alcoholhoudende drank heeft genuttigd dat het alcoholgehalte van zijn bloed 2,0 milligram alcohol per milliliter bloed bedroeg. Volgens een kansberekening van het Nederlands Forensisch Instituut heeft de verdachte harder gereden dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 kilometer per uur.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag in het verkeer, dan wel dat hij schuld heeft aan het fatale verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde (doodslag) wettig en overtuigend is bewezen. Zij heeft betoogd dat de verdachte zich – door na gebruik van alcohol met een te grote snelheid een auto te besturen en daarbij voormeld dodelijk ongeval te veroorzaken – welbewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer van het leven zou beroven.
C. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken alsook van het subsidiair ten laste gelegde roekeloos rijden.
De raadsman heeft aangevoerd dat de omstandigheden van dit geval, te weten het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank met een te hoge snelheid, niet dusdanig zijn dat een veroordeling voor het primair ten laste gelegde kan volgen en voorts dat dit onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van roekeloos rijden te komen.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de grove dan wel aanmerkelijke verkeersfout door de verdachte.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
De verdachte heeft op zaterdagavond 14 juli 2012 dusdanig veel bier en wodka gedronken dat hij in dronken toestand tussen 22.00 uur en 23.00 uur is gaan slapen. Op zondagochtend 15 juli 2012 is hij om 09.30 uur samen met zijn neef [bijrijder] in zijn auto op pad gegaan. Achtereenvolgens hebben de beide mannen koffie gedronken bij kennissen, bier gehaald bij supermarkt Deen en zijn ze naar Callantsoog gegaan alwaar ze zogenoemd Amsterdam bier hebben gekocht en gedronken. Tot slot is de verdachte naar kennissen in Wieringerwerf gereden waar wederom bier is genuttigd. Naar eigen zeggen heeft de verdachte die zondag 3 à 4 halve liters bier gedronken. Tijdens de terechtzitting heeft hij verklaard vaker onder invloed van alcohol te hebben gereden en zich er wel bewust van te zijn geweest dat er iets kon gebeuren. Toen hij komende van zijn laatstgenoemde kennissen in Wieringerwerf op de Medemblikkerweg reed, hoorde hij zijn neef op een gegeven moment “pas op” zeggen, maar op dat moment was het al te laat. De verdachte had geen controle meer over het stuur waarna het fatale verkeersongeval volgde. De verdachte kan zich niet herinneren hoe hard hij reed, maar hij heeft aangegeven dat het mogelijk is dat hij sneller dan 80 km/u had gereden, doch dat dit niet harder dan 100 km/u geweest kan zijn.
[bijrijder] heeft verklaard dat de verdachte te hard reed terwijl hij de bocht naderde. Hij had gezegd dat de verdachte moest stoppen en dat hij moest uitkijken. De verdachte begon aan zijn stuur te draaien en toen botste hij tegen een andere auto.
Volgens het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse van de politie had het ongeval plaats op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Medemblikkerweg te Wieringerwerf. De weg was gelegen buiten de bebouwde kom en ter plaatse gold een maximumsnelheid van 80 km/u.
Gelet op de positie van het sporenverloop van de auto van de verdachte door de rechterberm, is de verdachte, om onbekende reden, rechtdoor gereden in plaats van de flauwe bocht in te zetten. Hierdoor reden zijn rechterwielen gedurende 55 meter door de berm. Vanuit deze positie heeft hij de auto te snel terug naar de rijbaan gestuurd. De bochtstraal werd aan het einde van de berm duidelijk kleiner. Vlak na het uitkomen uit de rechterberm, is hij de macht over het stuur kwijtgeraakt en botste hij met de voorzijde tegen de linkervoorzijde van de auto van [slachtoffer] aan.
In verband met het ontbreken van overige sporen konden geen gereden snelheden van beide auto’s worden berekend. Er werden geen remsporen aangetroffen. Nagenoeg alle schade onderdelen bevonden zich op de voor de auto van [slachtoffer] bestemde rijstrook.
De botsplaats was geheel gelegen op de door de auto van [slachtoffer] bereden rijstrook. Door de botsing werd de auto van [slachtoffer] met de voorzijde naar rechts verplaatst en botste deze met de rechter voorzijde tegen een in de berm staande boom die enkele meters stond verwijderd van de botsplaats.
Bij technisch onderzoek aan beide auto’s zijn door de politie geen gebreken en/of afwijkingen waargenomen welke van invloed zijn geweest dan wel zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval.
Ten gevolge van het ongeval is [slachtoffer] op 15 juli 2012 in de gemeente Hollands Kroon overleden aan verbloedingen door inwendige rupturen en fracturen.
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft het alcoholgehalte in het bloed van de verdachte bepaald. Het resultaat van de analyse bedroeg 2,00 milligram ethanol per millimeter bloed.
Het wettelijk toegestane maximum is 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed.
Ook is door het Nederlands Forensisch Instituut de snelheid van de door de verdachte bestuurde auto berekend. De conclusie in het rapport luidt dat op basis van de uitgangspunten als genoemd in dit rapport een kans volgt van 99% dat de snelheid van de auto van de verdachte bij aanvang van de afgetekende sporen hoger was dan 95 km/h en een kans van 99% dat de snelheid van de auto lager was dan 137 km/h. De deskundige heeft hierbij opgemerkt dat voor deze inschatting zeer ruime marges moeten worden aangenomen, omdat de auto van de verdachte op het moment van de botsing een bijzondere bewegingswijze had, waarvoor referentiemateriaal slechts zeer beperkt voorhanden is.
Resumerend komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte op een weg waar 80 kilometer was toegestaan harder heeft gereden; dat zijn snelheid hoogstwaarschijnlijk boven de 95 kilometer per uur heeft gelegen; dat verdachte in een flauwe bocht naar links met zijn rechterwielen in de berm is geraakt en bij het terugsturen de macht over het stuur is verloren. Daarnaast staat vast dat verdachte een alcoholpromillage had van 2,00 milligram ethanol per millimeter bloed, zijnde 4 keer de wettelijk toegestane hoeveelheid.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd. De rechtbank acht niet bewezen dat het opzet van de verdachte erop gericht was om het slachtoffer [slachtoffer] het leven benemen, ook niet in voorwaardelijke vorm. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ernstige verkeersongelukken waarbij een verkeersdeelnemer omkomt of ernstig gewond raakt, worden in beginsel strafbaar gesteld in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Onder omstandigheden kan echter geconcludeerd worden dat het handelen in het verkeer zo uitzonderlijk ernstig is dat het niet valt onder artikel 6 Wegenverkeerswet maar onder het delict doodslag, zoals omschreven in artikel 287 Wetboek van Strafrecht, in de titel Misdrijven tegen het leven gericht.
De Hoge Raad heeft in het zogenaamde Porsche-arrest (HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199) uiteengezet wanneer sprake kan zijn van (voorwaardelijk) opzet op de dood van een verkeersslachtoffer. Hij heeft hiertoe overwogen dat het geval zich kan voordoen dat ten aanzien van een verdachte die door zeer gevaarlijk te rijden een ongeval met dodelijke afloop heeft veroorzaakt moet worden aangenomen dat deze de slachtoffers van dat ongeval opzettelijk van het leven heeft beroofd, zodat artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht (doodslag) van toepassing is. Zo'n geval doet zich voor indien de verdachte zijn gedraging willens en wetens op de dood van die slachtoffers heeft gericht. Voorts kan een zodanig geval zich voordoen indien moet worden aangenomen dat de verdachte zich aan de aanmerkelijke kans dat andere verkeersdeelnemers door zijn gedraging het leven zullen verliezen willens en wetens heeft blootgesteld, met dien verstande dat hij - in plaats van erop te rekenen dat een en ander wel goed zal aflopen - de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn gedrag het leven zullen laten desbewust heeft aanvaard en op de koop toe genomen. Dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn gedrag het leven zullen laten desbewust heeft aanvaard en op de koop toe genomen - in dit verband wordt gesproken van voorwaardelijk opzet - kan, behalve op grond van de verklaring van de verdachte, worden aangenomen op grond van bijzondere omstandigheden van het geval.
Voorts dient de rechter hierbij in zijn oordeel te betrekken dat - behoudens aanwijzingen voor het tegendeel - naar ervaringsregelen het niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat een frontale botsing met een tegemoetkomende auto zal plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Vast staat dat de verdachte te hard en onder invloed van alcohol heeft gereden onder welke omstandigheden de verdachte bij het inzetten van een bocht naar links in de rechterberm terecht is gekomen. Vervolgens is hij de controle over zijn voertuig verloren en op de verkeerde weghelft terechtgekomen waarna een botsing is ontstaan met de tegemoetkomende auto van [slachtoffer]. Hierdoor is haar auto tegen een boom gekomen en is zij overleden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het bovenstaande niet worden vastgesteld dat de verdachte door zijn verkeersgedrag de aanmerkelijke kans dat een ander hierdoor het leven zou laten welbewust heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen. Evenmin kan uit dit gedrag worden afgeleid dat de verdachte ten aanzien van zichzelf en zijn medepassagier het risico wilde lopen dat zij het leven zouden laten. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van doodslag.
Bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Voor bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 moet worden vastgesteld dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval met de dood als gevolg heeft plaatsgevonden.
Het juridisch begrip “schuld” in het kader van de Wegenverkeerswet, houdt in dat voor strafbaarheid minimaal sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen. Wanneer sprake is van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid, kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag.
Bij de beoordeling of het verkeersgedrag van de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, zeer onvoorzichtig en/of onoplettend of roekeloos is geweest, gaat het om het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de omstandigheden van het geval.
Hierboven is reeds vermeld dat verdachte op een weg waar 80 kilometer was toegestaan harder heeft gereden; dat zijn snelheid hoogstwaarschijnlijk boven de 95 kilometer per uur heeft gelegen; dat verdachte in een flauwe bocht naar links met zijn rechterwielen in de berm is geraakt en dat hij bij het uitsturen de macht over het stuur is verloren. Daarnaast staat vast dat verdachte een alcoholpromillage had van 2,00 milligram ethanol per millimeter bloed.
De snelheid waarmee de verdachte heeft gereden was niet alleen hoger dan de aldaar toegestane snelheid van 80 km/u, maar tevens naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de naderende flauwe bocht naar links, voor een veilig verkeer ter plaatse niet verantwoord. De verdachte had zijn snelheid gelet op de situatie ter plaatse moeten verminderen.
Voorts heeft de verdachte verwijtbaar gehandeld door na het nuttigen van een aanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank zijn auto te gaan besturen. De met dit handelen gepaard gaande kans op het in gevaar brengen van de veiligheid van het verkeer is zonder meer aanwezig te achten.
Al het voorgaande in overweging nemende komt de rechtbank tot haar oordeel dat de verdachte welbewust onaanvaardbare risico’s heeft genomen door onder invloed van alcohol en met een te hoge snelheid een auto te besturen. Verdachte is er op lichtzinnige wijze vanuit gegaan dat deze risico’s zich niet zouden realiseren. Dergelijk zeer ernstig onzorgvuldig handelen is als roekeloos verkeersgedrag aan te merken, de zwaarste vorm van schuld
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 juli 2012 in de gemeente Hollands Kroon als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, daarmede heeft gereden over de weg, de Medemblikkerweg te Wieringerwerf, en zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos en onoplettend, als bestuurder van die personenauto een, gezien verdachtes rijrichting, in die weg gelegen bocht naar links in te rijden met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse en is hij, verdachte, vervolgens in de, gezien verdachtes rijrichting, rechterberm geraakt en heeft hij, verdachte, het door hem bestuurde motorrijtuig niet onder controle gehad en gehouden en is hij, verdachte, vervolgens op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg tegen een hem tegemoetkomende bestuurster van een personenauto, genaamd [slachtoffer], opgebotst, waardoor die [slachtoffer] met de door haar bestuurde personenauto tegen een in de berm staande boom is aangereden, waardoor die [slachtoffer] werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen voor doodslag in het verkeer tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte te veroordelen voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 tot een gevangenisstraf voor de duur van maximaal 18 maanden.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De moeder en de zus van het slachtoffer [slachtoffer] hebben ter terechtzitting gebruik gemaakt van hun spreekrecht als nabestaanden. Zij hebben op indringende wijze verteld wat de gevolgen van het feit zijn voor hen persoonlijk en voor de andere familieleden, waaronder de partner en het 3-jarig zoontje van het overleden slachtoffer.
De rechtbank beseft dat geen enkele straf recht zal doen aan het gemis dat de nabestaanden hun leven lang nog zullen ervaren.
Uit het op naam van de verdachte staand uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
17 juli 2012 blijkt voorts dat de verdachte reeds eerder, in 2009, is veroordeeld voor overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (rijden onder invloed). Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat dit vonnis inmiddels onherroepelijk is.
De rechtbank acht een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank wijkt af van de door de officier van justitie gevorderde strafoplegging nu zij tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie komt.
De rechtbank zal een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden opleggen met daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaren.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 42 (tweëenveertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte wegens het bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de ontzegging van de rijbevoegdheid ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere ontzegging van de rijbevoegdheid in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter,
mr. L. Jansen en mr. N. Cuvelier, rechters,
in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2012.
mr. L. Jansen is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen