ECLI:NL:RBALK:2012:BX7860

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
18 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810328-11, 14.701100-12 (ttzgev) en 14.810118-11 (tul)
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor gewelddadige woningoverval met steekincident in Alkmaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 18 september 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van een gewelddadige woningoverval en andere misdrijven. De verdachte werd veroordeeld tot 42 maanden gevangenisstraf voor zijn rol in een woningoverval op 9 mei 2011, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer 1], werd gestoken met een mes. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een mededader op de woning van het slachtoffer was binnengedrongen, waarbij geweld werd gebruikt en geld werd geëist. De identificatie van de verdachte werd ondersteund door een match van vingerafdrukken op de Iphone van het slachtoffer en getuigenverklaringen. De rechtbank achtte de poging tot doodslag niet bewezen, maar wel de poging tot zware mishandeling en afpersing. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor diefstal van kippenpoten bij een andere winkel en het bezit van methadonpillen. De rechtbank nam in haar overwegingen de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers mee, evenals de criminele voorgeschiedenis van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], tot schadevergoeding werd toegewezen, evenals de verbeurdverklaring van het gebruikte mes. De rechtbank benadrukte dat dergelijke gewelddadige feiten de rechtsorde schokken en bijdragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810328-11, 14.701100-12 (ttzgev), 810118-11 (tul) (P)
Datum uitspraak: 18 september 2012
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Zwaag.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 september 2012.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. R.J. Pardijs, advocaat te Alkmaar, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is, nadat op 4 september 2012 een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging onder I.2 is toegelaten, ten laste gelegd, dat
I. (parketnummer 14.810328-11)
1.
hij op of omstreeks 4 juli 2011 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vijf, althans een of meer, pak(ken) kip, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2.
hij op of omstreeks 9 mei 2011 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet één of meerdere malen (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in de rug, althans in het lichaam, van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 9 mei 2011 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
A. met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in/uit een woning gelegen aan [adres], goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren:
B. met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in/uit een woning gelegen aan [adres] [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van goederen en/of geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- midden in de nacht die woning is binnengedrongen en/of - die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug heeft gestoken en/of
- die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug heeft gestoken en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "Geef me je geld! Waar is je geld, anders steek ik je neer!" en/of
- die [slachtoffer 1] met dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp in de linkerbovenarm heeft gestoken en/of
- die [slachtoffer 1] met kracht in zijn gezicht heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat onder A. en/of B. voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
II. (parketnummer 14.701100-12)
1.
hij op of omstreeks 6 augustus 2012 in de gemeente Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, in/uit een winkel gevestigd op/aan [adres] aldaar, heeft weggenomen een telefoon (merk LG), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 augustus 2012 in de gemeente Alkmaar opzettelijk een telefoon (merk LG), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welk(e) goed(eren) verdachte uit de winkelvoorraad van voornoemde rechthebbende(n) had genomen onder gehoudenheid om, alvorens die winkel te verlaten voornoemd(e) goed(eren) te betalen, in elk geval ter betaling aan te bieden, en aldus dat/die goed(eren) anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij op of omstreeks 6 augustus 2012 in de gemeente Alkmaar opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 105 methadonpillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methadon, zijnde methadon een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
In deze zaak heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van een overval in zijn woning. Hij heeft verklaard dat hij op 9 mei 2011 omstreeks 2.45 uur wakker werd, omdat een man met een zaklamp in zijn gezicht scheen. De man meldde dat hij van de wijkpolitie was en een controleronde deed. Even later werd [slachtoffer 1] door de man met een mes in zijn rug gestoken. De man verliet de woning, maar kwam direct daarna weer terug en eiste geld van [slachtoffer 1]. Daarbij werd [slachtoffer 1] nogmaals gestoken en in zijn gezicht geslagen. Het mes, dat in de woning van de verdachte was achtergebleven, en de I-phone van [slachtoffer 1] zijn in beslag genomen.
Onderzoek van een vingerafdruk op de I-phone van [slachtoffer 1] leidde naar de verdachte. De verdachte is op 4 juli 2011 op verdenking van een winkeldiefstal bij [slachtoffer 2] aangehouden.
Op 20 juni 2012 is de voorlopige hechtenis waarin de verdachte zich voor dit feit bevond geschorst. In verband met andere openstaande straffen is de verdachte op 16 juli 2012 daadwerkelijk vrijgekomen en op 6 augustus 2012 is hij weer aangehouden wegens verdenking van een winkeldiefstal bij de [slachtoffer 3]. Tijdens die aanhouding heeft de politie bij de verdachte een doosje met 105 pillen aangetroffen, dat in beslag is genomen.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de overval op [slachtoffer 1] niet heeft gepleegd, maar dat hij wel betrokken was bij de diefstallen bij [slachtoffer 2] en de [slachtoffer 3]. Voorts heeft de verdachte verklaard dat de methadonpillen hem toebehoorden.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag op, danwel poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] en poging diefstal met geweld of poging afpersing van [slachtoffer 1]. Verder dient de rechtbank te beoordelen of de verdachte al dan niet tezamen met een ander kippenpoten bij [slachtoffer 2] en een mobiele telefoon bij de [slachtoffer 3] heeft gestolen. Tenslotte moet de vraag beantwoord worden of de verdachte met het voorhanden hebben van de pillen artikel 10, derde lid, van de Opiumwet heeft overtreden, zoals in dagvaarding II onder 2. ten laste is gelegd.
B. Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van parketnummer 14.810328-11:
De officier van justitie acht het plegen van de onder 1 ten laste gelegde diefstal tezamen met mededader [mededader] bewezen.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de onder 2 ten laste gelegde poging doodslag en poging afpersing. Zij acht het Nederlandse en het Duitse forensische onderzoek naar de vingerafdruk, die beide leidden tot een match met de vingerafdruk van de verdachte, betrouwbaar en met voldoende waarborgen omgeven. Het feit dat de verdachte door een verbalisant later die nacht verschillende malen bij het tunneltje in de buurt van de woning van [slachtoffer 1] is gesignaleerd en dat [slachtoffer 1] de verdachte heeft herkend tijdens de eerste terechtzitting, zorgen voor een ondersteunende rol bij het bewijs en de overtuiging.
Ten aanzien van parketnummer 14.701100-12:
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen.
C. Standpunt van de verdachte/de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 14.810328-11:
De raadsman heeft zich ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde diefstal bij [slachtoffer 2] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman stelt zich echter wel op het standpunt dat er geen sprake is van medeplegen gezien de verklaring van de verdachte dat hij alleen heeft gehandeld.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen voor de onder 2 ten laste gelegde feiten, aangezien niet bewezen kan worden dat de verdachte in de woning van aangever is geweest en evenmin dat hij aangever heeft gestoken.
Ten eerste heeft de raadsman betoogd dat het opmerkelijk is dat verbalisant [verbalisant 1] niet heeft gereageerd toen hij de verdachte later die nacht verschillende malen zag bij het in de buurt gelegen tunneltje. Er was een uitgebreid signalement van de overvaller beschikbaar, nu [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op een afstand van 30 cm van de verdachte heeft gestaan. Er mag worden aangenomen dat verbalisant [verbalisant 1] toen al op de hoogte was van dit signalement.
Voorts is opmerkelijk dat [slachtoffer 1] stelt, dat hij de verdachte heeft herkend tijdens de eerste terechtzitting op 18 oktober 2011, nu hij hem slechts een paar seconden bij het binnenkomen en het verlaten van de zittingszaal in zijn gezicht heeft kunnen zien.
[slachtoffer 1] is daarover pas op 24 augustus 2012 gehoord, waarbij hij het in eerste instantie door hem opgegeven signalement op verschillende onderdelen heeft aangepast. Naar het oordeel van de verdediging verklaarde [slachtoffer 1] ook bij eerdere verhoren niet consistent omtrent zijn omschrijving van het signalement. De verdediging verzoekt dan ook de herkenning in de zittingzaal niet te gebruiken voor het bewijs.
De raadsman heeft verder betoogd dat in het algemeen onderzoeken van een vingerafdruk uiterst kwestieus zijn, zeker als er een uitgebreid signalement van een verdachte in het dossier aanwezig is. Onderzoek naar vingerafdrukken kent, anders dan bij een DNA-onderzoek, geen wetenschappelijk onderbouwing. Ondanks dat er meerdere experts hebben deelgenomen aan het Nederlandse en het Duitse forensische onderzoek naar de vingerafdruk, blijft steeds sprake van een subjectieve waarneming. Dactyloscopische experts doen stellige uitspraken over halve, vervormde, smoezelige afdrukken. Bovendien is gebleken dat juist de eerste operationele keuzes zijn gemaakt door een persoon, die niet een dactyloscopisch expert is. De raadsman verzoekt om deze redenen de resultaten van het dactyloscopisch onderzoek niet als bewijs te gebruiken.
Er zijn ook overigens geen sporen gevonden op grond waarvan de verdachte kan worden aangewezen als de dader. De sporen op het mes waren bij nader onderzoek niet bruikbaar, er is geen onderzoek naar voetafdrukken gedaan en uit het dossier blijkt niet dat de zaklamp is gevonden dan wel is onderzocht.
Ten aanzien van parketnummer 14.701100-12:
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde diefstal, subsidiair verduistering van de mobiele telefoon heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen voor de onder 2 ten laste gelegde overtreding van de Opiumwet nu er geen narcoticarapport is waaruit blijkt dat de aangetroffen pillen daadwerkelijk methadon bevatten.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 14.810328-11:
1. Feit 1: diefstal bij [slachtoffer 2]
Redengevende feiten en omstandigheden
[aangever 1] heeft namens [slachtoffer 2], gevestigd aan de [adres] te Alkmaar, aangifte gedaan van diefstal van vijf pakken kippenpoten op 4 juli 2011. Aangever zag dat twee personen, die later opgaven te zijn de verdachte en [mededader], zonder de goederen te hebben betaald en zonder deze ter betaling te hebben aangeboden, de zaak verlieten. Getuige [getuige] zag dat de twee mannen nog geen drie à vier minuten nadat zij binnenkwamen, samen terug kwamen lopen met hoeken in hun kleding die bij binnenkomst niet zichtbaar waren. Beiden verlieten de winkel door een ingangpoortje op het moment dat een andere klant de winkel binnenkwam. De verdachte heeft bekend dat hij kippenpoten heeft gestolen. Hij had zijn weekgeld niet gekregen en hij had honger. Ook [mededader] verklaart dat hij kippenpoten onder zijn jas had gestopt. De mannen hebben samen overlegd om naar [slachtoffer 2] te gaan om daar te stelen (volgens mij moet noot 9 op deze plaats). Bij de alarmpoortjes werden zij tegengehouden door een beveiliger van de winkel.
Conclusie
De verdachte heeft bekend dat hij de diefstal heeft gepleegd. Gezien de verklaring van [mededader] over de afspraak om gezamenlijk te stelen, de verklaring van getuige [getuige] die zag dat beide mannen tegelijkertijd binnenkwamen en ook weer samen de winkel verlieten en het aantreffen van verpakkingen met kippenpoten bij zowel de verdachte als bij [mededader], acht de rechtbank bewezen dat de verdachte en [mededader] de diefstal in vereniging hebben gepleegd.
2. Feit 2: overval op [slachtoffer 1]
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 9 mei 2011 omstreeks 02.45 uur werd aangever [slachtoffer 1] wakker. Zijn slaapkamer is op de begane grond van zijn woning aan [adres] in Alkmaar en grenst aan de achtertuin. [slachtoffer 1] hoorde voetstappen in de woonkamer en er werd met een zaklamp in zijn gezicht geschenen. Een mannenstem vertelde dat hij van de wijkpolitie was en dat er een controle was in verband met inbraken in de buurt. Op het moment dat [slachtoffer 1] aan de rechterzijde uit bed wilde stappen, liep de man de slaapkamer in naar de andere zijde van het bed en werd [slachtoffer 1] door de man met een mes in zijn rug gestoken. Die man verliet direct hierop de woning, maar [slachtoffer 1] zag door een kier in zijn gordijnen dat de man bij de achterdeur van de woning bleef staan. De man kwam weer terug in de slaapkamer, pakte de Iphone4 van [slachtoffer 1] van het bed. Met in zijn rechterhand een mes riep hij: “Geef me je geld” en “Waar is je geld en anders steek ik je” of “Anders steek ik je nog een keer”. De man maakte met zijn rechterhand een zwaaibeweging en stak met het mes in de linkerbovenarm van [slachtoffer 1]. Daarna sloeg de man [slachtoffer 1] in zijn gezicht. Toen de man vervolgens wegrende, is [slachtoffer 1] achter hem aangerend in de veronderstelling dat de man de Iphone had weggenomen. Op straat aan de voorzijde van de woning is [slachtoffer 1] ongeveer een minuut met de man in discussie geweest en was de afstand tussen hun beider gezichten ongeveer 30 centimeter. [slachtoffer 1] heeft het volgende signalement opgegeven: een Turks/Marokkaanse man met een lichtgetinte huidskleur, een klein ventje, rond de 1.70 meter lang, normaal van postuur, met een brede kaaklijn en een ongeschoren stoppelbaardje. Hij droeg een wit/grijs vest met een ritssluiting. Op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) werd bij [slachtoffer 1] een steekwond tussen de schouderbladen en een steekwond op de linkerbovenarm geconstateerd.
Uit het sporenonderzoek door verbalisant [verbalisant 2] blijkt, dat zowel in als buiten de woning bloedsporen zichtbaar waren en dat op het bed een concentratie van bloed aangetroffen werd. Op de vloer, naast het bed, werd de Iphone4 aangetroffen met op de voorzijde van deze Iphone een gedeeltelijk in bloed gezette vingerafdruk. Verbalisant [verbalisant 2] heeft deze Iphone van [slachtoffer 1] veiliggesteld. Het bebloede mes was in een handdoek gewikkeld en werd eveneens veiliggesteld.
Later die nacht, rond 5.30 uur, heeft verbalisant [verbalisant 1] de hem ambtshalve bekende verdachte gezien bij het fietstunneltje tussen [adres] en de [adres]. Verbalisant [verbalisant 1] bevond zich daar in verband met de beveiliging van de woning van [slachtoffer 1]. Hij zag dat de verdachte zich achter een bossage verstopte en voorzichtig naar hem keek. De verdachte schrok toen hij [verbalisant 1] zag, deinsde licht terug en verdween. In een tijdsbestek van drie kwartier heeft [verbalisant 1] de verdachte nog driemaal bij het fietstunneltje gesignaleerd.
Onderzoek vingerafdruk
Na een eerste onderzoek van de Iphone4 (het veredelingsprocedé) komt verbalisant [verbalisant 2] tot de conclusie dat de in bloed gezette vingerafdruk niet bruikbaar was voor identificatie, omdat er te weinig typica waren. Voor een identificatie zijn twaalf dactyloscopische punten van overeenkomsten (DPO’s) nodig. [verbalisant 2] ontdekte wel een ander vingerspoor op de telefoon, dat hij heeft ingestuurd naar de Dienst IPOL van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). Het spoor heeft de SIN-code AAAO7989NL meegekregen.
Tijdens het onderzoek door de Dienst IPOL worden meerdere (dactyloscopisch) deskundigen bij het onderzoek betrokken. De eerste zoeking bestaat uit het coderen van typica. Dat kan resulteren in maximaal tien kandidaten. Er kunnen van één persoon meerdere afdrukbladen in de computer zitten. Dan volgen zogenaamde eliminatierondes door een tweede, derde en vierde deskundige. De vijfde deskundige start met een vergelijkings- en identificatieproces. Pas als deze deskundige overtuigd is van dezelfde bron en als het spoor voldoet aan de twaalfpuntsnorm, doet deze deskundige een voorstel tot identificatie. De zesde deskundige herhaalt het onderzoek van de vijfde deskundige, zonder op de hoogte te zijn van de uitslag van het onderzoek door de vijfde deskundige. Als de vijfde en zesde deskundige niet tot dezelfde uitkomst komen, volgt een meervoudige procedure. Daarbij wordt door drie deskundigen het vergelijkings- en identificatieproces herhaald en komt er alleen een uitslag als zij unaniem zijn.
Op 30 juni 2011 heeft J.A.J.M. Riemen, Expert D Dactyloscopie en Proces Verantwoordelijke HAVANK van de Dienst IPOL van het KLPD gerapporteerd naar aanleiding van het onderzoek van de veiliggestelde vingerafdruk op de Iphone4. Met toepassing van de meervoudige procedure is het spoor met SIN AAAO7989NL, aangetroffen op de Iphone4, geïdentificeerd op een afdruk van de linkerwijsvinger voorkomend op het vingerafdrukkenblad van de verdachte. Dat leidt volgens Riemen tot de conclusie dat alleen de geïdentificeerde donor kan zijn van het spoor.
Bij het onderzoek naar de vingerafdruk in onderhavige zaak heeft dactyloscopisch deskundige E.D.L. de Jong van de door hem van [verbalisant 2] ontvangen afbeeldingen twee versies ingelezen in het HAVANK-systeem. Een van de deskundigen dactyloscopie heeft geoordeeld dat het spoor mogelijk identificeerbaar was, maar niet binnen de mogelijkheden van de standaard HAVANK-procedure. Het spoor is met de gevonden en geselecteerde vingerafdruk van de linkerwijsvinger in het biometriedossier 3100000354785 aangeboden voor de meervoudige procedure. In de meervoudige procedure werd het spoor met alle beschikbare vergelijkingsafdrukken uit genoemd biometriedossier vergeleken. De uitkomst van dit onderzoek was dat het spoor identiek was aan een afdruk van de linkerwijsvinger voorkomende op de vingerafdrukbladen in bovengenoemd biometriedossier. Voor de vergelijking zijn een gerolde vinger (breed) en een gewipte vinger (hoog) gebruikt, waarvan vaststond dat dezelfde individu de donor was. Het vingerafdrukblad met de gerolde linkerwijsvinger is gedateerd 18 januari 2005 en die met de gewipte wijsvinger is gedateerd 18 februari 2008. In elk van de gebruikte afdrukken zijn elf DPO’s met het spoor aangegeven. Bij beide vergelijkingsafdrukken was een van de DPO’s die wel zichtbaar was in het spoor niet zichtbaar in de andere vergelijkingsafdruk, omdat het punt buiten de grens van de afdruk viel. In de beide afdrukken samen, de gerolde en de gewipte, zijn vervolgens de twaalf DPO’s vastgesteld. Genoemd biometriedossier staat op naam van de verdachte.
In een tegenonderzoek, verricht door het Bundeskriminalamt in Wiesbaden, Duitsland, zijn (nadat bij een tweede aanvullend verzoek de vingerafdrukbladen van de verdachte zijn toegezonden) de uitkomsten van bovengenoemd onderzoek van de Dienst IPOL wat betreft de match van het spoor op de Iphone4 met de gerolde en gewipte linkerwijsvinger op de beide vingerafdrukbladen van de verdachte bevestigd. Het dactyloscopisch identiteitsbewijs geldt in Duitsland als geleverd, indien de deskundige in het onderzoeksmateriaal een voor de vorming van zijn overtuiging voldoende overeenstemmend informatiegehalte vaststelt. Een voldoende overeenstemmend informatiegehalte is in beginsel aanwezig, indien in het te vergelijken onderzoeksmateriaal van het algemene papillaar lijnenverloop en twaalf anatomische kenmerken in vorm en ligging ten opzichte van elkaar overeen stemmen. Het onderzoek in Wiesbaden is door twee dactyloscopisch behandelend ambtenaren onafhankelijk van elkaar met overeenstemmende resultaten uitgevoerd. De resultaten werden door de dactyloscopisch deskundige Weisel geverifieerd.
Herkenning
Aangever [slachtoffer 1] heeft bij de zitting in oktober 2011 aan de officier van justitie kenbaar gemaakt dat hij de verdachte direct herkende bij diens binnenkomst in de zittingszaal. Daarbij realiseerde [slachtoffer 1] zich dat hetgeen hij bij de aangifte over het Turks/Marokkaanse uiterlijk had gezegd, niet klopte. Ondanks dat is [slachtoffer 1], naar eigen zeggen, voor 400% zeker dat de verdachte de dader is.
Overval door de verdachte
De rechtbank acht, gezien de onderzoeksresultaten van de vingerafdruk op de Iphone4, de aanwezigheid bij het fietstunneltje van de verdachte en diens schichtige gedrag bij het zien van verbalisant [verbalisant 1] later in de nacht van de overval, alsmede de herkenning van de verdachte door aangever [slachtoffer 1] op de zitting van 18 oktober 2011, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangever [slachtoffer 1] op 9 mei 2011 in zijn woning heeft overvallen.
Ten aanzien van de vingerafdruk op de Iphone4 van [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank als volgt. Op basis van de verklaringen van [slachtoffer 1] konden de vingerafdrukken van de overvaller op de Iphone4 achtergebleven zijn. [slachtoffer 1] heeft namelijk verklaard dat de dader tijdens de overval zijn Iphone4 heeft gepakt en er even aan heeft gezeten met zijn vingers. [slachtoffer 1] had de Iphone4 pas vier weken in zijn bezit en had hem aan niemand uitgeleend. De verdachte heeft geen enkele verklaring gegeven hoe zijn vingerafdruk op een andere manier op de Iphone van [slachtoffer 1] terecht zou kunnen zijn gekomen.
Ten aanzien van het onderzoek naar de vingerafdruk op de telefoon en de match met het vingerafdrukblad van 18 januari 2005 en die van 18 februari 2008 uit het biometriedossier van de verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
In tegenstelling tot de raadsman acht de rechtbank de onderzoeken van de vingerafdruk met voldoende waarborgen omgeven, nu er in totaal twaalf (negen in Nederland en drie in Duitsland), dactyloscopisch deskundigen met een oplopende graad van expertise aandeel hebben gehad in de beide onderzoeken. Uitgaande van de wetenschappelijk onderbouwde stellingen dat vingerafdrukken uniek en onveranderlijk zijn , de standaardnorm in zowel Nederland als Duitsland van twaalf overeenstemmende dactyloscopische punten en het feit dat de dactyloscopische deskundigen in Nederland en Duitsland onafhankelijk van elkaar tot de geverifieerde conclusie komen dat sprake is van een bruikbaar spoor dat leidt tot identificatie van de verdachte, acht de rechtbank de rapportages voldoende objectief om te dienen tot bewijs van de betrokkenheid van de verdachte bij de onderhavige overval.
Ten aanzien van de herkenning van aangever door de verdachte overweegt de rechtbank als volgt. In het algemeen geldt dat een herkenning in de zittingszaal minder betrouwbaar is dan een meervoudige herkenning in de opsporingsfase. In de onderhavige zaak is evenwel van belang dat [slachtoffer 1] de dader na de overval, voor de woning in het licht van de straatverlichting, op een afstand van 30 centimeter in de ogen heeft gekeken. Ondanks dat het uiterlijk van de verdachte niet op alle punten overeenkomt met het door [slachtoffer 1] opgegeven signalement, acht de rechtbank de herkenning ter zitting om deze reden geloofwaardig. De rechtbank overweegt dat een beschrijving van de kenmerken van een persoon moeilijker is dan de herkenning van een totaalbeeld. Dit geldt temeer in of vlak na een stressvolle situatie als een woningoverval. [slachtoffer 1] heeft er bovendien geen enkel belang bij een verkeerde persoon als de verdachte aan te wijzen. In dat geval zou de daadwerkelijke overvaller immers nog steeds vrij rondlopen.
Vrijspraak poging doodslag
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte zuiver opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer in die zin dat het zijn bedoeling was om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. De vraag is echter of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Daarvan is sprake zijn als hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door de messteek in zijn rug zou overlijden. De rechtbank stelt in dit verband vast dat weinig bekend is omtrent de precieze wijze waarop de verdachte het slachtoffer in de rug heeft gestoken. Evenmin is bekend met welke kracht dit is gebeurd. Verder blijkt uit de medische verklaring niet de diepte van de wond in de rug, noch de precieze locatie van het letsel ten opzichte van vitale organen. Op grond van de bewijsmiddelen kan derhalve niet worden vastgesteld dat de kans op overlijden in dit geval aanmerkelijk was, zodat de opzet van verdachte, ook in de voorwaardelijke vorm op de dood van [slachtoffer 1] niet vast is komen te staan. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van het ten laste gelegde onderdeel poging tot doodslag.
Poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Uit eerdergenoemde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte met de messteek in de rug van [slachtoffer 1] een steekwond heeft veroorzaakt. Dat [slachtoffer 1] behoorlijk bloedde, blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 2] , de foto van het bed (foto 14) en de beschrijving van het bloed op het bed door verbalisant [verbalisant 2] . In zijn slachtofferverklaring geeft [slachtoffer 1] bovendien aan dat de messteken in de bovenrug en de bovenarm gehecht moesten worden.
Op grond van algemene ervaringsregels is bekend, dat een verwonding door een messteek in de bovenrug zeer wel een ernstige verwonding kan opleveren. Naar het oordeel van de rechtbank moet de verdachte zich dit hebben gerealiseerd toen hij het mes in de rug van de aangever stak. Uit het feit dat hij desondanks heeft gestoken, valt af te leiden dat hij bewust de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook sprake van een poging tot zware mishandeling.
Vrijspraak poging diefstal met geweld
Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte geld of goederen heeft weggenomen bij [slachtoffer 1]. Aanvankelijk veronderstelde [slachtoffer 1], blijkens zijn aangifte, dat de verdachte de Iphone4 van [slachtoffer 1] in zijn broekzak had gestopt, maar deze werd later naast het bed van [slachtoffer 1] aangetroffen. Nu de wegnemingshandeling van de Iphone niet als zodanig in de tenlastelegging is opgenomen, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde onderdeel poging diefstal met geweld.
Poging afpersing
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte met geweld en onder bedreiging van geweld geld van [slachtoffer 1] heeft geëist.
Meerdaadse samenloop
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een meerdaadse samenloop. De verdachte is na de eerste steek in de rug naar buiten gegaan en heeft daar besloten opnieuw naar binnen te gaan om vervolgens de verdachte in de bovenarm te steken en onder bedreiging geld te eisen. Er is dan ook geen sprake van een voortgezette handeling.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte heeft gepoogd [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen en af te persen.
Ten aanzien van parketnummer 14.701100-12:
1. Diefstal bij [slachtoffer 3]
Redengevende feiten en omstandigheden
[aangever 2] heeft namens [slachtoffer 3], gevestigd aan [adres] te Alkmaar, aangifte gedaan van diefstal van een mobiele telefoon, merk LG P350 optimus ME zwart, op 6 augustus 2012. Aangever zag op beelden van de beveiligingscamera dat de verdachte een mobiele telefoon uit het schap pakte, de verpakking van de mobiele telefoon verwijderde, de goederen in zijn zak stak en zonder deze ter betaling aan te bieden, de kassa passeerde. De verdachte heeft bekend dat hij de telefoon heeft gestolen.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte de primair ten laste gelegde diefstal van de mobiele telefoon heeft gepleegd.
2. Overtreding Opiumwet
Redengevende feiten en omstandigheden
Tijdens de aanhouding van de verdachte in verband met de verdenking van diefstal van een mobiele telefoon in de [slachtoffer 3] op 6 augustus 2012, haalde de verdachte een doosje uit zijn onderbroek. Volgens de verdachte zaten er methadonpillen in het doosje en had hij deze gekregen en opgespaard. Na telling bleek het om totaal 105 pillen te gaan. De verdachte heeft tijdens zijn verhoor bevestigd dat het om methadon gaat, witte pillen van 5 milligram. De pillen behoorden de verdachte toe. De verdachte verklaart dat hij verslaafd geweest en kreeg tijdens zijn verblijf in het Huis van Bewaring methadon.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank is het opstellen van een narcoticarapport ter vaststelling van de stof die de aangetroffen pillen bevatten niet noodzakelijk, aangezien de verdachte bij zijn aanhouding en tijdens zijn verhoor bij de politie heeft verklaard dat het om methadonpillen ging. Ook ter terechtzitting heeft de verdachte niet ontkend dat het om methadon zou gaan. Gezien zijn jarenlange middelenverslaving, zoals dat uit het dossier blijkt, gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte voldoende kennis heeft op het gebied van narcotica. Om deze reden acht de rechtbank bewezen dat de aangetroffen pillen methadon bevatten.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
I. (parketnummer 14.810328-11)
1.
hij op 4 juli 2011 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vijf pakken kip, toebehorende aan [slachtoffer 2];
2.
hij op 9 mei 2011 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes heeft gestoken in de rug van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij op of omstreeks 9 mei 2011 in de gemeente Alkmaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning gelegen aan [adres] [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld toebehorende aan [slachtoffer 1],
- midden in de nacht die woning is binnengedrongen en
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "Geef me je geld! Waar is je geld, anders steek ik je!" en
- die [slachtoffer 1] met dat mes in de linkerbovenarm heeft gestoken en
- die [slachtoffer 1] met kracht in zijn gezicht heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
II. (parketnummer 14.701100-12)
1.
primair:
hij op 6 augustus 2012 in de gemeente Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een winkel gevestigd aan [adres] aldaar, heeft weggenomen een telefoon (merk LG) toebehorende aan de [slachtoffer 3];
2.
hij op 6 augustus 2012 in de gemeente Alkmaar opzettelijk aanwezig heeft gehad 105 methadonpillen, zijnde methadon een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
I. (parketnummer 14.810328-11)
Feit 1
diefstal door twee of meer verenigde personen
Feit 2
poging zware mishandeling en
poging afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd in de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning
II. (parketnummer 14.701100-12)
Feit 1, primair
diefstal
Feit 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, uitgaande van een bewezenverklaring van de poging tot doodslag bij het onder 2 van parketnummer 14.810328-11 ten laste gelegde feit,, gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte zal opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaren met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
Naar de mening van de raadsman dient de verdachte zo snel mogelijk in vrijheid gesteld te worden gezien zijn conclusie dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 van parketnummer 14.810328-11 tenlastegelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, alsmede op grond van de persoon van de verdachte, zoals deze is gebleken uit het onderzoek op de terechtzitting.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een gewelddadige woningoverval. Deze woningoverval vond ’s nachts plaats, terwijl de bewoner lag te slapen. Hij werd in zijn slaapkamer door de verdachte overvallen en tegen hem werd geweld gebruikt doordat hij onverhoeds met een mes in zijn rug werd gestoken .Nadat de verdachte naar buiten was gegaan, kwam hij weer terug in de woning om geld te eisen van het slachtoffer. Het slachtoffer werd vervolgens voor de tweede maal gestoken. De overval vond plaats in de slaapkamer van het slachtoffer, een plaats waar hij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen. Uit de slachtofferverklaring blijkt,maar ook in zijn algemeenheid mag worden aangenomen dat een dergelijke overval voor het slachtoffer een bijzonder angstige ervaring zal zijn geweest, met name omdat de verdachte aanvankelijk het vertrouwen van het slachtoffer had gewonnen door zich voor te doen als wijkagent, waarna de verdachte hem vervolgens volkomen onverwachts in zijn rug steekt. Buitengewoon bedreigend en angstig moet het voor het slachtoffer zijn geweest om te bemerken dat de verdachte zich na zijn vertrek uit de woning bedacht en met het mes weer terugkeerde naar de slaapkamer.
Het toont de totale onberekenbaarheid van het gedrag van de verdachte.
Een dergelijk feit schokt de rechtsorde en draagt bij aan algemene gevoelens van onveiligheid.
Verder heeft de verdachte goederen uit twee winkels gestolen. Dit zijn ergerlijke feiten. De aangevers zijn gedupeerd en het doen van aangifte kost tijd. Ook het politieonderzoek bij diefstallen neemt veel tijd in beslag. Diefstallen kosten de samenleving veel geld en dragen bij aan gevoelens van onveiligheid.
Voorts had de verdachte bij zijn aanhouding een aanzienlijke hoeveelheid methadonpillen bij zich. De hoeveelheid was van dien aard dat deze naar het oordeel van de rechtbank bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De handel van dergelijke pillen gaat vaak gepaard met drugsgerelateerde misdrijven en brengt dientengevolge veel onrust en overlast voor de samenleving met zich mee. Het bezit en de handel in onder meer methadonpillen wordt daarom krachtig bestreden.
Ten aanzien van het vijftien pagina’s tellende Uittreksel Justitieel Documentatieregister van de verdachte, gedateerd 5 juli 2011, heeft de rechtbank geconstateerd dat de verdachte diverse malen is veroordeeld wegens vermogensmisdrijven. Ook heeft de rechtbank gezien dat de verdachte in 2000 door het Gerechtshof ’s-Gravenhage tot een gevangenisstraf van acht jaar is veroordeeld voor doodslag.
Mevrouw drs. S.C.J. Frehe, forensisch psychiater van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, heeft de verdachte op 21 juli 2011 bezocht in het Huis van Bewaring. Zij heeft als volgt gerapporteerd:
Betrokkene stond sinds mei 2011 onder toezicht van de reclassering. Het toezicht liep volgens de reclassering niet goed. Toen betrokkene in het kader van de vroeghulp door de reclassering werd bezocht, weigerde hij een gesprek. Betrokkene heeft een Justitiële Documentatie die 15 pagina’s omvat en begint in 1989 bij de kinderrechter. In juni 2000 werd betrokkene veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar in verband met moord en doodslag. Eind 2004 kwam betrokkene vrij en zette hij zijn criminele activiteiten voort.
Betrokkene geeft na uitleg over mijn komst en bedoelingen direct aan dat hij niet mee wil werken.
Betrokkene misbruikt hard- en softdrugs. Naast de drugsproblematiek zijn er ook enkele aanwijzingen voor onderliggende persoonlijkheidspathologie, maar het middelenmisbruik staat op de voorgrond.
Drs. Frehe heeft geadviseerd een pro Justitia Rapportage achterwege te laten, mede gezien de weigerachtige houding van de verdachte.
De verdachte werd in oktober 2011 tweemaal bezocht door een medewerker van GGZ Palier. In een brief van 13 oktober 2011 heeft Palier meegedeeld:
Betrokkene heeft, ondanks een korte periode van instemming, herhaaldelijk geweigerd mee te werken aan het opstellen van een rapport. GGZ Palier heeft niet afdoende informatie verkregen om een rapport op te stellen.
De rechtbank zal voorts meewegen, dat de verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis waarin hij zich bevond, binnen enkele weken de schorsingsvoorwaarden heeft overtreden door bij de [slachtoffer 3] een mobiele telefoon te stelen.
De rechtbank is van oordeel dat naast de diefstallen en het bezit van 105 methadonpillen vooral bij de overval op de woning sprake is van een bijzonder ernstig feit. De verdachte heeft het slachtoffer op een nare wijze verwond en het is niet aan hem te danken dat die verwonding aan de rug niet (veel) ernstiger gevolgen heeft gehad. Nu de verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde poging doodslag, zal de door de rechtbank op te leggen straf evenwel aanzienlijk lager zijn dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank acht oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden. De rechtbank ziet geen redenen om een voorwaardelijk deel op te leggen, nu de verdachte geen enkele medewerking heeft verleend aan het verkrijgen van inzicht in zijn persoonlijkheid.
9. Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 1.120,00 bestaande uit € 1.000,00 immateriële schade en € 120,00 materiële schade (vergoeding huishoudelijke hulp) die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht met het bij parketnummer 14.810328-11 onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij heeft verzocht om de vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en voorts toepassing verzocht van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft primair verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren gezien zijn standpunt in de zaak onder I feit 2. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd wanneer de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het onder I, 2 ten laste gelegde feit.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder I feit 2 bewezen verklaarde strafbare feit door de handelingen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank acht de gevorderde materiële en immateriële schade, op grond van de thans bekende gegevens en vergeleken met soortgelijke gevallen, geheel toewijsbaar.
De rechtbank zal aldus de vordering tot een bedrag van € 1.120,00 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
10.Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder I feit 2 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde. De maatregel wordt opgelegd voor het toegewezen bedrag van € 1.120,00.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
11.Beslag
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verbeurdverklaring van het in beslag genomen mes.
De rechtbank is van oordeel, dat het in beslag genomen voorwerp, te weten: 1.00 STK Mes, verbeurd verklaard dient te worden. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het onder I feit 2 bewezen verklaarde met behulp van het mes is begaan.
12.Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 16 maart 2011 in de zaak met parketnummer 14.810118-11 aan de verdachte opgelegde straf voor zover voorwaardelijk opgelegd, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
De raadsman heeft verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen gezien zijn standpunt in de zaak onder I feit 2.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 7 april 2011 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 31 maart 2011 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
Daarom behoort de gevorderde tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde straf te worden gelast.
13.Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 63, 302, 310, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
14.Beslissing
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde onder I feit 1 en feit 2 en onder II feit 1, primair, en feit 2, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 42 (tweeënveertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 1.120,00 (eenduizend honderdtwintig euro) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. De tot op heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [slachtoffer 1], te betalen een som geld ten bedrage van € 1.120,00 (eenduizend honderdtwintig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2011 tot aan de dag van algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 21 (éénentwintig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart verbeurd: 1.00 STK Mes.
Gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van vier weken, opgelegd bij voormeld vonnis van 16 maart 2011 in de zaak met parketnummer 14.810118-11 aldus, dat die straf geheel wordt ten uitvoer gelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. van der Perk, voorzitter,
mr. I.M. Nusselder en mr. H.E. van Erp – van Harten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.A. van der Meij, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 september 2012.