ECLI:NL:RBALK:2012:BY0169

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
5 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.906001-11
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Milieuzaak betreffende het vervoer van gevaarlijke afvalstoffen zonder correcte begeleidingsdocumenten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Alkmaar op 5 oktober 2012, stond de verdachte terecht voor het vervoeren van gevaarlijke afvalstoffen zonder de vereiste begeleidingsdocumenten. De feiten vonden plaats tussen juli 2009 en april 2010, waarbij de verdachte in Hippolytushoef en Heerhugowaard bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke stoffen vervoerde zonder de juiste administratieve procedures te volgen. De rechtbank onderzocht de argumenten van de verdachte, die stelde dat de officier van justitie niet ontvankelijk was in de vervolging vanwege overschrijding van de redelijke termijn en schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de zaak tijdig was behandeld en de verdachte voldoende gelegenheid had gehad om zijn verdediging te voeren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de verplichtingen uit de Wet milieubeheer had geschonden door de begeleidingsbrieven onjuist in te vullen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het ten laste gelegde feit en legde een geldboete op van € 100,00, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien niet betaald. De uitspraak benadrukte het belang van correcte documentatie bij het vervoer van gevaarlijke stoffen ter bescherming van het milieu en de volksgezondheid.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.906001-11 (P)
Datum uitspraak: 5 oktober 2012
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres en woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 september 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij in of omstreeks de periode van juli 2009 tot en met april 2010, in elk geval in het jaar 2009 en/of 2010, te Hippolytushoef, in de gemeente Wieringen, en/of te Heerhugowaard, in elk geval in Nederland,
als degene die bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen, te weten een mengsel van (vervuilde) grond en/of puin, in elk geval (vervuilde) grond, vervoerde,
al dan niet opzettelijk,
niet aan zijn verplichting heeft voldaan zolang hij voornoemde bedrijfsafvalstoffen onder zich had, een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39 Wet milieubeheer bij die afvalstoffen aanwezig te hebben immers was/waren op de aanwezige begeleidings- brieven ingevuld het woord/de woorden puin en /of Euralcode 170904, terwijl de gebruikelijk benaming van die afvalstoffen moest zijn: grond en stenen die gevaarlijke stoffen bevatten en/of Euralcode 170503;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
Beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
Standpunt verdachte.
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging
a. wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM;
b. wegens, naar de rechtbank begrijpt, schending van artikel 6, derde lid, onder b van het EVRM;
c. wegens schending van artikel 13 EVRM
en daartoe het volgende aangevoerd.
Ad a.
De ten laste gelegde feiten betreffen feiten begaan in 2009 en 2010. De zaak is echter in januari 2012 voor het eerst ter terechtzitting aangebracht, drie jaar, in elk geval ruim twee jaar nadat de ten laste gelegde periode was aangevangen.
Ad b.
De verdediging is ernstig in haar belangen geschaad doordat aan verdachte belangrijke – mogelijk ontlastende – stukken uit het proces-dossier zijn onthouden.
Dit betreft met name:
- stukken betreffende de bestuursrechtelijke procedure rondom het verkrijgen van een milieuvergunning voor het perceel [adres] te Hippolytushoef;
- stukken met betrekking tot het door het Nederlands Forensisch Instituut ingestelde onderzoek.
- een proces-verbaal met het nummer PL10 MB 2010024896 dat door het openbaar ministerie ondanks het verzoek daartoe van verdachte, niet aan haar is verstrekt;
- een volledige schriftelijk uitgewerkte versie van de inhoud van de in het kader van dit onderzoek afgeluisterde telefoongesprekken en een kopie van de tape waarop de gesprekken zijn vastgelegd.
Ad c.
De voorgaande argumenten beletten verdachte een goede verdediging te voeren en zijn onschuld te bewijzen waardoor zijn het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM is ontnomen.
Standpunt van de officier van justitie
Ad a.
De Hoge Raad heeft uitspraken gedaan over de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Dat betreft in zijn algemeenheid een termijn van maximaal drie jaren. Overschrijding van de termijn leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie maar tot strafvermindering. Het onderzoek is aangevangen op 4 maart 2010. Er is aan verdachte een schikking aangeboden om strafvervolging te voorkomen en op 17 januari 2012 is de zaak bij de politierechter aangebracht. Er is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
Ad b.
De officier van justitie bepaalt de samenstelling van het strafdossier alsmede welke stukken daaraan worden toegevoegd. Niet is gebleken dat de in het dossier gevoegde ambtsedig opgemaakte processen-verbaal onjuist of onvolledig zouden zijn.
De stukken met betrekking tot de bestuursrechtelijke procedure betreffende de vergunning verlening voor het perceel [adres] te Hippolytushoef bevinden zich bij het bevoegde bestuursrechtelijk orgaan, te weten de provincie Noord-Holland. De officier van justitie beschikt niet over deze stukken..
Aan de verdachte is bericht dat een proces-verbaal met het nummer PL10MB 2010024896 van het strafdossier geen deel uitmaakt omdat dit nummer berust op een verschrijving. Dit niet bestaande stuk kan dus niet aan verdachte worden afgegeven.
De door verdachte bedoeld verslagen van afgeluisterde telefoongesprekken zijn op een CD ROM gezet. Aan verdachte is vervolgens aangeboden deze CD te beluisteren. Van die gelegenheid heeft verdachte geen gebruik gemaakt.
De door het Nederlands Forensisch Instituut met betrekking tot deze zaak opgemaakte rapportage/stukken zijn aan het strafdossier toegevoegd. Verdachte heeft van de inhoud daarvan kennis kunnen nemen.
Verdachte heeft overigens, ondanks daartoe strekkend verzoek, niet nader gespecificeerd welke stukken uit het strafdossier aan hem zijn onthouden.
De officier van justitie stelt zich, gelet op het bovenstaande, op het standpunt dat er niet is gehandeld in strijd met artikel 6 EVRM en de officier van justitie in haar vervolging kan worden ontvangen.
Beoordeling door de rechtbank
Ad a.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld HR 17 juni 2008, LJN:BD2578) volgt, dat de redelijke termijn eerst begint te lopen op het moment waarop vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem terzake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Wat de berechting in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Bij de beoordeling spelen voorts een rol: de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In het onderhavige geval is eerst op 4 maart 2010 een strafrechtelijk onderzoek gestart en is verdachte op 23 april 2010 voor de eerste maal gehoord op de verdenking van handelen in strijd met bepalingen uit de milieuwetgeving. De rechtbank is van oordeel dat verdachte op laatstgenoemde datum in redelijkheid kon verwachten dat ter zake van de thans ten laste gelegde feiten strafvervolging zou worden ingesteld.
Aan verdachte is in de onderhavige zaak een transactie aangeboden. Deze is niet door hem aanvaard. Vervolgens is hij gedagvaard ter terechtzitting van de economische politierechter op 17 januari 2012. Vanwege een door verdachte ingediend wrakingsverzoek moest de behandeling van de zaak worden aangehouden. Na afwijzing van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer in deze rechtbank is verdachte opgeroepen voor de terechtzitting van de economische politierechter van 13 juli 2012.
Uit het vorenstaande volgt dat bij de behandeling van deze zaak door het openbaar ministerie en de rechtbank de nodige voortvarendheid is betracht. Van overschrijding van de redelijke termijn is derhalve geen sprake.
Ad b.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het openbaar ministerie de inhoud van het strafdossier bepaalt dat aan de strafrechter wordt voorgelegd. Dit strafdossier is aan de verdachte verstrekt en zij is in de gelegenheid gesteld de in het kader van dit onderzoek opgenomen telefoongesprekken te beluisteren.
Door de verdachte is niet aannemelijk gemaakt dat hem in het strafdossier aanwezige stukken zijn onthouden.
De verdachte heeft gesteld dat de op de bestuursrechtelijke procedure betreffende de vergunningverlening ten aanzien van het perceel [adres] te Hippolytushoef betrekking hebbende stukken aan het strafdossier ontbreken. De officier van justitie beschikt echter niet over het bestuursrechtelijk dossier en evenmin heeft de verdachte aangegeven welke stukken uit dat dossier voor haar verdediging relevant konden zijn.
Wel is de verdachte in de gelegenheid gesteld zelf deze stukken aan het strafdossier toe te voegen, van welke mogelijkheid de verdachte geen gebruik heeft gemaakt.
De [verbalisant 1] heeft met betrekking tot de door hem aan het dossier toegevoegde foto’s op ambtseed in het proces-verbaal opgenomen dat, hoewel wellicht door middel van fotoshopping wijzigingen in de foto’s aangebracht zouden kunnen waardoor deze niet meer betrouwbaar zouden zijn, daaraan door hem geen wijzigingen zijn aangebracht.
Aan de verdachte is bericht dat een proces-verbaal met het nummer PL10MB 2010024896 van het strafdossier geen deel uitmaakt omdat dit nummer berust op een verschrijving. Dit niet bestaande stuk kan dus niet aan de verdachte worden afgegeven.
De door het Nederlands Forensisch Instituut met betrekking tot deze zaak opgemaakte rapportage/stukken zijn aan het strafdossier toegevoegd. De verdachte heeft van de inhoud daarvan kennis kunnen nemen.
Ad c.
De verdachte heeft de mogelijkheid gehad en deze ook aangegrepen om bij de rechtbank verweren te voeren met betrekking tot rechten die worden gewaarborgd door het EVRM. Tegen de in dit vonnis opgenomen beslissingen met betrekking tot deze verweren staat met in achtneming van het gestelde in artikel 404 e.v. Sv een rechtsmiddel voor verdachte open.
Van schending van artikel 13 EVRM is derhalve geen sprake.
Concluderend zal de rechtbank alle verweren van de verdachte verwerpen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
Op 4 maart 2010 wordt door een medewerker van de gemeente Wieringen aan de politie gemeld dat op het terrein van perceel [adres] te Hippolytushoef (gemeente Wieringen) grond zou worden afgegraven, terwijl op het terrein een ernstige bodemverontreiniging aanwezig was. Uit een bodemonderzoek was gebleken dat een deel van het terrein was verontreinigd met zware metalen.
Uit onderzoek bleek dat dit terrein sinds 1 juli 2009 in eigendom toebehoort aan [medeverdachte]. Op dit terrein hebben graafwerkzaamheden plaatsgevonden waarbij vervuilde grond werd vermengd met puin en dit mengsel met een vrachtauto van dit terrein werd afgevoerd naar een persoon als bedoeld in artikel 10.37 van de Wet milieubeheer. De verdachte heeft in de ten laste gelegde periode tegen vergoeding werkzaamheden verricht voor genoemde [medeverdachte], bestaande (onder meer) uit het besturen van genoemde vrachtauto. De vraag die thans moet worden beantwoord is:
Heeft de verdachte zich ontdaan van bedrijfsafvalstoffen door deze te vervoeren zonder een op de juiste wijze ingevulde begeleidingsbrief.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
C. Standpunt van de verdachte
De verdachte stelt zich op het standpunt dat de ontdoener, de transporteur en de ontvanger/verwerker van de afvalstoffen bij het vervoer van de afvalstoffen geen problemen hebben gehad met de gebruikte codering, waaruit volgt dat deze codering niet ondeugdelijk was. De verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank ,
Op 4 maart 2010 werd door [aangever] namens de gemeente Wieringen aan de politie te Hoorn gemeld dat op het terrein van perceel [adres] te Hippolytushoef
grond werd afgegraven, terwijl op het terrein een ernstige bodemverontreiniging met zware metalen aanwezig was.
Bij onderzoek bleek dat een hekwerk rond het terrein was voorzien van borden met daarop bedrijfsreclame van [naam onderneming]. Op het terrein stond een vrachtauto met het [kenteken].
Door het hekwerk zag verbalisant dat er op dat terrein graafwerkzaamheden hadden plaatsgevonden. Op een groot deel van het terrein was menggranulaat aangebracht. Op het terrein lag een hoeveelheid ongebroken puin,van ca 50 m³. Op het terrein lag ook een hoeveelheid grond van ca 50 m³.
Door een getuige werd op 4 maart 2010 verklaard dat er buiten kantoortijden graafwerkzaamheden plaatsvonden op het terrein. Op het terrein werd puin van elders aangevoerd met de vrachtauto van [medeverdachte] die op genoemde datum op het terrein stond. Dit puin werd op het terrein gestort. Met behulp van een kraan werd het puin vermengd met de vervuilde grond die op het terrein werd ontgraven. Vervolgens werd het puin dat was opgemengd met de grond weer op de vrachtauto geladen en van het terrein afgevoerd. Er is puingranulaat aangevoerd dat gebruikt wordt voor verharding.
Uit een onderzoek van perceel [adres] te Hippolytushoef door [naam onderneming 2] te Purmerend van 7 november 2002 blijkt dat de bodem verontreinigd is door cadmium, PAK, EOX, minerale olie en koper. De sterk verhoogde gehalten aan koper, zink en lood overschrijden de interventiewaarden.
Uit een Verkennend bodemonderzoek van genoemd terrein naar asbest in de bodem en de bodemkwaliteit ter plaatse van de loods door [naam onderneming2] te Purmerend van 22 september 2004 blijkt dat er geen asbestverdacht materiaal is aangetroffen. In het mengmonster van de bovengrond zijn zink en PAK aangetoond in gehalten boven de streefwaarden. In het grondwater is het gehalte minerale olie licht verhoogd. Het grondwater is tevens licht beïnvloed door chroom.
De Provincie Noord-Holland concludeert op basis van deze rapporten dat er vermoedelijk sprake is van een ernstige bodemverontreiniging.
Reeds eind 2009 werd door een getuige gezien dat op het perceel [adres] te Hippolytushoef vanuit een bestelauto met aanhangwagen puin werd gelost. Het was getuige eerder al opgevallen dat op het terrein grond en puin werden gemengd. Op het terrein stond namelijk op een heuvel een graafmachine waarmee dat werd gedaan .De lading uit de aanhangwagen werd gemengd met het materiaal dat al op het terrein aanwezig was.
Op 26 maart 2010 werd door verbalisanten gezien dat de grond op het terrein [adres] grotendeels tussen een halve meter en één meter was ontgraven. Er was deels een laag puingranulaat aangebracht van ongeveer een halve meter. Aan de oostzijde van het terrein vonden nog graafwerkzaamheden plaats. Een Atlas-kraan stond op een verhoging van voornamelijk schoon puin. Aan de achterzijde van het terrein lag een berg grond. Vervolgens is door medewerkers van het NFI bodemonderzoek uitgevoerd en zijn grondmonsters genomen. In de grondhoop(partij2) en in de grond/het puin(partij 1) waarop de kraan stond zijn tracers ingebracht.
Uit een observatie op 31 maart 2010 bleek dat met een vrachtauto van de onderneming van de verdachte de stortplaats van het bedrijf [naam onderneming 3] te Heerhugowaard was opgereden en aldaar een hoeveelheid grond met puin heeft gestort. De vrachtauto was voorzien van het [kenteken]. De hoeveelheid gestorte grond is op 31 maart 2010 onderzocht. De partij van ongeveer 10 kuub bestond uit ongeveer 70% grond en 30% puin. Bij beschijning met een UV lamp lichtten in die partij lichtpuntjes op die bij onderzoek afkomstig bleken van de eerder op het [adres] aangebrachte tracers. Door het NFI werden van genoemde partij(partij 3) grondmonsters genomen. Hieruit kwam naar voren dat de partijen 1 en 3 de concentraties van koper, lood en zink hoger waren dan de overeenkomstige achtergrondwaarden. De gemeten concentraties zijn vergelijkbaar met de concentraties die in het Rapport Milieukundig bodemonderzoek [adres] van [naam onderneming 2] d.d. 7 november 2002 zijn gemeten.
De verdachte heeft verklaard dat hij de bestuurder was van de vrachtauto met het [kenteken 2], en als zodanig tegen vergoeding voor [medeverdachte] als bestuurder van die vrachtauto van het terrein [adres] te Hippolytushoef afkomstig materiaal heeft gestort bij [naam onderneming 3] te Heerhugowaard. Hij heeft diverse vrachten van het terrein van [adres] naar [naam onderneming 3]. De begeleidingsbrieven die aan de verdachte werden getoond had hij nagenoeg allemaal zelf ingevuld. De verdachte had in rubriek 3 (locatie van herkomst) op genoemde begeleidingsbrieven ingevuld “Renovatie [adres]”. De verdachte had gezien dat in de vrachten veel grond zat en weinig puin.
De in rubriek 6 gebruikte kwalificatie “puin”en “euralcode 170904” waren kwalificaties en codes welke [naam onderneming 3] aan genoemde [medeverdachte] zouden zijn doorgegeven en door de verdachte op de begeleidingsbrieven ingevuld.
Degene die bij [naam onderneming 3] de vracht accepteert heeft één keer tegen hem gezegd dat er teveel grond bij het puin zat.
In de periode van 1 juli 2009 tot en met 12 april 2010 zijn door de onderneming van [medeverdachte] onder de naam [naam onderneming 1] 1.386.580 kg afvalstoffen geleverd aan [naam onderneming 3] te Heerhugowaard. In totaal waren er 56 vrachten met een totaalgewicht van 1107.640 kg afvalstoffen welke waren voorzien van een begeleidingsbrief waarop als herkomst was vermeld “Renovatie [adres]”. In rubriek 6 van de begeleidingsbrieven werd de afvalstof omschreven als puin, voorzien van de Euralcode 17094.
Bij onderzoek van de begeleidingsbrief, nummer 27813036 van een op 31 maart 2010 door de onderneming van [medeverdachte] ([naam onderneming 1]) aan [naam onderneming 3] te Heerhugowaard afgeleverde grond met puin is als gebruikelijke benaming ingevuld “puin”, Euralcode 170904. Aan het bedrijfsnummer 2435438 was de naam [naam onderneming 1] gekoppeld. Vanaf juni 2009 was onder dat afvalstroomnummer 1.348.020 kg afval afgegeven. Als locatie van herkomst was op de begeleidingsformulieren Renovatie [adres] Hippolytushoef aangegeven.
Uit het onderzoek is echter gebleken dat het afgevoerde materiaal bestond uit ca. 70% grond en ca 30% puin. Tevens is uit dat onderzoek gebleken dat het ging om ernstig vervuilde grond, vermengd met grof puin.
Deze afvalstroom had derhalve onder de gebruikelijke benaming “grond en stenen die gevaarlijke stoffen bevatten”met Euralcode 17053 vervoerd dienen te worden.
De rechtbank acht op grond van het hiervoor overwogene wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk het bij artikel 10.39 van de Wet Milieubeheer gegeven voorschrift heeft overtreden.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van juli 2009 tot en met april 2010 in Nederland,
als degene die bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen, te weten een mengsel van vervuilde grond en puin vervoerde,
opzettelijk
niet aan zijn verplichting heeft voldaan zolang hij voornoemde stoffen onder zich had, een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39 Wet milieubeheer bij die afvalstoffen aanwezig te hebben immers was op de aanwezige begeleidingsbrieven ingevuld het woord puin en Euralcode 170904,
terwijl de gebruikelijk benaming van die afvalstoffen moest zijn: grond en stenen die gevaarlijke stoffen bevatten en Euralcode 170503;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.44 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 100,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 dagen, met aftrek van de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
In het belang van de volksgezondheid en bescherming van het milieu is voorgeschreven hoe te handelen bij het omgaan met ernstig vervuilde grond. Van belang daarbij is dat verspreiding van de vervuilde grond zoveel mogelijk wordt voorkomen en vermenging van vervuilde grond met andere (bouw-)materialen zoveel mogelijk wordt tegengegaan.
De verdachte heeft verontreinigd materiaal van een bouwterrein afgevoerd zonder daarbij de administratieve voorschriften in acht te nemen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 augustus 2012, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van milieudelicten is veroordeeld.
De rechtbank acht, gelet op de rol van de verdachte bij de gepleegde overtreding en de omstandigheid dat verdachte in het kader van het strafrechtelijk onderzoek twee dagen in verzekering heeft doorgebracht, een geldboete zoals door de officier van justitie gevorderd een passende sanctie.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 23 en 24 c van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10.44 van de Wet milieubeheer en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. Beslissing
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een geldboete van € 100,00 (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 2 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Haverkate, voorzitter,
mr. I.M. Nusselder en M.L.M. van der Voet, rechters,
in tegenwoordigheid van W. Veenstra, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 oktober 2012.
Mr. Van der Voet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.