ECLI:NL:RBALK:2012:BY1798

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
30 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/800
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering rijksbijdrage Wet inburgering nieuwkomers

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 30 augustus 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Koggenland en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de terugvordering van een rijksbijdrage in het kader van de Wet inburgering nieuwkomers. Eiser, de gemeente Koggenland, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister om de rijksbijdrage voor het jaar 2006 vast te stellen op nihil en het eerder uitbetaalde voorschot van € 52.350,00 terug te vorderen. De rechtbank oordeelde dat de minister niet gehouden was om het primaire besluit te herzien op basis van de door eiser in bezwaar aangeleverde gewijzigde gegevens. De rechtbank stelde vast dat de indieningstermijn voor de verantwoordingsinformatie, zoals vastgelegd in de Financiële-verhoudingswet, niet mocht worden genegeerd en dat de verantwoordelijkheid voor de correcte aanlevering van gegevens bij eiser lag. Eiser had erkend dat de SiSa-bijlage niet correct was ingevuld, wat leidde tot de vaststelling van de rijksbijdrage op nihil. De rechtbank concludeerde dat er geen feitelijke grondslag was voor het standpunt van eiser dat hij gerechtvaardigd op de wijziging van het primaire besluit had mogen vertrouwen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr.drs. B. Veenman, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/800
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 augustus 2012 in de zaak tussen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Koggenland, te Avenhorn, eiser
(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2])
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (voorheen: de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie), verweerder
(gemachtigde: [naam 3]).
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder de rijksbijdrage ten behoeve van de Wet inburgering nieuwkomers (hierna: de rijksbijdrage) voor het jaar 2006 vastgesteld op nihil en het uitbetaalde voorschot ter hoogte van € 52.350,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 11 februari 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2012. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
Overwegingen
1. Bij de beoordeling is de volgende regelgeving van belang.
Ingevolge artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet – voor zover van belang – zendt het college van burgemeester en wethouders de informatie ten behoeve van de verantwoording over de uitvoering van de regeling van een specifieke uitkering uiterlijk 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de vorm van:
a. de jaarrekening en het jaarverslag, bedoeld in […] artikel 198, eerste lid, van de Gemeentewet, en
b. de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen, bedoeld in […] artikel 213, derde en vierde lid, van de Gemeentewet.
Ingevolge artikel 64, vierde lid, van de Wet inburgering kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de invoering van deze wet.
Ingevolge artikel 9.6, eerste lid, van het Besluit inburgering, voor zover van belang, stelt de minister ambtshalve een eenmalige rijksbijdrage vast, welke wordt verstrekt aan een gemeente, niet zijnde een gemeente, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid.
Ingevolge het negende lid wordt het bedrag van de vastgestelde eenmalige rijksbijdrage binnen zes maanden na de vaststelling ervan aan een gemeente betaald onder verrekening met het voorschot dat ingevolge de Wet inburgering nieuwkomers is verleend ten behoeve van het jaar 2006. Indien de vaststelling van de eenmalige rijksbijdrage of de verrekening met het voorschot leidt tot een negatief bedrag, is de minister bevoegd dat bedrag terug te vorderen.
In de Nota procedure aanlevering jaarstukken versie circulaire Sisa 2008 (hierna: de Nota) wordt de procedure voor partijen nader beschreven.
2. Met ingang van het begrotingsjaar 2006 is een nieuwe systematiek geïntroduceerd voor de uitvoering van de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN, thans Wet inburgering). Bij deze systematiek is de door de gemeenten aangeleverde informatie die moet zijn voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring leidend. Dit betekent dat eenmalige aanlevering van gegevens door de gemeenten plaatsvindt als juist en volledig mag worden verondersteld. Een SiSa-bijlage waarin de specifieke uitkeringen worden verantwoord, maakt deel uit van de aangeleverde informatie. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) toetst de aanlevering van de verantwoordingsinformatie en vermeldt of de informatie ‘plausibel’ is. De inhoudelijke toets wordt verricht door het vakdepartement.
3. Verweerder heeft de voor het vaststellen van de Rijksbijdrage benodigde verantwoordingsgegevens van eiser ontvangen, waaronder de jaarrekening met de bijbehorende SiSa-bijlage.
4. Eiser erkent dat de SiSa-bijlage door hem niet correct is ingevuld. In die bijlage zijn abusievelijk geen beschikkingen en geen verklaringen ten behoeve van de afwikkeling van de WIN opgenomen. Eiser stelt dat deze informatie evident onjuist is. Volgens eiser miskent verweerder dat de aangeleverde informatie onder omstandigheden kan worden gewijzigd. Voorts stelt eiser dat indien achteraf blijkt dat de jaarstukken inclusief Sisa-bijlage niet juist zijn ingevuld, de gemeente met redenen omkleed om herziening kan vragen zoals beschreven in de Nota. Tot slot voert eiser aan dat het ministerie van VWS soepeler omgaat met de cijfers en verantwoording in de Sisa-bijlage en wel een beschikking heeft herzien omdat er sprake was van de verstrekking van onjuiste financiële gegevens.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet was gehouden het primaire besluit te herzien naar aanleiding van de door eiser in bezwaar aangeleverde gewijzigde gegevens, gelet op de eigen verantwoordelijkheid van eiser voor de correcte aanlevering van de cijfers.
5. De bijlage bij de jaarrekening vormt het uitgangspunt voor de vaststelling hoeveel beschikkingen en verklaringen in het kader van de WIN door een gemeente zijn afgegeven. In het onderhavige geval is op de SiSa-bijlage ingevuld dat eiser geen WIN-beschikkingen en geen verklaringen heeft afgegeven. Op basis van deze gegevens is de vaststellingsbeschikking gegeven. Pas na ontvangst van deze vaststellingsbeschikking is eiser ervan op de hoogte geraakt dat hij de SiSa-verklaring niet juist heeft ingevuld. Weliswaar voorziet de Nota in een herstelmogelijkheid, maar daarvan heeft eiser geen gebruik gemaakt. Hoewel – zoals tijdens de telefonische hoorzitting op 18 januari 2011 is afgesproken – eiser verweerder rechtstreeks de volgens hem juiste gegevens ter zake van de afwikkeling van de WIN heeft doen toekomen, is dit niet de te volgen procedure bij herziene aanleveringen. In de Nota wordt met betrekking tot de herziene aanleveringen vermeld dat de herziene aanlevering uit dezelfde documenten als de originele aanlevering van de SiSa-verantwoording bestaat en dat ook de wijze van aanlevering exact hetzelfde is. Daarbij komt nog dat anders dan eiser meent, de herstelmogelijkheid op grond van de SiSa-systematiek ziet op de periode voorafgaand aan een primair besluit van verweerder.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder in bezwaar de op dat moment bekende informatie, waaronder het feitelijk aantal afgegeven beschikkingen en verklaringen, bij de beoordeling had moeten betrekken. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat met een toetsing in bezwaar, zoals eiser die voorstaat, de in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet gestelde indieningstermijn illusoir zou worden en dat de door de wetgever in dit kader bepaalde systematiek zou worden doorbroken. De heroverweging in bezwaar gaat naar het oordeel van de rechtbank niet zover dat in bezwaar mag worden teruggekomen op de juistheid van ingediende gegevens als daardoor een wettelijk voorgeschreven termijn voor het indienen van deze gegevens opzij zou worden gezet. Dat, zoals ook niet in geschil is tussen partijen, eiser WIN-beschikkingen en verklaringen heeft afgegeven, is gelet hierop niet relevant. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De rechtbank ziet geen feitelijke grondslag voor het standpunt van eiser dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de in bezwaar ingediende gegevens tot wijziging van het primaire besluit ten gunste van eiser zouden leiden. De rechtbank stelt vast uit het verslag van de hoorzitting van 18 januari 2011 is op te maken dat eiser op zijn verzoek door verweerder in de gelegenheid is gesteld een aanvullende accountantsverklaring in te dienen. Voorts is in het verslag te lezen dat verweerder eiser heeft meegedeeld dat in de regel nieuwe gegevens in de bezwaarfase niet worden meegenomen in de beslissing. De rechtbank is van oordeel dat door verweerder geen in rechte te honoreren verwachting is gewekt dat de aanvullende accountantsverklaring zou leiden tot vaststelling van de rijksbijdrage ter hoogte van het reeds aan eiser verleende voorschot. Ook anderszins is niet gebleken dat door of namens verweerder concrete toezeggingen zijn gedaan. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
8. Voor zover eiser betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat het ministerie van VWS soepeler omgaat met de cijfers en verantwoording in de Sisa-bijlage, verwerpt de rechtbank dit betoog. Het door eiser beweerdelijk gelijke geval betreft het besluit van 17 november 2010. De rechtbank is van oordeel dat dit geen gelijk geval bevat, reeds omdat dit besluit een ander bestuursorgaan is genomen. Het gelijkheidsbeginsel strekt in beginsel niet zover dat een bestuursorgaan is gehouden om gelijke gevallen op dezelfde wijze te behandelen als andere bestuursorganen dat doen.
9. Gelet op het voorgaande blijft het bestreden besluit in stand. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. B. Veenman, voorzitter, mr.drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. M. Kraefft, leden, in aanwezigheid van mr. T. Beemsterboer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2012.
griffier voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.