RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 1 november 2012 in de zaak tussen
[naam eiser], te [woonplaats], eiser
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. L.C. van der Linden).
Aan het geding hebben als partij deelgenomen [naam 1] en [naam 2].
Bij besluit van 25 maart 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om het verzoek van [naam 1] (hierna: [naam 1]) en [naam 2] (hierna: [naam 2]) tot wijziging van de geslachtsnaam van de kinderen [kind 1] en [kind 2] [achternaam eiser] in [naam 1], voor inwilliging in aanmerking te doen komen.
Bij besluit van 28 oktober 2011 (het bestreden besluit), verzonden op 1 november 2011, heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 21 september 2012, waar eiser is verschenen in persoon. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Voorts zijn [naam 1] en [naam 2], alsook [kind 1] en [kind 2], in persoon verschenen.
1. Ter bepaling van de omvang van het geding overweegt de rechtbank allereerst dat eisers verzoeken tot het veroordelen van [naam 1] en [naam 2] wegens mishandeling van [kind 1] en [kind 2], het laten verrichten van een DNA onderzoek, om hem met het ouderlijk gezag te belasten en het laten vervallen van de onderhoudsbijdrage voor [kind 1] en [kind 2] dan wel het opschorten van de onderhoudsbijdrage voor [kind 1], buiten de omvang van dit geding vallen. Voor een eventuele aangifte wegens mishandeling dient eiser bij de politie te zijn en wat betreft de overige verzoeken dient eiser zich te wenden tot de burgerlijke rechter. De meervoudige kamer van de sector bestuursrecht van deze rechtbank is in deze zaak uitsluitend bevoegd te beoordelen of verweerder het besluit om de gevraagde geslachtsnaamwijziging voor inwilliging in aanmerking te doen komen, bij het bestreden besluit terecht heeft gehandhaafd.
2.1 Hierbij is de volgende regelgeving van belang.
2.2 Ingevolge artikel 7, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamwijziging kan worden verleend, de wijze en indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.
2.3. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit geslachtsnaamwijziging (hierna: het Besluit) – voor zover van belang – wordt op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk of de verbreking van de buitenhuwelijkse samenleving met de andere ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed.
Ingevolge artikel 3, vierde lid en onder c, van het Besluit wordt het verzoek afgewezen indien een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige van twaalf jaren of ouder, tenzij deze minderjarige bij zijn instemming blijft.
3.1 Eiser en [naam 1] hebben samengewoond in de periode van 4 maart 1994 tot
23 april 2003. Uit deze relatie is op 22 mei 1994 [kind 1] [achternaam eiser] en op 13 november 1998 [kind 2] [achternaam eiser] geboren. [naam 1] is in 2004 gehuwd met [naam 2]. Uit deze relatie is op 16 december 2004 [kind 3] [naam 2] geboren. Sinds de beëindiging van de relatie in 2003 tussen eiser en [naam 1] hebben [kind 1] en [kind 2] bij [naam 1] en later ook bij [naam 2] gewoond. Bij beschikking van de rechtbank Alkmaar van 5 september 2007 zijn [naam 1] en [naam 2] gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [kind 1] en [kind 2]. Deze beschikking is in hoger beroep bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 8 mei 2008 bekrachtigd. Inmiddels heeft eiser geruime tijd geen omgang meer met [kind 1] en [kind 2].
3.2 Op 6 december 2010 heeft [naam 1] een aanvraag om geslachtsnaamswijziging van [kind 1] en [kind 2] [achternaam eiser] in de naam [naam 1] bij verweerder ingediend.
3.3 Op 7 januari 2011 heeft verweerder de gemeente Medemblik verzocht een onderzoek in te stellen. Op 4 maart 2011 heeft verweerder het onderzoeksrapport van de gemeente Medemblik ontvangen. In de bij het onderzoeksrapport behorende staat van inlichtingen is aangegeven dat [naam 1], [kind 1] en [kind 2] instemmen met de geslachtsnaamswijziging. Voorts is in de staat van inlichtingen aangegeven dat eiser bedenkingen heeft tegen de voorgenomen geslachtsnaamswijziging. Door [kind 1] en [kind 2] is het formulier ‘instemming kind 12 jaar en ouder’ op 21 februari 2011 ondertekend. Voorts hebben [kind 1] en [kind 2] op
12 juli 2011, nadat zij de bezwaren van eiser hebben ingezien, volhard in hun wens hun geslachtsnaam te wijzigen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek om naamswijziging voldoet aan de daarvoor gestelde vereisten. Volgens verweerder is aan de verzorgingstermijn voldaan en hebben [kind 1] en [kind 2], nadat zij kennis hebben genomen van eisers bedenkingen, de instemmingsverklaring ondertekend. Bovendien zijn [kind 1] en [kind 2] afzonderlijk van [naam 1] en [naam 2] tijdens de hoorzitting gehoord en hebben zij daar verklaard de naamswijziging te willen. In het beroepschrift van eiser ziet verweerder geen aanleiding voor de conclusie dat de naamswijziging niet in het belang van de kinderen is of dat het besluit onrechtmatig is.
5.1 Eiser heeft in beroep – samengevat en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen. Daartoe voert eiser aan dat de geboortedatum van [kind 1] niet naar werkelijkheid is weergegeven. Daarnaast meent eiser dat hij in zijn belangen is geschaad omdat hem eerst na het verstrijken van de termijn tot het indienen van een zienswijze de mogelijkheid tot inzage in het verzoek is geboden. Voorts stelt eiser dat verweerder de wettelijke termijn voor het indienen van een zienswijze heeft verkort en dat verweerder ten onrechte het verslag van de hoorzitting niet heeft toegezonden om eventuele correcties aan te brengen. Verder is eiser van mening dat uit de stukken niet blijkt of de gezaghebbende stiefouder [naam 2] instemt met het verzoek. Ook is het besluit onzorgvuldig genomen omdat verweerder zich niet ervan heeft vergewist of [kind 1] en [kind 2] de consequenties van een achternaamswijziging volledig realiseren.
5.2 Voorts stelt eiser dat het verzoek van [naam 1] in strijd is met de rechtsorde omdat in de beschikking van de rechtbank te Alkmaar van 5 september 2007 respectievelijk de beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 mei 2008 ter zake van het ouderlijk gezag over [kind 1] en [kind 2] nadrukkelijk aan de orde is gekomen dat niet aan de achternaam van de kinderen zal worden getornd.
5.3 Verder stelt eiser zich op het standpunt dat de naamswijziging in strijd is met het internationale recht omdat de kinderen binnen de thuissituatie niet worden geaccepteerd en gerespecteerd en geen ruimte hebben om de band met eiser te kunnen blijven onderhouden. Volgens eiser zijn [kind 1] en [kind 2] vanuit het ouderlijk gezag en vanuit loyaliteit bewust en verwijtbaar onvoldoende toerekeningsvatbaar gemaakt. Van een vrije keuze en eigen wilsvorming ter zake van de eigen identiteit is geen sprake. Eiser is van mening dat [kind 1] en [kind 2] lijden aan het Parental Alienation Syndrome. Daarnaast wijst eiser op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 24 juli 2007 waarin is neergelegd dat ten aanzien van eiser geen enkele contra-indicatie aanwezig is tot het hebben van omgang met zijn kinderen. Verder is in dit rapport [naam 1] dringend geadviseerd psychologische hulpverlening voor zichzelf in te schakelen.
6. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat [naam 1] [kind 1] en [kind 2] gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren voorafgaande aan het verzoek om geslachtsnaamswijziging heeft verzorgd en opgevoed. Derhalve is aan de verzorgingstermijn van drie jaar voldaan. Voorts is niet in geschil dat [kind 1] en [kind 2], die beiden ten tijde van het verzoek de leeftijd van 12 jaar reeds hadden bereikt, ondanks de bedenkingen en bezwaren van eiser bij hun instemming zijn gebleven.
7. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 augustus 2006 (LJN: AY5895) dat het voorgaande inhoudt dat verweerder het verzoek tot naamswijziging, ondanks eisers weigering met de naamswijziging in te stemmen, op grond van zijn wettelijke bevoegdheid kan inwilligen.
8. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangedragen geen aanleiding voor het oordeel dat de besluitvorming van verweerder onzorgvuldig is geweest. Weliswaar heeft verweerder in het bestreden besluit abusievelijk de geboortedatum van [kind 1] onjuist weergegeven, maar dit maakt het besluit niet onrechtmatig. Duidelijk is dat dit berust op een kennelijke verschrijving. In hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd ziet de rechtbank ook geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met de vereiste zorgvuldigheid is genomen. Niet is gebleken dat eisers processuele rechten zijn geschonden. Aan eiser is voorafgaande aan de hoorzitting de mogelijkheid geboden om het dossier in te zien. Ook is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 april 2012, LJN: BW3903) verweerder niet verplicht om het verslag van de hoorzitting naar eiser toe te zenden. Voorts heeft eiser bedenkingen en bezwaren kunnen indienen en is hiermee rekening gehouden bij het nemen van het bestreden besluit.
9. De rechtbank stelt vast dat [kind 1] en [kind 2] tijdens een gesprek op 21 februari 2011 bij de ambtenaar van de gemeente Medemblik hebben ingestemd met de geslachtsnaamswijziging. Ook nadat zij kennis hadden genomen van de bedenkingen en bezwaren van eiser tegen de geslachtsnaamswijziging, hebben zij schriftelijk bevestigd in te stemmen met de wijziging van hun achternaam. Voorts hebben [kind 1] en [kind 2] tijdens de hoorzitting op 12 juli 2011 verklaard dat het verzoek om geslachtsnaamswijziging hun eigen wens is. Van belang is daarbij dat [kind 1] en [kind 2] tijdens die hoorzitting deels buiten aanwezigheid van [naam 1] en [naam 2] zijn gehoord. Er waren ten tijde van het bestreden besluit geen aanwijzingen dat [kind 1] en [kind 2] uitsluitend onder dwang van hun moeder met de wijziging van hun achternaam hebben ingestemd of dat zij zich de gevolgen daarvan in onvoldoende mate hebben gerealiseerd. Dat uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming blijkt dat er geen contra-indicaties zijn voor de omgang tussen eiser en zijn kinderen of dat al dan niet [naam 1] is geadviseerd om psychische hulp te zoeken, doet daar niets aan af. Voorts heeft eiser op geen enkele wijze aangetoond dat [kind 1] en/of [kind 2] aan een syndroom lijden en daardoor niet in staat zijn hun vrije wil te bepalen. De beroepsgronden van eiser, die hierop zien, slagen dan ook niet.
10. Het standpunt van eiser dat het bestreden besluit in strijd is met de rechtsorde volgt de rechtbank niet. Aan het feit dat in de beschikkingen van de rechtbank Alkmaar en het gerechtshof Amsterdam is vermeld dat niet aan de achternaam van [kind 1] en [kind 2] zal worden getornd, kan de rechtbank niet het gewicht toekennen dat eiser daaraan wenst te zien toegekend. Voornoemde beschikkingen – in het midden gelaten of hetgeen eiser daarover heeft gesteld juist is – laten onverlet het wettelijk recht van [naam 1] en [naam 2] om wijziging van de geslachtsnaam van [kind 1] en [kind 2] te verzoeken. Indien eiser meent dat door indiening en inwilliging van het verzoek de rechtsgevolgen van de beschikkingen worden aangetast, zal eiser zich tot de burgerlijke rechter moeten wenden.
11.1 Voor zover eiser zich beroept op het internationale recht, faalt dit beroep. Eiser is van mening dat [kind 1] en [kind 2] in een vernederende thuissituatie verkeren omdat hun werkelijke identiteit niet wordt geaccepteerd en gerespecteerd. Eiser meent dan ook dat de artikelen 3 (verbod van foltering), 5 (recht op vrijheid en veiligheid) en 8 (recht op eerbiediging van het privé familie- en gezinsleven) van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) worden geschonden. Voorts acht eiser een schending van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK) aan de orde, omdat [naam 1] de verantwoording vanuit haar gezag ten volle afschuift op [kind 1] en [kind 2] en omdat de band tussen eiser en [kind 1] en [kind 2] niet door de gezaghebbende ouder [naam 1] wordt bevorderd.
11.2 Voor zover de naamswijziging een inmenging oplevert in de uitoefening van het recht op respect voor het privéleven van eiser, is deze naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd. Naar het oordeel van de rechtbank is terecht de doorslag gegeven aan de belangen van [kind 1] en [kind 2] bij het voeren van de geslachtsnaam [naam 1] boven het belang van eiser bij het behoud van de geslachtsnaam [achternaam eiser] door zijn dochters. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat [kind 1] en [kind 2] niet in vrijheid hebben kunnen bepalen dat zij instemmen met de geslachtsnaamswijziging, zodat ook in dit opzicht geen sprake is van schending van de door eiser genoemde artikelen van het EVRM.
11.3 Voor zover eiser meent dat [kind 1] en [kind 2] in een voor hen ongezonde thuissituatie verkeren, zal eiser zich moeten wenden tot de daarvoor aangewezen instanties. Deze rechtbank is uitsluitend bevoegd te oordelen of verweerder terecht en op goede gronden het primaire besluit betreffende de geslachtsnaamswijziging heeft gehandhaafd.
11.4 Ten aanzien van eisers beroep op het IVRK ter zake van de wil van [kind 1] en [kind 2] heeft hij onvoldoende geconcretiseerd op welke verdragsbepaling zijn beroep doelt. Derhalve kan de rechtbank niet toetsen of aan eisers beroep op het IVRK rechtstreekse werking toekomt.
11.5 Voor zover eiser meent dat op grond van artikel 41 van het IVRK (eerbied voor bestaande regels) het bestreden besluit onrechtmatig is omdat ingevolge het artikel 247, derde lid, van Boek 1 van het BW de ouder de band met de andere ouder dient te bevorderen, slaagt deze beroepsgrond niet. Daargelaten of in dit verband aan artikel 41 rechtstreekse werking toekomt, doorkruist inwilliging van het verzoek tot geslachtsnaamswijziging niet de in het BW neergelegde verplichting van de ene ouder om de band met de andere ouder te bevorderen. Dat zou immers impliceren dat men via een bestuursorgaan een verplichting van de ene ouder jegens de andere ouder kan afdwingen en dat in geen enkel geval een verzoek tot naamswijziging kan worden ingewilligd omdat het de band met de andere ouder schaadt. In dit geval is het verzoek tot naamswijziging ingediend omdat het meer aansluit bij de in de praktijk gegroeide situatie. Ter zitting hebben [kind 1] en [kind 2] namelijk verklaard dat zij geen gebruik meer maken van de naam [achternaam eiser] en dat zij zich bij de naam [naam 1] laten noemen. Ook ter zitting hebben zij bevestigd dat zij de naamswijziging in [naam 1] wensen. Voorts laat de geslachtsnaamswijziging onverlet dat [kind 1] en [kind 2] – voor zover zij dat willen – een band met hun vader kunnen opbouwen.
12. In de overige door eiser aangevoerde omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank evenmin aanleiding hoeven te zien om aan het belang van eiser bij afwijzing van het verzoek om naamswijziging meer gewicht toe te kennen dan aan het belang van [kind 1] en [kind 2] bij toewijzing van dit verzoek.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, voorzitter, mr. P.H. Lauryssen en mr.drs. B. Veenman, leden, in aanwezigheid van mr. T, Beemsterboer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.