ECLI:NL:RBALK:2012:BY2762

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
1 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
140129 - ES RK 12-1085
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van voorlopige voorzieningen in alimentatiezaak met betwisting van samenwoning

In deze zaak verzoekt de man, op basis van artikel 1:160 BW, om wijziging van de voorlopige voorzieningen met betrekking tot zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw. De rechtbank Alkmaar heeft op 1 november 2012 uitspraak gedaan in deze kwestie. De man stelt dat de vrouw samenwoont en daardoor geen recht meer heeft op alimentatie. De vrouw betwist deze claim en heeft geen verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 oktober 2012 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, mr. E.G. Harderwijk voor de man en mr. E. van Meeteren voor de vrouw.

De man heeft een detectiverapport overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat de vrouw samenwoont. De rechtbank oordeelt echter dat de gestelde samenwoning niet vaststaat, omdat de vrouw dit gemotiveerd heeft betwist en het rapport onvoldoende bewijs levert. De rechtbank wijst erop dat volgens vaste jurisprudentie een beroep op artikel 1:160 BW niet mogelijk is voordat de echtscheiding is ingeschreven. Aangezien de samenwoning niet is bewezen, is er geen sprake van een wijziging van omstandigheden die een wijziging van de alimentatie zou rechtvaardigen.

Daarnaast heeft de man aangevoerd dat zijn financiële situatie is veranderd en dat hij om die reden een wijziging van de alimentatie vraagt. De rechtbank oordeelt dat het overgelegde rapport onvoldoende inzicht biedt in de financiële situatie van de man. De rechtbank verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot beëindiging of vermindering van de onderhoudsverplichting, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 824, tweede lid Rv. De rechtbank wijst ook het verzoek van de man af om de alimentatie te verminderen met het bedrag dat de vrouw mogelijk ontvangt uit een pensioenuitkering.

De rechtbank concludeert dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken en wijst deze af, waarbij de eerdere beschikking van 15 juli 2010 in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
DW
zaak- en rekestnummer: 140129 / ES RK 12-1085
datum: 1 november 2012
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
[man],
wonende te Nibbixwoud, gemeente Medemblik,
verzoekende partij,
advocaat: mr. E.G. Harderwijk,
tegen:
[vrouw],
wonende te Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon,
gerekwestreerde,
advocaat: mr. E. van Meeteren.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter griffie van deze rechtbank is op 31 augustus 2012 een akte van de man ingekomen, inhoudende verzoek beëindiging alimentatieverplichting subsidiair verzoek wijziging alimentatie.
Bij brief van 3 september 2012 heeft de man, desgevraagd, verklaard dat de betreffende akte opgevat moet worden als een verzoek tot wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen d.d. 15 juli 2010, waarbij ten laste van de man een bijdrage is vastgesteld van
[euro] 4.000,= per maand.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
Bij bericht van 5 oktober 2012, 12 oktober 2012 zijn van de zijde van de man nog nadere stukken in het geding gebracht.
Bij bericht van 16 oktober 2012 zijn van de zijde van de vrouw nog stukken in het geding gebracht.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2012, alwaar zijn verschenen de man, bijgestaan door mr. Harderwijk, en de vrouw, bijgestaan door mr. Van Meeteren.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
In deze zaak is het volgende van belang. Bij beschikking van 15 juli 2010 is ten laste van de man een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van
[euro] 4.000,= per maand vastgesteld. Bij verzoekschrift van de man, ingekomen op 10 november 2010, is verzocht voormelde bijdrage te wijzigen waarbij de man als grond heeft aangevoerd dat bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, die voorziening niet in stand kan blijven. Bij beschikking van 3 februari 2011 heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. In de bodemprocedure (onder nummer: 121958/ES RK 10-932) is bij proces-verbaal van 24 februari 2011, na stukkenwisseling, de behandeling pro forma aangehouden tot 17 maart 2011 om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het op voorhand uitspreken van de echtscheiding, alsmede om vragen te beantwoorden ten behoeve van het benoemen van een deskundige, die aan de hand van het inkomen van de man een berekening kan maken op grond waarvan vastgesteld kan worden of, en zo ja tot welk bedrag, de man een uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw kan voldoen. Bij beschikking van 7 juli 2011 is tussen partijen, op voorhand, de echtscheiding uitgesproken en is een deskundige benoemd. Kort na het geven van de beschikking deelt de deskundige mee dat hij het aan hem opgedragen deskundigenonderzoek niet (meer) accepteert. De zaak is pro forma aangehouden voor reactie van partijen op het bericht van de deskundige. Partijen verzoeken telkens om aanhouding voor uitlating, al dan niet in verband met overleg. De echtscheidingbeschikking is op 27 juli 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Op grond van artikel 826 lid c Rv. behoudt de voorlopige voorziening van 15 juli 2010 haar kracht, nu op de door vrouw verzochte nevenvoorziening tot toekenning van een uitkering tot haar levensonderhoud nog niet is beslist.
De man voert thans als grond voor het verzoek om de beschikking houdende voorlopige voorzieningen te wijzigen aan dat de vrouw samenwoont en op grond daarvan geen recht meer heeft op een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, althans dat de behoefte van de vrouw, vanwege die samenwoning, lager is.
Aan zijn verzoek legt de man ten grondslag dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:160 BW, ter onderbouwing waarvan hij een detectiverapport in het geding heeft gebracht.
De vrouw heeft de gestelde samenwoning uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist.
De man heeft, voor het geval de vrouw de samenwoning zou betwisten, aangeboden zijn stellingen te bewijzen door alle middelen rechtens, meer in het bijzonder door het overleggen van (nog meer) stukken, en het doen horen van getuigen.
Volgens vaste jurisprudentie is het niet mogelijk om op artikel 1:160 BW een beroep te doen voordat de echtscheiding is ingeschreven, kort gezegd omdat het wettelijk gezien niet mogelijk is met meer dan een persoon tegelijk gehuwd of geregistreerd te zijn. Dit brengt mee dat aan analoge toepassing van dit artikel in het kader van (de wijziging van) voorlopige voorzieningen normaal gesproken niet wordt toegekomen.
In dit geval is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en op 27 juli 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Een beoordeling van het onderhavige verzoek zou derhalve wel betrekking kunnen hebben op de periode die gelegen is na de datum van inschrijving.
Indien aangenomen wordt dat sprake is van een samenleving als bedoeld in artikel 1:160 BW, is het door de wet bedoelde gevolg dat van rechtswege een definitief einde komt aan de onderhoudsplicht. Gezien de ernstige gevolgen voor de onderhoudsgerechtigde van een dergelijke beslissing is de rechtbank van oordeel dat samenleving als bedoeld in artikel 1:160 BW niet te snel mag worden aangenomen
Wanneer de gestelde samenwoning niet wordt erkend door de onderhoudsgerechtigde, kan er reden zijn om de onderhoudsplichtige, als de partij die stelt dat sprake is van samenwoning, een bewijsopdracht te geven. De aard van de onderhavige procedure leent zich echter niet voor het geven van een bewijsopdracht. Dit brengt mee dat de rechtbank van oordeel is dat er alleen grond is om artikel 1:160 BW toe te passen in een voorlopige voorzieningenprocedure wanneer de gestelde samenleving door de alimentatiegerechtigde wordt erkend of anderszins boven alle twijfel verheven is.
In de onderhavige zaak heeft de vrouw de samenwoning betwist. Nu ook het detectiverapport niet voldoende uitsluitsel geeft, is de rechtbank van oordeel dat de gestelde samenwoning niet vast staat. Daarmee is ook geen sprake van een wijziging van omstandigheden, die zou kunnen leiden tot een wijziging van de beschikking van 15 juli 2010.
De man heeft voorts aangevoerd dat, indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat de man niet in zijn bewijs is geslaagd, de alimentatie in ieder geval verminderd dient te worden. De man baseert zijn standpunt daarbij op dezelfde rechtsgrond, te weten de door de man aangenomen samenwoning.
Nu de gestelde verminderde behoefte eveneens is gebaseerd op de gestelde samenwoning, en deze niet is komen vast te staan, maakt dit het oordeel van de rechtbank niet anders.
Daarnaast heeft de man gesteld dat vanwege een ontoereikende draagkracht een wijziging op zijn plaats is. Hij heeft zijn verzoek dienaangaande gebaseerd op zijn financiële situatie. De man heeft daartoe een rapportage van de heer Scholte van 2 maart 2012 in het geding gebracht.
De vrouw heeft ook hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
Naar het oordeel van de rechtbank geeft het overgelegde rapport echter onvoldoende inzicht in de financiële situatie van de man vanaf 2010, te weten het jaar waarop de beschikking voorlopige voorzieningen is gebaseerd en waarvan de man nu wijziging verzoekt.
Het rapport roept vragen op, zoals de kwestie met betrekking tot de managementfee en het inkomen uit vermogen, waarop de man ook ter zitting daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld geen antwoord kon geven.
Aldus beschouwd zal de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek, voor zover dat is gebaseerd op artikel 1:160 BW, dan wel verminderde behoefte vanwege de gestelde samenwoning, dan wel vanwege de ontoereikende draagkracht, nu niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 824, tweede lid Rv.
Ten slotte heeft de man verzocht te bepalen dat de pensioenuitkering die de vrouw mogelijk met ingang van 1 oktober 2012 zou kunnen ontvangen uit hoofde van het door de man opgebouwd pensioen bij het pensioenfonds van Shell en wellicht ook heeft ontvangen in mindering strekken op de door haar te ontvangen alimentatie en de vrouw te veroordelen tot het terugbetalen van de door haar dientengevolge ten onrechte ontvangen alimentatiebedragen.
De man heeft als productie 18 bij zijn verzoekschrift een brief van Stichting Shell Pensioenfonds overgelegd waaruit blijkt dat zijn pensioen op 1 oktober 2012 ingaat. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een wijziging van omstandigheden, zodat de man ontvankelijk is in zijn verzoek.
De man heeft echter geen stukken overgelegd waaruit blijkt of, en zo ja, welk deel daarvan aan de vrouw toekomt, terwijl dit wel op de weg van de man ligt.
Nu de benodigde stukken ontbreken om vast te kunnen stellen met welk bedrag de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw verminderd dient te worden in verband met het door haar te verkrijgen aandeel in de pensioenopbouw van de man, zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen.
DE BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek strekkende tot beëindiging, dan wel vermindering van zijn onderhoudsverplichting.
Wijst af het verzoek van de man om met ingang van 1 oktober 2012 het alimentatiebedrag te verminderen met het bedrag dat de vrouw uit hoofde van een pensioenuitkering ontvangt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, lid van gemelde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2012 in tegenwoordigheid van
D.J. Witsen, griffier.
zaak- en rekestnummer: 140129 / ES RK 12-1085 blz. 4
beschikking
L03