ECLI:NL:RBALK:2012:BY4726

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
30 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.702510.10
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en witwassen in verband met schadevergoeding na legionellaramp

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 30 november 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van oplichting en witwassen. De verdachte heeft in de periode van 21 oktober 2002 tot en met 1 november 2002, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen, de verzekeringsmaatschappij bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van € 577.724,11. Dit bedrag was bedoeld voor slachtoffers van de legionellaramp die plaatsvond tijdens een evenement in 1999. De verdachte heeft zich voorgedaan als bestuurder van een stichting die was opgericht om deze slachtoffers te compenseren, maar heeft het geld voor eigen doeleinden aangewend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte welbewust heeft gehandeld in strijd met de vaststellingsovereenkomst die was gesloten tussen de verzekeringsmaatschappij en de onderneming van de verdachte. De verdachte heeft het geld dat hij ontving van de verzekeringsmaatschappij vrijwel onmiddellijk overgeboekt naar andere rekeningen die op zijn naam stonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zowel oplichting als witwassen, omdat hij wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf.

De verdediging voerde aan dat de verdachte het geld rechtmatig had ontvangen en dat hij het had aangewend voor juridische kosten. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte geen recht had om de gelden voor eigen gebruik aan te wenden. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de zaak, gezien de impact op de slachtoffers van de legionellaramp en het feit dat de verdachte hen jarenlang in het ongewisse heeft gelaten over de uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.702510.10 (P)
Datum uitspraak: 30 november 2012
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[Verdachte]
geboren te [geboorteplaats en geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres en woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 november 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. G. Kaaij, advocaat te Alkmaar, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 21 oktober 2002 tot en met 01 november 2002 in de gemeente(n) Heerhugowaard en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [verzekeringsmaatschappij] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 577.724,11 euro, althans van enig geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zijn medewerking verleend aan de oprichting van [stichting] met als doel uitkeringen te verstrekken aan slachtoffers van de
legionellabesmetting op de [evenement] en/of zich (vervolgens) voorgedaan als bestuurder en/of vertegenwoordiger en/of beheerder van genoemde stichting en/of aan genoemde verzekeringsmaatschappij een rekeningnummer opgegeven, niet zijnde een rekeningnummer van genoemde stichting, waardoor genoemde verzekeringsmaatschappij werd bewogen tot bovenomschreven
afgifte;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 30 oktober 2002 tot en met 22 november 2002, in elk geval op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 30 oktober 2002 tot en met 31 december 2011, in de gemeente Heerhugowaard en/of (elders) in Nederland (telkens) opzettelijk een geldbedrag van 577.724,11 euro, althans één of meer geldbedrag(en), dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [verzekeringsmaatschappij] en/of [stichting], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) geldbedrag(en) verdachte (telkens) onder zich had in zijn hoedanigheid van bestuurder en/of beheerder van de [stichting], in
elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;
2.
hij in of omstreeks de periode van 30 oktober 2002 tot en met 31 december 2011 in de gemeente Heerhugowaard en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van 577.724,11 euro, althans één of meer geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, althans heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat
geldbedrag(en) was/waren en/of wie die/dat geldbedrag(en) voorhanden had,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf en/of heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) dat/die geldbedrag(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van dat/die geldbedrag(en) gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij [verzekeringsmaatschappij] heeft opgelicht waardoor voornoemde maatschappij werd bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van € 577.724,11.
Subsidiair wordt de verdachte ervan beschuldigd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan verduistering van genoemd geldbedrag.
Onder feit 2 wordt de verdachte ervan beschuldigd dat hij samen met een ander voornoemd geldbedrag heeft witgewassen.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting. Als dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dient de rechtbank te beoordelen of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan verduistering.
Daarnaast dient de rechtbank te beoordelen of de verdachte zich, al dan niet samen met een ander, heeft schuldig gemaakt aan witwassen.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen is hetgeen onder 1 primair en 2 is ten laste gelegd.
C. Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1. primair en subsidiair en het onder 2. ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde heeft de raadsman overeenkomstig de aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitnota aangevoerd dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte zijn medewerking heeft verleend aan de oprichting van de [stichting]. Naar het oordeel van de raadsman kunnen daarmee de feitelijke uitvoeringshandelingen die zijn ten laste gelegd niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat is ten laste gelegd dat de verdachte een geldbedrag, dat hij in zijn hoedanigheid van bestuurder en/of beheerder van de [stichting] onder zich had, zich rechtmatig heeft toegeëigend. De raadsman stelt dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte bestuurder of beheerder was van de [stichting], zodat de verdachte ook ten aanzien van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat, indien er vanuit wordt gegaan dat de verdachte het geld anders dan door misdrijf onder zich had, niet bewezen kan worden dat de verdachte zich het geld wederrechtelijk heeft toegeëigend. De raadsman geeft aan dat op basis van de stukken kan worden vastgesteld dat de verdachte er vanuit kon gaan dat hij het uitgekeerde geld mocht gebruiken voor zijn juridische kosten.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat het bewijs geleverd dient te worden dat de verdachte wist dat het geld, waarover hij de beschikking had gekregen, van misdrijf afkomstig was. De raadsman stelt dat de officier van justitie niet anders kan bedoelen dan dat het een door de verdachte zelf gepleegd misdrijf moet zijn geweest aangezien het door [verzekeringsmaatschappij] uitgekeerde geld van onbesproken herkomst was. De raadsman stelt dat het bewijs voor een door de verdachte gepleegd misdrijf niet is geleverd, zodat hij ook van dit feit dient te worden vrijgesproken.
De verdachte stelt zich op het standpunt dat hij het door [verzekeringsmaatschappij] uitgekeerde geldbedrag zich niet wederrechtelijk heeft toegeëigend, nu hij op basis van afspraken met [verzekeringsmaatschappij] er vanuit mocht gaan dat hij het geldbedrag kon gebruiken om de kosten van rechtsbijstand, onderzoekskosten, overige verweerkosten en de kosten met betrekking tot de afwikkeling van de [stichting] te betalen. De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij alleen en uitsluitend heeft gehandeld op advies van zijn toenmalige advocaat mr. J. van Rhijn. Volgens de verdachte is het vermoedelijk zelfs zijn advocaat geweest die het rekeningnummer heeft doorgegeven waarop uiteindelijk het geldbedrag in 2002 door [verzekeringsmaatschappij] is gestort.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
De verdachte [verdachte] is enig bestuurder en aandeelhouder van [onderneming verdachte], een onderneming die zich onder andere bezig houdt met de handel in whirlpools.
Van 19 tot 28 februari 1999 heeft de B.V. een whirlpool geëxposeerd op de [evenement] te Bovenkarspel. Een aantal bezoekers is tijdens het bezoek aan de [evenement] besmet geraakt met de Legionella-bacterie. Tweeëndertig mensen zijn als gevolg van de besmetting overleden en honderden mensen zijn ziek geworden. In rapporten van het RIVM te Zeist wordt aangegeven dat de besmettingsbron vermoedelijk heeft gelegen in een whirlpool die werd geëxposeerd door [onderneming verdachte]
Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 4 januari 2001 geoordeeld dat [onderneming verdachte] voorshands aansprakelijk is.
De B.V. was ten tijde van de [evenement] verzekerd voor risico van aansprakelijkheid bij [verzekeringsmaatschappij] met een maximum verzekerde som van € 453.780,22 (1.000.000 gulden) .
Op 22 oktober 2009 heeft [naam] namens [voorzitter], voorzitter van het bestuur van de [Stichting 2], aangifte gedaan verduistering en/of oplichting en/of onttrekking aan rechthebbenden .
In de vaststellingsovereenkomst tussen [onderneming verdachte] en [verzekeringsmaatschappij] d.d. 21 oktober 2002 is onder meer overeengekomen dat:
1. [verzekeringsmaatschappij] haar maximale verplichting onder de polis zijnde EUR 453.780,22 zal storten op de bankrekening van de [stichting];
2. [verzekeringsmaatschappij] daarnaast een bedrag betaalt terzake van de wettelijke rente, vanaf het moment van de Legionella besmetting; en
3. [verzekeringsmaatschappij] voorts een bedrag groot € 79.411,54 vergoedt terzake van kosten van juridische bijstand en bijstand van deskundigen .
Op 22 oktober 2002 is in Rotterdam, ten kantore van notaris [notaris] de oprichtingsakte van de [stichting] verleden. Deze akte is getekend door de notaris voornoemd en door de schriftelijke gevolmachtigde van [onderneming verdachte], [gemachtigde]. De B.V. is in de akte als oprichter van de stichting vermeld.
In artikel 2.1 van deze akte is bepaald dat de Stichting ten doel heeft het doen van uitkeringen aan personen die personenschade geleden hebben (of nog zullen lijden) als gevolg van de legionellabesmetting die in de periode van 19 tot 28 februari 1999 heeft plaatsgevonden tijdens de [evenement] in Hoogkarspel.
In artikel 2.2. in de akte is bepaald dat de stichting haar doel onder meer zal verwezenlijken door:
a. het risicomijdend beheren van de fondsen;
b. het vaststellen van de uitkeringsregeling;
c. het mede beoordelen van aanvragen van de slachtoffers;
d. het vaststellen van de hoogte van het bedrag dat aan een slachtoffer kan worden verstrekt; en
e. het doen van uitkeringen aan de slachtoffers.
In artikel 3 van deze akte is vastgesteld dat het vermogen van de Stichting wordt gevormd door verzekeringsuitkeringen .
Uit een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 18 februari 2009 blijkt dat op dat moment als bestuurders van de Stichting zijn ingeschreven [bestuurder1], [bestuurder2] en [bestuurder3] .
Op 4 november 2002 heeft de advocaat van [verzekeringsmaatschappij], mr. W.J. Hengeveld, aan de advocaat van de [stichting], mr. J. van Rhijn, schriftelijk meegedeeld dat een bedrag groot € 577.724,11 op
30 oktober 2002 is overgemaakt naar bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 1] ten name van de [stichting] te [plaatsnaam], overeenkomstig de aanwijzingen van [verdachte] en dat als einddatum voor de berekening van de wettelijke rente 3 november 2002 is aangehouden .
Op 17 mei 2010 is door de officier van justitie de uitlevering gevorderd van historische gegevens met betrekking tot de [bank] bankrekening nummer [bankrekeningnummer 1] over de periode van oktober 2002 tot en met 17 mei 2010. Blijkens de uitgeleverde stukken is de tenaamstelling van het hiervoor genoemde rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] [verdachte] inz [stichting] en alleen [verdachte] is handelingsbevoegd ten aanzien van deze bankrekening.
Uit de uitgeleverde stukken is voorts gebleken dat op 1 november 2002 een bedrag van € 577.724,11, afkomstig van [verzekeringsmaatschappij] werd bijgeschreven .
In het kader van het onderzoek is de uitlevering gevorderd van de mutatieoverzichten van een aantal aan de verdachte gerelateerde bankrekeningen. Hieruit is gebleken dat de verdachte het bedrag dat hij heeft ontvangen van [verzekeringsmaatschappij] bijna onmiddellijk heeft overgeboekt naar andere, aan hem als natuurlijk persoon gerelateerde bankrekeningen en dat deze bedragen vervolgens in de periode van november 2002 tot en met 19 oktober 2010 nog diverse keren tussen zijn [bank] rekeningen [bankrekeningnummer 1] op naam van [verdachte] inz [stichting], 44.24.88.696 op naam van [verdachte], [bankrekeningnummer 2] op naam van [verdachte] eo [echtgenote verdachte], [bankrekeningnummer 3] op naam van [verdachte] eo [ en [BANK] rekening [bankrekeningnummer 4] op naam van [verdachte] en [BANK] depositorekening [bankrekeningnummer 5] op naam van [verdachte] heen en weer zijn geboekt.
Bij vonnis van de kort gedingrechter te Zutphen van 14 mei 2009 is het vermogen van de [stichting] onder bewind gesteld en is als bewindvoerder benoemd mr. B.A.I. Baks, advocaat te Groenlo . De bewindvoerder heeft in zijn verslag van 28 mei 2009 gerapporteerd dat hij contact heeft gezocht met de bestuursleden van de [stichting] en dat zij een beeld schilderen als zouden zij een vrienden c.q. familiedienst aan de verdachte hebben willen bewijzen. Het bestuur van de Stichting heeft nooit vergaderd, er werd geen boekhouding bijgehouden en er is door hen nimmer de aanwezigheid van gelden binnen de Stichting geconstateerd.
De bewindvoerder heeft verder gerapporteerd dat hem bekend is geworden dat een rekening ten name van de [stichting] bij de [BANK] Bank niet bestaat en dat het rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] een rekeningnummer betreft van de [bank]-bank te Heerhugowaard ten name van [verdachte] inz [stichting] .
De getuige [bestuurder2] heeft verklaard dat hij op verzoek van de verdachte, zijn vroegere buurman, toegetreden is tot het bestuur van de [stichting]. De getuige heeft verklaard dat de Stichting niets voorstelde, er waren geen vergaderingen en er werden geen notulen bijgehouden. Hij had nimmer contact met de andere bestuursleden .
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij het totale door [verzekeringsmaatschappij] uitgekeerde geldbedrag heeft besteed aan advocaatkosten, onderzoekskosten en (eigen) loonderving als gevolg van het procederen in deze zaak.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen [verzekeringsmaatschappij] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van € 577.724,11.
De verdachte is aanwezig geweest bij een bespreking in mei 2002 naar aanleiding waarvan naderhand een vaststellingsovereenkomst is gesloten tussen [verzekeringsmaatschappij] en [onderneming verdachte] en welke overeenkomst door de verdachte is getekend. Vervolgens is een dag later door [onderneming verdachte] de [stichting] opgericht ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst. Het is de verdachte geweest die het bestuur van deze “slapende stichting” heeft vorm gegeven, door familie en kennissen te benaderen om in het bestuur van deze stichting plaats te nemen.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte welbewust heeft gehandeld in strijd met zowel de vaststellingsovereenkomst als met de statuten van de [stichting].
Uit voorgaande bewijsmiddelen komt naar voren dat op aanwijzingen van de verdachte de verzekeringsuitkering is gestort op rekeningnummer [bankrekeningnummer 1]. Dit was niet een rekeningnummer van de stichting, maar een rekeningnummer op naam van [verdachte] inz [stichting]. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de verdachte dat dit rekeningnummer al bestond geruime tijd voor de opstelling van de vaststellingovereenkomst en vermoedelijk is doorgegeven door zijn advocaat mr. J. van Rhijn. De rechtbank acht het namelijk zeer onaannemelijk dat een advocaat zonder medeweten van zijn cliënt een van diens rekeningnummers doorgeeft aan een derde. Uit een mutatieoverzicht van voornoemd rekeningnummer op blz. 243 blijkt dat het beginsaldo op 1 november 2002 nul euro bedraagt. In een memorandum van Houthoff Buruma advocaten (blz. 98 van het dossier) wordt gememoreerd dat [verdachte] de rekening eerst op 29 oktober 2002, na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, heeft geopend. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte bij de tenaamstelling van dit rekeningnummer er bewust voor heeft gekozen om de naam [stichting] toe te voegen aan een privé rekeningnummer. Uit het verhoor van de getuige [getuige] ten overstaan van de rechter-commissaris op 11 mei 2012 kan worden afgeleid dat [verzekeringsmaatschappij] door de naam “[stichting]” werd bewogen om uit te keren op dit rekeningnummer.
Ook acht de rechtbank het onder 2. ten laste gelegde witwassen wettig en overtuigend bewezen. Zoals hiervoor al uiteen is gezet heeft verdachte als heer en meester over het gestorte geldbedrag beschikt. Hij heeft dat geld gebruikt voor andere doelen dan waarvoor het bestemd was, terwijl hij wist dat het uit misdrijf afkomstig was.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 21 oktober 2002 tot en met 1 november 2002 in Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen, [verzekeringsmaatschappij] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 577.724,11 euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk zijn medewerking verleend aan de oprichting van [stichting] met als doel uitkeringen te verstrekken aan slachtoffers van de
legionellabesmetting op de [evenement] en zich voorgedaan als beheerder van genoemde stichting en aan genoemde verzekeringsmaatschappij een rekeningnummer opgegeven, niet zijnde een rekeningnummer van genoemde stichting, waardoor genoemde verzekeringsmaatschappij werd bewogen tot bovenomschreven
afgifte;
2.
hij in de periode van 30 oktober 2002 tot en met 31 december 2011 in Nederland een geldbedrag van 577.724,11 euro, heeft verworven en voorhanden gehad en van dat geldbedrag gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Oplichting.
Ten aanzien van feit 2:
Witwassen.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot het opleggen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde.
Subsidiair voert de raadsman aan dat indien de feiten bewezen worden geacht, het van belang is dat schade wordt betaald aan de benadeelden en dat dit niet lukt als de verdachte in de gevangenis verblijft.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek op de terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting en heeft de gelden die daarmee door de verdachte werden verworven gebruikt voor andere doelen dan waarvoor ze bestemd waren.
Het handelen van de verdachte wordt hem door de rechtbank zwaar aangerekend.
De verdachte heeft slachtoffers van de legionellaramp jarenlang onwetend gehouden van het feit dat er door de verzekeringsmaatschappij geld was uitgekeerd. Het was de verdachte bekend dat vele mensen hun dierbaren hadden verloren en dat er honderden mensen (ernstig)ziek zijn geworden als gevolg van de legionella uitbraak, wat zijn handelen nog eens extra verwijtbaar maakt. Hij had absoluut niet het recht om de gelden aan te wenden voor eigen gebruik, zulks gelet op hetgeen in de vaststellingsovereenkomst is vastgelegd en gelet op het doel van de [stichting].
De bewering van de verdachte dat het geld is aangewend om eigen proceskosten te dekken is dus geen enkel excuus, nog los van het feit dat van de door verdachte gestelde besteding uit het dossier niets is gebleken.
Ten slotte heeft de rechtbank ook de houding van de verdachte op de zitting zwaar laten meewegen. De rechtbank doelt hiermee op het feit dat de verdachte heeft toegegeven dat hij het door [verzekeringsmaatschappij] gestorte geldbedrag voor zichzelf, althans ten behoeve van zijn bedrijf heeft gebruikt. Daarbij toont hij nauwelijks berouw maar lijkt hij uit te stralen dat het geldbedrag hem als slachtoffer van onterechte aantijgingen in deze zaak toekwam.
Gelet op alle hiervoor geschetste omstandigheden en de omvang van het bedrag dat door de oplichting is verkregen en witgewassen en gelet op de maatschappelijke impact die deze zaak gedurende vele jaren heeft gehad, oordeelt de rechtbank dat in de eis van de officier van justitie onvoldoende de ernst van het aan de verdachte gemaakte verwijt tot uitdrukking wordt gebracht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk passend en geboden is.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 326, 420 bis van het Wetboek van Strafrecht.
10 Beslissing
Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Haverkate, voorzitter,
mr. I.M. Nusselder en mr. R.A. Kok, rechters,
in tegenwoordigheid van G.A.M. Delis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 november 2012.
Mr. R.A. Kok is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.