Parketnummer: 14.810345.12
RK-nummer: 12/410
BEVEL BEWARING (art. 63 Sv) in hoger beroep
Op 17 augustus heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank van 7 augustus 2012, waarbij de rechter-commissaris de vordering tot inbewaringstelling heeft afgewezen van de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum],
zonder vaste woon of verblijfplaats in Nederland,
(verder ook te noemen: [verdachte]).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder de vordering van de officier van justitie van 7 augustus 2012 strekkende tot het verlenen van een bevel tot bewaring van [verdachte], de beslissing van de rechter-commissaris d.d. 7 augustus 2012 en de appèlschriftuur van de officier van justitie van 27 augustus 2012.
Bij de behandeling in raadkamer op 20 september 2012 is verschenen de raadsvrouw van [verdachte], mevr. mr. M.J. van Essen, die verklaarde op te treden namens haar kantoorgenoot mr. R.A. Korver. De officier van justitie en de raadsvrouw zijn bij de behandeling van het hoger beroep door de raadkamer gehoord. Door de raadsvrouw is een pleitnota overgelegd.
Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Jegens [verdachte] is de verdenking gerezen, dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2007 tot en met 31 maart 2008 in de gemeente Alkmaar en/of in de gemeente Amsterdam, in ider geval in/vanuit Nederland en/of Hongarije, eenmaal of meerdere malen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een ander of anderen genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door geweld en/of bedreiging met geweld en/of andere feitelijkhe(i)d(en)
en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht heeft/hebben
geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, (telkens) met het oogmerk van uitbuiting van die/deze [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2],
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door dwang en/of geweld en/of bedreiging met geweld en/of andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik te maken van een kwetsbare positie, (telkens) heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard), dan wel door voornoemde middelen (telkens) enige handeling
heeft/hebben ondernomen, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die/deze [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], zich daarvoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
(telkens) opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2],
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door dwang en/of geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, (telkens) heeft/hebben gedwongen dan wel bewogen zijn, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handeling(en) van hun/zijn met of voor een derde (tegen betaling),
immers met betrekking tot die [slachtoffer 1] (in genoemde periode) (onder meer):
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een vliegticket gekocht voor die [slachtoffer 1] (om vanuit Hongarije naar Nederland te vliegen) en/of
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) voor huisvesting en/of een plaats om zich te prostitueren gezorgd in Nederland en/of
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een of meerdere geldbedrag(en) (door [slachtoffer 1]) verdiend zichzelf toegeëigend en/of besteed en/of
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] een of meerdere en/of malen mishandeld (in Nederland en/of Hongarije) en/of
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] een of meerma(a)l(en) bedreigd met de dood en/of met zware mishandeling en/of
aldus en/of op enigerlei andere wijze een situatie gecreëerd, waarin hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) door de feitelijke verhoudingen een overwicht kreeg/kregen over die [slachtoffer 1]
met betrekking tot die [slachtoffer 2] (onder meer):
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) voor huisvesting en/of een plaats om zich te prostitueren gezorgd in Nederland en/of
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een of meerdere geldbedrag(en) (door [slachtoffer 2]) verdiend zichzelf toegeëigend en/of besteed en/of
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 2] een of meerdere en/of malen mishandeld (in Nederland en/of Hongarije) waarbij ondermeer gebruik werd gemaakt van een honkbalknuppel en/of
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 2] een of meerm a(a)l(en) bedreigd met de dood en/of met zware mishandeling en/of
aldus en/of op enigerlei andere wijze een situatie gecreëerd, waarin hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) door de feitelijke verhoudingen een overwicht kreeg/kregen over die [slachtoffer 2];
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
A.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2007 tot en met 31 maart 2008 in de gemeente(s) Alkmaar en/of Amsterdam, althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld,
door (telkens) genoemde [slachtoffer 1] een/of meerma(a)l(en) (hard) met een voorwerp op/tegen het hoofd te slaan en/of door genoemde [slachtoffer 1] (hard) aan het haar te trekken en/of te rukken en/of door genoemde [slachtoffer 1] een/of meerma(a)l(en) op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen
en/of
door (telkens) genoemde [slachtoffer 2] met een honkbalknuppel op/tegen het lichaam te slaan en/of door genoemde [slachtoffer 2] een/of meerma(a)l(en) op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen,
waardoor voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (telkens) letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2007 tot en met 31 maart 2008 te Alkmaar, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend die/deze [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] de woorden toegevoegd dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] dood ging(en) maken en/of in elkaar gingen slaan, althans woorden
van dergelijke aard of strekking;
De rechtbank staat voor de vraag of het beroep van de officier van justitie tegen de afwijzing door de rechter-commissaris van de vordering tot inbewaringstelling gegrond verklaard moet worden.
De officier van justitie heeft op 7 augustus 2012 de bewaring gevorderd van de verdachte wegens verdenking van mensenhandel/seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de periode van 1 april 2007 tot 31 maart 2008.
De rechter-commissaris heeft bij de beslissing op de vordering geoordeeld dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering, dat er sprake is van ernstige bezwaren tegen de verdachte, dat de door de officier van justitie aangevoerde gronden aanwezig zijn, met uitzondering van de grond vluchtgevaar, maar heeft de vordering afgewezen omdat deze in strijd is met artikel 67a lid 3 Sv.
De rechtbank stelt vast dat er in de Amsterdamse rechtbank eveneens een zaak over mensenhandel tegen de verdachte aanhangig is, waarvoor de verdachte vanaf september 2011 tot 1 augustus 2012 in voorarrest heeft gezeten. Op laatstgenoemde datum heeft de Amsterdamse rechtbank het voorarrest van de verdachte opgeheven wegens strijd met artikel 67a lid 3 Sv.
In de Amsterdamse zaak ging het om een verdenking van uitbuiting ten aanzien van een vijftal met name genoemde vrouwen, en nog meerdere andere vrouwen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De rechter-commissaris heeft in haar beschikking bepaald dat het openbaar ministerie ontvankelijk is. De rechtbank acht dit oordeel juist.
Door de verdediging is aangevoerd dat de aangifte van het ene slachtoffer en de getuigenverklaring van het andere slachtoffer reeds lang geleden zijn opgenomen, zodat het de officier van justitie niet vrij stond te wachten met de arrestatie van de verdachte wegens deze verklaringen, te minder nu het de officier van justitie duidelijk had moeten zijn dat de verdachte zich al langere tijd in voorarrest bevond voor gelijksoortige verdenkingen in de Amsterdamse zaak. Bovendien is de verdediging van mening dat de Alkmaarse zaak met toepassing van artikel 259 Sv had moeten worden gevoegd bij de Amsterdamse zaak, zeker nu het ook in de Alkmaarse zaak gaat om verdenkingen die zich voor een groot deel in Amsterdam hebben afgespeeld.
De rechtbank volgt de verdediging niet in dit standpunt. De rechtbank stelt voorop dat het strafdossier en hetgeen door de officier van justitie naar voren is gebracht, geen enkel aanknopingspunt biedt voor de opvatting dat de in de vordering tot inbewaringstelling van het openbaar ministerie genoemde vrouwen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die het Openbaar Ministerie als slachtoffer van mensenhandel bestempelt, eerder in het Amsterdamse onderzoek als slachtoffers zijn aangemerkt.
Dat brengt mee dat het in beginsel aan het Openbaar Ministerie in Alkmaar vrijstaat om zelfstandig een vervolging tegen verdachte in te stellen terzake mensenhandel en in verband daarmee de voorlopige hechtenis van verdachte te vorderen.
De vraag die nu aan de orde is, is of het Openbaar Ministerie door in de onderhavige zaak de voorlopige hechtenis te vorderen, misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onderzoek in de Alkmaarse zaak noopte tot vrijheidsbeneming van de verdachte, welk belang evident werd toen duidelijk werd dat de verdachte in het onderzoek in de Amsterdamse zaak in vrijheid was gesteld, waarop de bewaring in de Alkmaarse zaak is gevorderd. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan dit standpunt van de officier van justitie te twijfelen.
In dat verband is van belang dat het onderhavige onderzoek onder leiding van de Alkmaarse officier van justitie door de regiopolitie Noord Holland Noord wordt uitgevoerd en dat het – zoals hiervoor opgemerkt - om andere slachtoffers gaat dan de slachtoffers die betrokken zijn in het Amsterdamse onderzoek en dat de slachtoffers in de onderhavige zaak deels in Alkmaar hun werkzaamheden verrichtten.
Het betoog van de verdediging dat de aanhouding van de verdachte in de Alkmaarse zaak in wezen plaatsvond om de verdachte met het oog op de Amsterdamse zaak alsnog in voorarrest te houden, heeft de rechtbank dan ook niet kunnen overtuigen. Van misbruik van bevoegdheid is dan ook niet gebleken.
Over de voeging van de strafzaken stelt de rechtbank vast dat artikel 259 Sv voeging mogelijk maakt in de in dat artikel genoemde gevallen, indien dit in het belang is van het onderzoek. De verdediging ziet eraan voorbij dat artikel 259 Sv ziet op de fase, waarin zaken ter terechtzitting zijn aangebracht bij dezelfde rechter. Die situatie doet zich thans niet voor. Daar komt bij dat het aan het openbaar ministerie is te bepalen bij welke bevoegde rechter het een strafzaak wil aanbrengen.
Ernstige bezwaren en gronden voor voorlopige hechtenis
De rechtbank volgt de rechter-commissaris in haar -overigens niet door de verdediging betwiste- oordeel dat er sprake is van ernstige bezwaren tegen de verdachte.
De rechter-commissaris is voorts terecht tot het oordeel gekomen dat de onderzoeksgrond zich in deze zaak voordoet. Naar het oordeel van de rechtbank is dit nog immer het geval.
Artikel 67a lid 3 Sv
De rechter-commissaris heeft in de Alkmaarse zaak de vordering tot inbewaringstelling afgewezen met een beroep op artikel 67a lid 3 Sv. Zij is er daarbij kennelijk van uit gegaan dat er zich een zodanige verwevenheid voordoet tussen de Alkmaarse zaak en de Amsterdamse zaak, dat de beslissingen omtrent het voorarrest in deze zaken niet los van elkaar kunnen worden gezien.
Vast staat dat het in beide zaken gaat om verdenking van uitbuiting van vrouwen en dat de periode waarin dit zou zijn gebeurd in de Alkmaarse zaak valt binnen de periode van de Amsterdamse zaak. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat de feiten waarvoor de verdachte is voorgeleid in Alkmaar, deel uitmaken van hetzelfde feitencomplex als waarvoor de verdachte in Amsterdam in voorarrest heeft gezeten, in welk geval de officier van justitie overigens niet ontvankelijk zou zijn in de vordering.
Nu het gaat om verdenkingen van weliswaar gelijksoortige, maar overigens van elkaar losstaande feitencomplexen met andere slachtoffers, is de rechtbank van oordeel dat de onderbouwing die de rechter-commissaris in de Alkmaarse zaak gegeven heeft voor de toepassing van artikel 67a lid 3 Sv, ontoereikend is. Voor de toepassing van artikel 67a lid 3 Sv doet het niet ter zake of de zaak in kwestie al of niet gevoegd zal worden bij een andere zaak. Genoemde bepaling dient te worden toegepast bij de aanzienlijke kans dat de voorlopige hechtenis langer zal duren dan de op te leggen straf, waarbij de rechtbank aan die bepaling geen andere uitleg kan geven dan dat hiermee is bedoeld de straf in de zaak waarin de voorlopige hechtenis is gevorderd.
De rechtbank overweegt daartoe dat het immers niet aan de rechter die over de toepassing van voorlopige hechtenis heeft te oordelen is, vooruit te lopen op een mogelijke voeging van zaken. Dat klemt temeer, wanneer het – zoals in het onderhavige geval - gaat om zaken die in verschillende arrondissementen in onderzoek zijn en waarbij vorenbedoelde rechter zich veelal - doordat hij niet beschikt over het dossier van de zaak die in een ander arrondissement voorwerp van onderzoek is - ook niet een voldoende beeld kan vormen om te beoordelen of het geval van artikel 67a, lid 3 Sv zich voordoet.
Dit betekent dat vereist is dat voor de Alkmaarse zaak komt vast te staan dat de situatie van artikel 67a lid 3 zich gedurende de duur van de bewaring zal gaan voordoen.
Gezien het voorgaande en gelet op de ernst van de feiten en de verdenkingen in de Alkmaarse zaak, is de rechtbank van oordeel dat de situatie van artikel 67a lid 3 Sv door het bevelen van een bevel tot bewaring niet voordoet.
Al met al is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat er tegen de verdachte ernstige bezwaren bestaan voor het verwijt dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het in genoemde vordering omschreven feit, zijnde een feit dat is vermeld in artikel 67 lid van het Wetboek van Strafvordering.
Voorts blijkt van gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid, die de onverwijlde vrijheidsbeneming van de verdachte vorderen:
- de voorlopige hechtenis is in redelijkheid noodzakelijk voor het, anders dan door verklaringen van de verdachte, aan de dag brengen van de waarheid;
- er is sprake van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat de rechtsorde ernstig is geschokt;
- er moet ernstig rekening gehouden worden met het feit dat de verdachte een misdrijf zal begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en/of waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht;
hetgeen blijkt uit de omstandigheid/omstandigheden dat
- het onderzoek naar de feiten nog niet is afgerond. Er dient nog (technisch) onderzoek plaats te vinden en er moet(en) nog (een) medeverdachte(n) en (een) getuige(n) worden opgespoord, aangehouden en gehoord te worden;
- de verdachte – samen met zijn mededader(s) – ervan verdacht wordt meerdere vrouwen te hebben verleid zich te prostitueren waarbij de verdachte (en zijn mededaders) de opbrengst hiervan (grotendeels) in hun eigen zak hebben gestoken;
- de slachtoffers in erbarmelijke omstandigheden hun werkzaamheden dienden te verrichten en daarbij bloot zijn gesteld aan geweld en bedreiging met geweld;
- de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats heeft in Nederland en het niet ondenkbaar is dat, indien de verdachte in vrijheid wordt gesteld, hij zich aan zijn verdere berechting zal onttrekken;
- de verdachte er geen blijk van geeft de ernst van de door hem gepleegde feiten in te willen zien, terwijl dit zeer ernstige feiten zijn waarbij de gezondheid van personen in het geding is.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het hoger beroep van de officier van justitie gegrond is, zodat de beschikking van de rechter-commissaris tot afwijzing van de vordering tot inbewaringstelling moet worden vernietigd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het bepaalde in de artikelen 63, 64, 67, 67a, 78, 87 en 446 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het hoger beroep van de officier van justitie gegrond en vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris;
VERLEENT een bevel tot bewaring tegen de verdachte voor een termijn van veertien dagen.
Aldus gedaan in raadkamer van deze rechtbank op 20 september 2012 door
mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt , voorzitter,
mr. W.C. Oosterbroek en mr. L. Boonstra, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. Delis, griffier en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
De officier van justitie gelast de tenuitvoerlegging van vorenstaande beschikking en brengt deze ter kennis van de verdachte.
Alkmaar,
de officier van justitie