ECLI:NL:RBALK:2012:BY2351

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
147.810222-12
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling niet bewezen; verwerping beroep op noodweer-exces; verdachte verminderd toerekeningsvatbaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 6 november 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 mei 2012 in Enkhuizen met een mes en een aanzetstaal op twee personen, genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], is toegerend, maar heeft niet bewezen geacht dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft het beroep op noodweer-exces verworpen, omdat niet voldaan was aan de eis van dubbele causaliteit. De verdachte is als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat heeft geleid tot een lagere strafmaat. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, voor de subsidiaire tenlasteleggingen van poging tot zware mishandeling en mishandeling. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar onrechtmatige verblijfstatus en de aanbevelingen van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810222-12 (P)
Datum uitspraak: 6 november 2012
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor vrouwen, Huis van Bewaring Nieuwersluis te Nieuwersluis.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
23 oktober 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte, mr. F.S. Cuperus, advocaat te Heerhugowaard, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot aanpassing van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten, ten laste gelegd, dat
1.
zij op of omstreeks 20 mei 2012 in de gemeente Enkhuizen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 1] van
het leven te beroven, met dat opzet, met één of meer mes(sen) (met de punt omhoog en/of het snijvlak naar voren) en/of een aanzetstaal in haar hand(en) op die [slachtoffer 1] is toegerend
en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] één of meer keer in het (boven)lichaam heeft gestoken en/of
gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
zij op of omstreeks 20 mei 2012 in de gemeente Enkhuizen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met één of meer mes(sen) (met de punt
omhoog en/of het snijvlak naar voren) en/of een aanzetstaal in haar hand(en) op die [slachtoffer 1]
is toegerend en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] één of meer keer in het (boven)lichaam heeft
gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op of omstreeks 20 mei 2012 in de gemeente Enkhuizen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met één of meer mes(sen) (met de punt
omhoog en/of het snijvlak naar voren) en/of een aanzetstaal in haar hand(en) op die [slachtoffer 2] is toegerend en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] één of meer keer in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
zij op of omstreeks 20 mei 2012 in de gemeente Enkhuizen, opzettelijk mishandelend een
persoon, genaamd [slachtoffer 2], met één of meer mes(sen) en/of een aanzetstaal één of meer
keer in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
De verdachte wordt onder feit 1 verweten dat zij heeft getracht [slachtoffer 1] van het leven te beroven, subsidiair dat zij heeft getracht [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Onder feit 2 wordt de verdachte verweten dat zij heeft getracht [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, subsidiair dat zij [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
De verdachte heeft verklaard dat zij zich niet kan herinneren of zij deze feiten heeft gepleegd.
De rechtbank heeft de vraag te beantwoorden of, en zo ja, ten aanzien van welke ten laste gelegde feiten zij op grond van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte deze heeft begaan.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 primair (poging tot doodslag) en 2 primair (poging tot zware mishandeling) wettig en overtuigend zijn bewezen. De officier van justitie acht bij beide feiten voorwaardelijk opzet bewezen.
C. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en zij heeft zich met betrekking tot feit 2 op het standpunt gesteld dat de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend is bewezen.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
De rechtbank zal de verdachte vrij spreken van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten en komt tot een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Redengevende feiten en omstandigheden
In de nacht van 20 mei 2012 waren de verdachte, haar vriend [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [getuige 1] en [getuige 2] in een kroeg in Enkhuizen. De vier laatstgenoemden zullen hierna ook kortweg met hun eerste voornaam worden aangeduid.
Ze hadden veel gedronken. De verdachte had de hele avond jonge jenever gedronken in hetzelfde tempo waarin de anderen bier dronken.
Op een gegeven moment liep de verdachte naar buiten en vlak daarna verlieten de anderen ook de kroeg. Ze liepen richting het appartement van [slachtoffer 1] aan de [adres 1] in Enkhuizen. [slachtoffer 2] zag buiten dat de verdachte tussen twee auto’s in op de grond zat en dat zij aan het huilen was.
Verbalisant [verbalisant 1], die op dat moment was belast met horecatoezicht, zag dat de verdachte en [slachtoffer 1] uit de kroeg kwamen en dat [slachtoffer 1] om sleutels schreeuwde en dat de verdachte huilend tussen twee auto’s op de grond ging zitten.
Toen de verdachte richting de lift van het appartementencomplex rende, ging [slachtoffer 2] met haar mee de lift in. De verdachte was op dat moment erg overstuur. [slachtoffer 1] stond boven bij de lift en pakte de verdachte bij haar haren en trok haar mee richting zijn appartement. In het appartement duwde [slachtoffer 1] de verdachte de slaapkamer in en gooide de verdachte op het bed. [slachtoffer 2] wilde [slachtoffer 1] kalmeren en ging met hem op de bank in de woonkamer zitten. Ze hoorde de verdachte huilen in de slaapkamer. Na ongeveer een minuut zag ze ineens de verdachte de woonkamer in komen lopen met in beide handen een voorwerp, in haar beleving een mes. De verdachte kwam rennend op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] af en hield de messen met de punten omhoog en met de snijvlakken naar voren vast. De verdachte maakte een beweging met haar beide armen en [slachtoffer 2] werd geraakt. Ze rende daarop meteen naar buiten en zag dat haar linkerhand bloedde. Ze had een snee over twee knokkels van haar linkerhand. [slachtoffer 2] is toen naar het appartement van [getuige 1] gegaan dat schuin tegenover het appartement van [slachtoffer 1] ligt. Daar was [getuige 2] en deze heeft gelijk de politie gebeld. In het ziekenhuis zijn de verwondingen van [slachtoffer 2] gehecht.
[getuige 1] heeft ook gezien dat de verdachte hysterisch aan het huilen was en dat zij in het appartement van [slachtoffer 1] niet zachtzinnig door [slachtoffer 1] op het bed is gegooid. [slachtoffer 2] is met [slachtoffer 1] en de verdachte in het appartement van [slachtoffer 1] gebleven en [getuige 1] is met [getuige 2] naar zijn eigen appartement schuin tegenover dat van [slachtoffer 1] gegaan. Omdat [getuige 1] [slachtoffer 2] toch niet alleen wilde laten, is hij achter haar aangegaan naar het appartement van [slachtoffer 1]. Toen hij daar binnenkwam, zag hij de verdachte met een mes en een aanzetijzer in haar handen. De verdachte was hysterisch en [slachtoffer 1] zat onder het bloed. [getuige 1] kon het mes en het aanzetijzer van de verdachte afpakken.
Verbalisant [verbalisant 2] was op 20 mei 2012 om 03.11 uur ter plaatse en zag toen de verdachte en [getuige 1] in de gang van het appartement staan. De verdachte had bloed aan beide handen. [slachtoffer 1] had een verwonding aan zijn linkerhand, een snijwond van ongeveer 4 à 5 centimeter ongeveer 5 centimeter boven zijn rechtertepel en een snijwond op zijn rechterarm. Op de vraag van verbalisant wie dat had gedaan wees [slachtoffer 1] naar de verdachte die op dat moment haar beide handen recht vooruit stak. De verdachte is aangehouden.
Verbalisant [verbalisant 3] was op 20 mei 2012 om 03.13 uur ter plaatse en zag bij [slachtoffer 2] een snijwond op de knokkels van haar middel- en ringvinger. Hij heeft een groot keukenmes en een aanzetstaal in beslag genomen en veiliggesteld.
Nadere vrijspraak- en bewijsoverwegingen
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood of zwaar lichamelijk letstel - aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank acht op grond van voornoemde redengevende feiten en omstandigheden bewezen dat de verdachte met een mes en een aanzetstaal in haar handen op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] die op een bank in de woonkamer zaten, is toe gerend. [slachtoffer 2] heeft ook het aanzetstaal aangezien voor een mes. De verdachte heeft vervolgens bij [slachtoffer 2] een snijwond op twee knokkels van haar hand toegebracht. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] heeft gehad. Daarbij acht de rechtbank van belang dat niet is komen vast te staan op welke wijze is gestoken of gesneden en dat een snijwond op of steekwond in de hand niet zonder meer leidt tot een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.
Bovendien blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting dat het handelen van verdachte gericht was op [slachtoffer 1] en niet op [slachtoffer 2]. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde mishandeling bewezen. Immers, uit de hierboven beschreven gedraging, inhoudende het met een groot keukenmes afrennen op twee naast elkaar gezeten personen, kan niet anders worden afgeleid dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard om bij het daarop volgende treffen ook [slachtoffer 2] te verwonden.
Voorts acht de rechtbank bewezen dat het de verdachte is geweest die bij [slachtoffer 1] snij- en/of steekverwondingen in zijn hand, arm en borst heeft toegebracht.
Weliswaar zijn er naast het slachtoffer geen directe getuigen van dit handelen van de verdachte, maar van een alternatief scenario waaruit zou kunnen volgen dat het niet de verdachte is geweest die deze verwondingen heeft toegebracht, is niet gebleken. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat zeer kort nadat de verdachte [slachtoffer 2] had verwond, [slachtoffer 1] is aangetroffen met diverse wonden in zijn hand, arm en borst en dat de verdachte toen is aangetroffen met een mes (en een aanzetstaal) in haar bebloede handen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat voornoemde redengevende feiten en omstandigheden niet kunnen leiden tot de conclusie dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1].
De verdachte heeft aan [slachtoffer 1] een verwonding aan zijn linkerhand, een snijwond van ongeveer 4 à 5 centimeter ongeveer 5 centimeter boven zijn rechtertepel en een snijwond op zijn rechterarm toegebracht door hem met een mes te steken dan wel te snijden. Een zogenoemde letselverklaring of enig ander medisch bevinding ontbreekt en evenmin is enig ander bewijsmiddel aanwezig waaruit kan blijken op welke wijze de verdachte heeft gestoken dan wel gesneden. Weliswaar is er de hierboven opgenomen beschrijving van deze verwondingen door verbalisant [verbalisant 2] (noot 6), maar die beschrijving is onvoldoende voor gevolgtrekkingen omtrent de wijze en de intensiteit van het toebrengen van het letsel en de grootte van de kans. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de kans op overlijden aanmerkelijk is geweest. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank leiden voornoemde redengevende feiten en omstandigheden wel tot de conclusie dat de verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De kans op zwaar lichamelijk letsel is, gelet op de beschrijving van het mes in samenhang met de beschrijving door verbalisant [verbalisant 2] van de (plaats van de) snijwond in de borst, aanmerkelijk te achten. De rechtbank acht de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
zij op 20 mei 2012 in de gemeente Enkhuizen, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes met de punt omhoog en het snijvlak naar voren in haar hand op die [slachtoffer 1] is toe gerend en vervolgens die [slachtoffer 1] één keer in het bovenlichaam en meer keer in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
zij op 20 mei 2012 in de gemeente Enkhuizen, opzettelijk mishandelend een
persoon, genaamd [slachtoffer 2], met een mes in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde
mishandeling.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Beroep op noodweer-exces
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 een beroep op noodweer-exces gedaan en zij
heeft daartoe het volgende aangevoerd. Voorafgaande aan het feit heeft het latere slachtoffer [slachtoffer 1] de verdachte aan haar haren mee naar zijn appartement getrokken en haar in de slaapkamer op het bed gegooid. Daarna is er blijkbaar een moment van rust geweest waarin de verdachte in de slaapkamer geen reactie heeft vertoond. Vervolgens is er sprake van een opvolgende reactie van de verdachte in de woonkamer veroorzaakt door het jegens haar in de slaapkamer gepleegde geweld.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 geconcludeerd tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer-exces (extensief exces) en overweegt
daartoe als volgt.
Voor zover het aan de haren trekken en het op bed gooien moet worden gezien als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk is geweest, betekent dit niet dat in dit geval een geslaagd beroep op noodweer-exces kan worden gedaan.
Immers voor het honoreren van noodweer-exces geldt de eis van de dubbele causaliteit,
inhoudende dat:
- de hevige gemoedsbeweging moet zijn veroorzaakt door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding;
- de excessieve reactie van de verdachte moet zijn veroorzaakt door de hevige gemoedsbeweging.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat de verdachte tijdens het plegen van de feiten verkeerde in een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door het aan de haren trekken en het op bed gooien van de verdachte. Dit geldt te meer nu vast is komen te staan dat in de tijd die was gelegen voordat de verdachte aan haar haren werd getrokken en op bed werd gegooid al sprake was van hevige emoties bij de verdachte.
Verdachte is strafbaar nu ook overigens niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf voor de duur van één jaar met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in dit geval afdoende is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en een mishandeling. Zij heeft met een mes bij twee slachtoffers snij- dan wel steekwonden veroorzaakt, tengevolge waarvan zij letsel hebben bekomen.
De rechtbank weegt echter ook mee dat de slachtoffers geen aangifte hebben willen doen en dat zij het niet wenselijk achten dat de verdachte hiervoor zal worden veroordeeld.
Ter terechtzitting heeft de voorzitter melding gemaakt van een schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1], waarin hij schrijft dat de lichamelijke gevolgen voor hem minimaal zijn en dat het zijn wens is om de verdachte (zijn vriendin om wie hij nog veel geeft) niet langer in detentie te laten verblijven maar Nederland uit te zetten.
Ook heeft de rechtbank nog laten meewegen dat voorafgaande aan de bewezen verklaarde feiten sprake is geweest van een conflictueuze situatie tussen de verdachte en [slachtoffer 1] waarbij [slachtoffer 1] hardhandig jegens de verdachte is opgetreden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
21 mei 2012, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld.
- het bericht van Reclassering Nederland gedateerd 24 juli 2012, inhoudende dat de
verdachte een onrechtmatige verblijfstatus heeft en na vrijlating uit detentie c.q. het uitzitten van een straf, uitgezet zal worden naar China. De reclassering ziet geen noodzaak tot een onderzoek dan wel het maken van een plan van aanpak.
- het over de verdachte uitgebrachte rapport gedateerd 23 september 2012 van
M. Javadzadeh, psychiater in opleiding te Amsterdam onder supervisie van
J. Neeleman, psychiater te Amsterdam.
Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Bij de verdachte is sprake van een
dissociatieve stoornis niet anderszins omschreven op basis van een persoonlijkheidsstoornis niet nader omschreven met borderline trekken en, ten tijde van het ten laste gelegde, alcoholmisbruik.
Op basis van de borderline persoonlijkheidsdynamiek was er ten tijde van het ten laste gelegde sprake van een intense dissociatieve episode uitgelokt door chronische en acute stress en verhevigd door alcoholgebruik.
De persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven met cluster B trekken maakte
betrokkene kwetsbaar voor dissociaties. Alcoholgebruik heeft de heftigheid van de
dissociatie ten tijde van het ten laste gelegde versterkt. Het verschil tussen dissociaties en dronkenschap is retrospectief moeilijk vast te stellen. In de dissociatieve toestand
kwam het tot ongeplande, persoonsvreemde, semi-automatische agressie. De agressie
kan begrepen worden als een pathologische vorm van zelfverdediging (betrokkene
kreeg een schop kort voor het incident), bovengemiddeld heftig nu betrokkene eerder
verkracht is.
Geadviseerd wordt betrokkene verminderd tot sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Voorts wordt geadviseerd betrokkene na ommekomst van de rechtsgang zo spoedig mogelijk te repatriëren naar China waar mogelijk psychotherapeutische en medicamenteuze ondersteuning zou kunnen worden gegeven.
De rechtbank neemt de conclusie, inhoudende dat de verdachte als verminderd tot sterk verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd, over.
De verdachte wordt derhalve beschouwd als minst genomen verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van het bewezen verklaarde.
De rechtbank ziet, gelet op al het vorenstaande (waaronder de vrijspraak van het onder
1 primair en 2 primair ten laste gelegde) aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf aanzienlijk te matigen. Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest in dit geval op zijn plaats is.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. Beslissing
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en
2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B.Littooy, voorzitter,
mr. F.A. Egter van Wissekerke en mr. J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 november 2012.