ECLI:NL:RBALK:2012:BX8635

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
28 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.700299-12
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens aanmerkelijke schuld aan dodelijk verkeersongeval

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 28 september 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 februari 2012 betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval te Anna Paulowna. De verdachte, die als bestuurder van een motorrijtuig reed, heeft zich zodanig gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat het ongeval heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een snelheid van ongeveer 110 km/u reed, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 80 km/u was. Dit gedrag werd gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, wat resulteerde in een frontale botsing met een vierwielige bromfiets, bestuurd door een kwetsbare verkeersdeelnemer, mevrouw [slachtoffer], die als gevolg van de aanrijding is overleden.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van het ongeval zorgvuldig gewogen, waaronder de verklaring van getuigen en de resultaten van een verkeersanalyse. De verdachte was niet ter terechtzitting verschenen, maar de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie in overweging genomen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar geëist, maar de rechtbank heeft een lichtere straf opgelegd, gezien de aanmerkelijke schuld van de verdachte. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor één jaar.

De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de ernst van de verkeersfout en de gevolgen daarvan voor de nabestaanden van het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders om de veiligheid van andere weggebruikers in acht te nemen, vooral in situaties waarin kwetsbare verkeersdeelnemers betrokken zijn. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.700299-12 (P)
Datum uitspraak: 28 september 2012
VERSTEK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum],
wonende [adres, woonplaats en land],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
18 september 2012.
Verdachte is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat
primair
hij op 25 februari 2012 te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede
rijdende over de weg, de Lagedijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan
zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in
elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een (veel) hogere snelheid te rijden dan de plaatselijke toegestane snelheid van 80 km per uur, en/of
- met een (veel) hogere snelheid te rijden dan ter plaatse op dat moment veilig was, en/of - niet, althans onvoldoende te letten op en/of rekening te houden met een (hem vooraf bekende) naderende bocht en/of met hem tegemoetkomend verkeer, en/of
- (vervolgens) niet tijdig zijn motorrijtuig op gecontroleerde wijze af te remmen en/of tot stilstand te brengen, waardoor verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig terecht is gekomen op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer en aldaar (op de uiterste
rechterzijde) is aangereden tegen een hem tegemoetkomende vierwielige bromfiets (Microcar), waardoor [slachtoffer], de bestuurster van de vierwielige bromfiets, werd gedood;
subsidiair
hij op 25 februari 2012 te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon, als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende op de weg, de Lagedijk,
- met een (veel) hogere snelheid heeft gereden dan de plaatselijke toegestane snelheid van 80 km per uur, en/of
- met een (veel) hogere snelheid heeft gereden dan ter plaatse op dat moment veilig was, en/of
- niet, althans onvoldoende heeft gelet op en/of rekening heeft gehouden met een (hem vooraf bekende) naderende bocht en/of met hem tegemoetkomend verkeer, en/of
- (vervolgens) niet tijdig zijn voertuig op gecontroleerde wijze heeft afgeremd en/of tot stilstand gebracht, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
In de middag van 25 februari 2012 reed verdachte in zijn personenauto in zuidelijke richting over de Lagedijk tussen Oude Sluis en Anna Paulowna. De Lagedijk is een bochtige weg met één rijbaan, verdeeld in twee rijstroken voor verkeer in beide richtingen. De maximumsnelheid ter plaatse bedraagt 80 km/u. Op de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer reed op dat moment mevrouw [slachtoffer] in haar Microcar in noordelijke richting. Omstreeks 14.30 uur is het voertuig van verdachte op de weghelft van de Microcar frontaal in botsing gekomen met de Microcar van mevrouw [slachtoffer]. Toen de verbalisanten ter plaatse kwamen, bleek mevrouw [slachtoffer] te zijn overleden.
De rechtbank dient primair te beoordelen of deze aanrijding is te wijten aan schuld van verdachte in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) en zo ja, welke mate van schuld. Indien de rechtbank tot de conclusie komt dat dit niet het geval is, dient zij subsidiair te beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gevaarzetting als bedoeld in artikel 5 WVW.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich op 25 februari 2012 schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW. Verdachte reed niet alleen met veel hogere snelheid (110 km/u) dan ter plaatse toegestaan en veilig was, maar hield ook onvoldoende rekening met een hem tegemoetkomende kwetsbare verkeersdeelnemer en heeft zijn voertuig niet op gecontroleerde wijze afgeremd en tot stilstand gebracht. Er is sprake van een opeenstapeling van verkeersfouten, die meebrengt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een grove verkeersfout. Verdachte heeft daarom schuld aan het verkeersongeval zoals bedoeld in art. 6 WVW, aldus de officier van justitie.
C. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
De politie heeft een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het ongeval. Daartoe is ondermeer een Verkeers Ongevals Analyse (VOA) gemaakt. Hieruit blijkt dat de botsing – gezien vanuit de rijrichting van de auto van verdachte – plaatsvond aan het einde van een lange doorlopende bocht naar links. De bestuurster van de Microcar kwam verdachte uit de daaropvolgende rechterbocht tegemoet. Gezien de aangetroffen bandensporen is verdachte aan de uiterste rechterzijde van de weg begonnen te remmen, dan wel zijn voertuig te corrigeren en geraakte daardoor in een slip linksom. Vervolgens kwam hij op de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomend verkeer in botsing met de Microcar. De Microcar werd als gevolg van de botsing geheel van de weg geduwd en kwam, liggend op de rechterzijde, tot stilstand in de lager gelegen rietkraag. De auto van verdachte is na de botsing nog ongeveer 90 graden verder geroteerd en vervolgens achteruit rijdend een twintigtal meters verder in de berm tot stilstand gekomen. Ten tijde van het ongeval was het wegdek van de Lagedijk droog. Gezien de opgeslagen data in de bodycomputer van de auto van verdachte traden de meeste storingen in de auto op bij een voertuigsnelheid van 78 k/u. Deze snelheid zal dan ook ongeveer de snelheid zijn geweest waarbij de auto van verdachte tegen de Microcar is gebotst. Over een afstand van ongeveer 30 meter voorafgaand aan het botspunt zijn banden/remsporen op het wegdek aangetroffen. Deze sporen duiden erop dat de aanvankelijke snelheid van de auto van verdachte aanzienlijk hoger moet zijn geweest dan 78 km/u. Er zijn geen gebreken aan de voertuigen geconstateerd, die van invloed (zouden kunnen) zijn geweest op het ontstaan van het ongeval. In de bermen noch de rijbaan van de Lagedijk waren obstakels aanwezig, die het zicht van de bestuurders naar elkaar hinderden. De staat van het wegdek van de Lagedijk gaf geen noodzaak om van de rijlijn af te wijken. Niets duidt erop dat de bestuurster van de Microcar voor het ongeval onwel is geworden. Ook verdachte was niet onwel geworden. Het feit dat verdachte was gaan remmen dan wel corrigeren was dan ook gelegen in het feit dat hij ter plaatse met een te hoge snelheid had gereden ten opzichte van de wegsituatie.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft een Pc-Crash-simulatie uitgevoerd om de snelheid van het voertuig van verdachte vlak voor de aanrijding te bepalen. Aan de hand van de aangeleverde informatie, waaronder fotografische opnamen en een tekening, komt [verbalisant 1] tot de conclusie dat verdachte met een stuurbeweging heeft getracht te voorkomen dat zijn voertuig in de rechterberm zou geraken. Aangezien het voertuig op dat moment een te grote snelheid bezat reageerde het niet op deze stuurbeweging en brak naar links uit. Het begon tegen de wijzers van de klok in te roteren. Tengevolge van deze ingezette beweging, die op dat moment niet gecorrigeerd werd of kon worden, tekenden alle wielen zich op het wegdek af. Er waren vier bandensporen zichtbaar. Deze vier sporen liepen vanaf de rechterzijde van de rijbaan van verdachte diagonaal naar de plaats van het ongeval. Na het ingeven van alle daartoe behorende parameters in de simulatie werd bereikt dat het voertuig zich nagenoeg over deze sporen bewoog. De gereden snelheid die dit voertuig had gehad voor de aanvang van de afgetekende sporen was ongeveer 110 km/h. Een andere snelheid, hoger of lager, gaf een ander resultaat. Bij een lagere snelheid volgden de banden/wielen en dus het voertuig de aangetroffen sporen niet en legden een kortere “boogstraal” af, waardoor de plaats van aanrijding niet bereikt werd. Een hogere snelheid gaf aan dat de plaats van aanrijding voorbij werd gereden.
De bestuurster van de Microcar, mevrouw [slachtoffer], heeft bij het ongeval een slagaderlijke bloeding in de lies, een fractuur van het gehele been links, het rechter onderbeen en de heup, alsmede een schedeldiepe wond in het voorhoofd opgelopen. Zij is aan deze verwondingen overleden.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 25 februari 2012 geruime tijd achter de Microcar heeft gereden en deze voorbij Oude Sluis, even voor de plaats waar het ongeval heeft plaatsgevonden, is gepasseerd. Na het inhalen van de Microcar zag [getuige 1] een witte auto, afkomstig van Anna Paulowna met een enorme vaart, hij schat ruim over de 100 km/u, op zich afkomen. Inschattend dat dit niet goed zou gaan, keek [getuige 1] in zijn achteruitkijkspiegel en zag nog net in een flits dat het voertuig met de achterkant dwars op de weg ging schuiven.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op 10 mei 2012 omstreeks 15.00 uur een rij-impressie uitgevoerd op de Lagedijk met een soortgelijk voertuig als dat van verdachte, te weten een Fiat Panda met bouwjaar 2011. Uit deze rij-impressie blijkt dat het bochtige traject met de toegestane snelheid van 80 km/u goed te berijden is. Met een gereden snelheid van 90 km/u is er in de bocht net voor het ongeval een nabocht merkbaar. Dat betekent dat het in deze bocht noodzakelijk is om ongeveer halverwege de bocht nog verder in te sturen om de bocht goed door te komen. De bereden auto kon dit met deze snelheid goed aan en gaf geen problemen. Ook bij een snelheid van 100 km/u gaf dit geen problemen. Bij een snelheid van 110 km/u bemerkte verbalisant [verbalisant 2] dat de auto het gevoel gaf dat hij naar rechts uit wilde breken, vooral bij het extra insturen van de nabocht. [verbalisant 2] acht het niet ondenkbaar dat een minder ervaren chauffeur zich zou kunnen laten verrassen door de extra stuurbeweging die in de bocht noodzakelijk is, om de bocht goed door te komen.
Verdachte heeft bij zijn verhoor door de politie verklaard dat hij niet precies weet wat er is gebeurd, maar dat het opeens leek dat de achterkant van de auto ophoog geduwd werd. Hij kan zich niet herinneren dat zijn auto met het achterwiel in de berm is gekomen en weet niet hoe zijn auto op het wegdek van de tegenpartij is gekomen. De radio in de auto stond aan en verdachte en zijn passagier, [passagier], waren met elkaar aan het praten. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij praktisch elke dag over de Lagedijk reed.
[passagier] heeft bij de politie verklaard dat verdachte voorafgaand aan het ongeluk met hem aan het praten was.
Conclusie
Voor bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 moet worden vastgesteld dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip “schuld” in het kader van de Wegenverkeerswet, houdt in dat voor strafbaarheid minimaal sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen. Wanneer sprake is van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid, kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag.
Bij de beoordeling of het verkeersgedrag van de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, zeer onvoorzichtig en/of onoplettend of roekeloos is geweest, gaat het om het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval.
Uit het hiervoor genoemde Pc-Crash-simulatie blijkt dat verdachte op de hem bekende Lagedijk aanzienlijk harder heeft gereden dan de ter plaatse toegestane maximale snelheid van 80 km/u. De gereden snelheid voor de aanvang van de afgetekende sporen is berekend op ongeveer 110 km/u, hetgeen neerkomt op een overschrijding van de toegestane snelheid met 30 km/u. Deze berekende snelheid komt voorts overeen met de door getuige [getuige 1] geschatte snelheid van verdachte op het moment waarop hij hem passeerde. De rechtbank neemt verder als vaststaand aan dat de Lagedijk een bochtige weg is en dat verdachte vlak voor het ongeval een bocht naar links door moest. Uit de rij-impressie blijkt dat de auto bij een snelheid van 110 km/u de neiging heeft om in die bocht naar rechts uit te breken. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte veel harder heeft gereden dan de plaatselijk toegestane snelheid en ook harder heeft gereden dan ter plaatse op dat moment veilig was.
Verdachte is vervolgens op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer terecht gekomen. Gelet op de Pc-Crash-simulatie acht de rechtbank als meest waarschijnlijke oorzaak hiervan dat verdachte met een stuurbeweging heeft getracht te voorkomen dat zijn voertuig in de rechter berm zou geraken. Aangezien het voertuig op dat moment een te grote snelheid bezat reageerde het voertuig niet op deze stuurbeweging en brak naar links uit, waardoor verdachte op de verkeerde weghelft belandde en in botsing kwam met de Microcar. Verdachte heeft daarmee gehandeld in strijd met de verplichting van bestuurders om zoveel mogelijk rechts te houden (artikel 3 lid 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990).
Uit de voornoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank bovendien bewezen dat verdachte zijn aandacht niet op de weg had en niet heeft geanticipeerd op hem tegemoetkomend verkeer. Hij heeft immers in het geheel niet opgemerkt wat er vooraf ging aan het moment waarop het leek alsof de achterkant van zijn auto omgeduwd werd. Verdachte was in gesprek met zijn passagier, met de radio aan, en heeft zijn volledige aandacht kennelijk eerst op de weg gericht, op het moment waarop de auto van verdachte al ging schuiven. Dit was echter te laat om een botsing nog te kunnen voorkomen.
Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan meerdere verkeersfouten, als gevolg waarvan een ongeval heeft plaatsgevonden, waarbij mevrouw [slachtoffer] om het leven is gekomen. De rechtbank merkt het rijgedrag van verdachte aan als aanmerkelijk onvoorzichtig en aanmerkelijk onoplettend. Verdachte heeft dus schuld aan het ontstane ongeval in de zin van artikel 6 WVW.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 februari 2012 te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Lagedijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- met een veel hogere snelheid te rijden dan de plaatselijke toegestane snelheid van 80 km per uur, en
- met een hogere snelheid te rijden dan ter plaatse op dat moment veilig was, en
- niet te letten op en rekening te houden met een hem vooraf bekende naderende bocht en met hem tegemoetkomend verkeer, en
- vervolgens niet tijdig zijn motorrijtuig op gecontroleerde wijze af te remmen en tot stilstand te brengen,
waardoor verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig terecht is gekomen op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer en aldaar (op de uiterste rechterzijde) is aangereden tegen een hem tegemoetkomende vierwielige bromfiets (Microcar), waardoor [slachtoffer], de bestuurster van de vierwielige bromfiets, werd gedood.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, uitgaande van bewezenverklaring van een grove verkeersfout, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een periode van twee jaar.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft een ernstig verkeersongeval veroorzaakt doordat hij niet heeft opgelet en aanzienlijk te hard heeft gereden in een hem bekende bocht, als gevolg waarvan hij in de rechterberm dreigde te geraken. Bij de daaropvolgende stuurcorrectie is de auto op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer beland en frontaal in botsing gekomen met de Microcar van mevrouw [slachtoffer], een veel kwetsbaarder verkeersdeelneemster dan verdachte in zijn auto. Als gevolg van deze botsing is mevrouw [slachtoffer] overleden. Door verdachtes handelwijze is onherstelbaar leed veroorzaakt voor de echtgenoot en overige nabestaanden van dit slachtoffer. Verdachte moet worden aangerekend dat hij zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de veiligheid van zijn medeweggebruikster onvoldoende in acht heeft genomen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitieel Documentatieregister, gedateerd 12 september 2012, waaruit blijkt dat verdachte hier te lande niet eerder ter zake van enig strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de aan verdachte te maken verwijten, meebrengt dat hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf behoort te worden opgelegd voor de duur van twee maanden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat zij een lichtere schuldgraad (te weten een “aanmerkelijke verkeersfout”) bewezen heeft verklaard dan de “grove verkeersfout” waarvan de officier van justitie in zijn eis is uitgegaan.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst en de aard van het bewezen verklaarde, als bijkomende straf een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen dient te worden opgelegd voor de duur van één jaar.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 2 (twee) maanden.
Ontzegt de verdachte wegens het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 (één) jaar.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de ontzegging van de rijbevoegdheid ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere ontzeg¬ging van de rijbevoegd¬heid in mindering is ge¬bracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Jansen, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. H.E. van Erp-van Harten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 september 2012.