RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.701285-11
Datum uitspraak: 4 oktober 2012
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonend [adres en woonplaats].
1. Onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
20 september 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren, en verdachte daarvoor zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke werkstraf van 40 uren met een proeftijd van 2 jaar, subsidiair 20 dagen hechtenis, alsmede tot een rijontzegging voor de duur van 6 maanden.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht door verdachte en door haar raadsman mr. R. Pothast, advocaat te Amsterdam.
Aan verdachte is, nadat een vordering tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd dat
primair
zij op of omstreeks 24 mei 2011 te Grootebroek, gemeente Stede Broec, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Zesstedenweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
* onvoldoende aandacht bij het besturen te houden en/of
* niet of onvoldoende te letten op de aanwezigheid van overig verkeer en/of
* op het moment dat zij (deels) verblind werd (door een laag staande zon) niet of onvoldoende haar rijgedrag aan te passen aan deze omstandigheid,
waardoor zij met de door haar bestuurde auto in botsing of aanrijding kwam met
een tweetal vóór haar rijdende fietsers, waardoor deze beide fietsers ten val kwamen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een botbreuk van een pols en/of een scheur(tje) in de schedel en/of een forse zwelling van het hoofd en/of forse bloeding in het hoofd en/of een zwelling van de hersenen werd toegebracht, of
zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair
zij op of omstreeks 24 mei 2011 te Grootebroek, gemeente Stede Broec, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Zesstedenweg,
* onvoldoende aandacht bij het besturen heeft gehouden en/of
* niet of onvoldoende heeft gelet op de aanwezigheid van overig verkeer en/of
* op het moment dat zij (deels) verblind werd (door een laag staande zon) niet of onvoldoende haar rijgedrag heeft aangepast aan deze omstandigheid,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
3. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat aan verdachte een strafbeschikking had moeten worden aangeboden terwijl dat niet is gebeurd. De raadsman heeft gesteld dat op grond van de Wet OM-afdoening een strafbeschikking mogelijk en aangewezen zou zijn. Een vervolging voor de strafrechter kan voor de verdachte nadelige consequenties hebben (onder meer bij de aanvraag van een Verklaring omtrent het gedrag (VOG) in de toekomst die bij een strafbeschikking niet aan de orde zouden zijn geweest. De aldus geschonden belangen van de verdachte kunnen niet anders worden gecompenseerd dan door het niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie, aldus de raadsman, die daarbij heeft gewezen op een arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage (LJN BO7063).
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt. De opmerking van de raadsman dat een strafbeschikking op grond van de Wet OM afdoening mogelijk zou zijn geweest, is op zichzelf juist. Die in de wet gecreëerde mogelijkheid houdt echter niet zonder meer ook de verplichting in tot het aanbieden van een strafbeschikking voor het Openbaar Ministerie.
Ten aanzien van de vervolging van de ten laste gelegde feiten heeft het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie een richtlijn gepubliceerd , waarin ten aanzien van ‘verkeersongevallen waarbij sprake is van een zodanige mate van schuld en gevolg dat een vervolging terzake van art. 6 WVW 1994 is geïndiceerd’ niet wordt gerept over het aanbieden van een strafbeschikking, maar slechts een schematisch overzicht wordt gegeven van verschillende relevante factoren die uitmonden in een bepaalde ‘eis ter zitting’. Deze richtlijn gaat dus uit van vervolging door middel van een dagvaarding bij een verdenking van het in de onderhavige zaak primair ten laste gelegde feit. De onderhavige zaak onderscheidt zich daarin van de door de raadsman aangehaalde uitspraak, waarin sprake was van een richtlijn die bij het in die zaak ten laste gelegde feit het aanbieden van transactie voorschreef.
Het betoog van de raadsman dat een strafbeschikking ‘aangewezen’ zou zijn, kan de rechtbank dan ook niet volgen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
4. Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Evenals de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de eerste twee gedachtestreepjes in het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Er is geen bewijs voorhanden dat verdachte onvoldoende aandacht heeft gehouden bij het besturen, en evenmin voor het feit dat verdachte niet of onvoldoende heeft gelet op de aanwezigheid van overig verkeer.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte op 24 mei 2011 te Grootebroek niet of onvoldoende haar rijgedrag heeft aangepast aan de omstandigheid dat zij kort voor de kruising (deels) werd verblind door een laag staande zon, waardoor zij kort na die kruising met haar auto twee voor haar rijdende fietsers (een vader en zijn dochter) heeft aangereden.
De raadsman heeft met betrekking tot dit gedeelte van de tenlastelegging gesteld dat plotseling afremmen door de verdachte en/of met zeer lage snelheid over de kruising rijden ook een gevaarlijke situatie zou hebben opgeleverd. Met betrekking tot deze stelling merkt de rechtbank op dat van het door de raadsman veronderstelde gevaar niet is gebleken. Met name valt op dat in geen van de verklaringen van verdachte, slachtoffers of getuigen wordt gesproken over andere verkeersdeelnemers rondom de kruising of (kort) achter de verdachte, met wie de verdachte rekening had te houden en die haar er aldus van zouden hebben weerhouden haar rijgedrag aan te passen. De rechtbank gaat daarom verder aan deze stelling voorbij.
Verdachte heeft verklaard wel te hebben gelet op ander verkeer en niet te hard te hebben gereden. Dat laatste wordt bevestigd door getuigen.Uit de stukken van het thans voorliggend dossier komt niet naar voren dat verdachte – behalve het niet of onvoldoende aanpassen van haar rijgedrag – ook nog andere fouten zou hebben gemaakt. Daarom is onvoldoende komen vast te staan dat sprake is van de voor het misdrijf, omschreven in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, (minimaal) vereiste aanmerkelijke mate van schuld in strafrechtelijke zin.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd, en spreekt verdachte daarvan vrij.
De rechtbank acht, onder verwijzing naar wat hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij 24 mei 2011 te Grootebroek, gemeente Stede Broec, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdend op de Zesstedenweg, op het moment dat zij (deels) werd verblind door een laag staande zon), niet of onvoldoende haar rijgedrag heeft aangepast aan deze omstandigheid, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
7. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
8. Strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
9. Geen straf of maatregel
De raadsman heeft in het kader van de strafmaat nog een zogenaamd Salduz-verweer gevoerd. Hij heeft aangevoerd dat de verdachte kort na het ongeval door de politie is verhoord, voordat zij de gelegenheid heeft gekregen een advocaat te raadplegen. Hij heeft betoogd dat dit verhoor onrechtmatig is geweest, daarbij verwijzend naar de zogenaamde Salduz-jurisprudentie.
De rechtbank is echter van oordeel dat een Salduz-situatie zich niet voordoet. Verdachte is immers niet aangehouden, maar is ter plaatse gehoord na te zijn gewezen op haar zwijgrecht, en daarbij is geen sprake van een uitzonderlijke situatie op grond waarvan haar desondanks op haar recht op consultatiebijstand had moeten worden gewezen voorafgaande aan het eerste verhoor.
Op grond van de geringe ernst van de door de verdachte gemaakte verkeersfout, de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, is de rechtbank van oordeel dat verdachte geen straf of maatregel dient te worden opgelegd.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder nog het volgende betrokken:
- Uit het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
8 augustus 2012, blijkt dat verdachte niet eerder tot straf is veroordeeld wegens het plegen van enig strafbaar feit.
- Het ongeluk heeft een flinke invloed gehad op verdachte. Zij heeft zich na het ongeval behoorlijk ontdaan gevoeld. Ruim een jaar na het ongeluk rijdt zij nog steeds nauwelijks auto.
- Verdachte heeft verschillende malen contact opgenomen om te informeren naar de toestand van de slachtoffers. Ze heeft de slachtoffers thuis bezocht, wat door hen op prijs werd gesteld. Eén van hen, de vader, heeft tegen over de Reclassering verklaard dat verdachte naar zijn mening reeds voldoende is gestraft, nu hij heeft gemerkt dat zij zichtbaar veel moeite had met het gebeurde en zich erg schuldig heeft gevoeld. De rechtbank heeft die indruk op de terechtzitting ook gekregen.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek Bewezenverklaring aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven in de rubriek Bewezenverklaring bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek Strafbaarheid van het bewezen verklaarde vermelde strafbare feit.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Legt geen straf of maatregel op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.J. Saarloos, voorzitter,
mr. F.A. Egter van Wissekerke en mr. M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Huisman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 oktober 2012.
De oudste rechter is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.