RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 september 2012 in de zaak tussen
de naamloze vennootschap Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V., te Amstelveen, eiseres
(gemachtigde: mr. A.J.G. Tazelaar),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Amsterdam), verweerder
(gemachtigde: mr. J. Dijkstra).
Bij besluit van 8 november 2010 heeft verweerder de aanvraag afgewezen van de werknemer van eiseres [naam werknemer] (hierna: de werknemer), om toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met verkorting van de wachttijd.
Bij besluit van 8 maart 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2012. Eiseres is ter zitting vertegenwoordigd door [naam 1], [naam 2] en [naam 3], bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
1.1. De werknemer, geboren in 1961, is vanaf 8 september 1989 in dienst geweest bij eiseres in de functie van piloot ([vliegtuigtype]).
1.2. Op 13 juni 2009 is de werknemer uitgevallen voor zijn werk vanwege een CVA (beroerte).
1.3. Op 6 september 2010 heeft de werknemer verzocht om toekenning van een WIA-uitkering met verkorting van de wachttijd.
Overwegingen
2. De rechtbank moet in dit geding beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden heeft geweigerd de werknemer met verkorting van de wachttijd een WIA-uitkering toe te kennen.
3. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat bij een aanvraag met verkorte wachttijd alleen beoordeeld moet worden of de medische situatie op de datum van de aanvraag duurzaam is. Om die reden is een arbeidskundige beoordeling niet aan de orde. Verweerder verwijst naar de herbeoordeling door de bezwaarverzekeringsarts, die concludeert dat er geen sprake is van “geen benutbare mogelijkheden”.
4. Eiseres voert aan dat verweerder bij de beoordeling van de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA een onjuist criterium heeft gehanteerd. Voor een antwoord op de vraag of sprake is van een medisch stabiele of verslechterende situatie dient niet te worden beoordeeld of er duurzaam benutbare mogelijkheden zijn, maar of er kans op herstel van de belastbaarheid bestaat.
5. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op de lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Op grond van artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA geldt voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering een wachttijd van 104 weken. Op grond van het zesde lid van dit artikel stelt het UWV op aanvraag van de verzekerde een verkorte wachttijd vast indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA.
6. Aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 januari 2012 (LJN: BV2014) ontleent de rechtbank het volgende:
“Met de regeling van de verkorte wachttijd heeft de wetgever het oog gehad op die werknemers van wie het al in een eerder stadium dan na twee jaar ziekte duidelijk is dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. In dat geval vervalt de ratio van de re-integratie-inspanningen en de financiële prikkel voor de werkgever. Om in aanmerking te komen voor een verkorte termijn dient volgens de wetgever wel aan een aantal voorwaarden te worden voldaan, waaronder die dat alleen een eerdere aanvraag voor uitkering kan worden gedaan als sprake is van een stabiele situatie, dat wil zeggen dat er geen mogelijkheden zijn om in arbeid te functioneren en dat er ook geen kans op herstel is. De mogelijkheid bestaat daarom niet voor verzekerden die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn en waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 30 034, nr. 3, blz. 59 en blz. 156). Alleen die zieke werknemers die in een evident stabiele situatie verkeren en die volledig arbeidsongeschikt zijn, kunnen in aanmerking komen voor een flexibele keuring (met een verkorte wachttijd) (Eerste Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 034 en 30 118, C).
Het uitgangspunt dat slechts in een onomkeerbare situatie sprake kan zijn van een verkorte wachttijd, is tot uitdrukking gebracht door in artikel 23, zesde lid, van de Wet WIA uitdrukkelijk slechts te verwijzen naar het tweede lid van artikel 4 en niet ook naar het derde lid of naar artikel 4, zonder verdere beperking. Dit betekent dat verweerder in het kader van een aanvraag om een verkorte wachttijd slechts dient te beoordelen of sprake is van een stabiele of verslechterende medische situatie. Als herstel mogelijk is, kan dan ook geen sprake zijn van een toekenning van een verkorte wachttijd. De systematiek van de Wet WIA brengt dan tevens mee dat de beoordeling of een verkorte wachttijd aan de orde is, geschiedt op basis van een strikter criterium dan aan de orde is in geval de volledige wachttijd van 104 weken is verstreken.”
7. De rechtbank overweegt dat een verkorte wachttijd dus wordt vastgesteld in het geval de werknemer slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van zijn maatmaninkomen per uur en sprake is van een medisch stabiele of verslechterende situatie. De eis dat de werknemer alleen in het geval hij geen benutbare mogelijkheden heeft in aanmerking kan komen voor een verkorte wachttijd, is in de wet niet opgenomen. Anders gezegd: de wet sluit niet uit dat in het geval sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op arbeidskundige gronden èn van een medisch stabiele of verslechterende situatie, een verkorte wachttijd wordt vastgesteld.
8. Op grond van artikel 2, tweede lid, van het Schattingsbesluit arbeidongeschiktheidswetten kan bij de beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de Wet WIA worden afgezien van arbeidsdeskundig onderzoek - kort gezegd - gedurende de periode dat de betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft of deze binnen een bepaalde termijn zal verliezen. Nu de werknemer volgens verweerder nog wel benutbare mogelijkheden heeft, biedt dit artikel dus geen grondslag om af te zien van een arbeidsdeskundig onderzoek.
9. De bezwaarverzekeringsarts concludeert dat er bij de werknemer geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden, en dus niet van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden, zodat niet aan de voorwaarden voor een verkorte wachttijd is voldaan. Deze conclusie is onjuist. Het geen-benutbare-mogelijkheden-criterium speelt immers geen rol bij de vaststelling van een verkorte wachttijd. De bezwaarverzekeringsarts had moeten beoordelen of bij de werknemer sprake was van een medisch stabiele of verslechterende situatie. Dat heeft hij niet gedaan. Als van die situatie sprake was, had hij vervolgens een Functionele mogelijkhedenlijst moeten opstellen, zodat een arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid kon beoordelen.
Verweerder heeft dus op onjuiste gronden en na een onvolledig onderzoek, en daarmee in strijd met de artikelen 23, zesde lid, van de Wet WIA en 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, de aanvraag van de werknemer afgewezen.
10. De rechtbank concludeert dat het beroep daarom gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal, met inachtneming van de overwegingen hiervoor, een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres dienen te nemen.
11. Gelet op het voorgaande kunnen de overige beroepsgronden van eiseres buiten bespreking blijven.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast dient verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan eiseres;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzitter, mr. W.A. Swildens en
mr. D.M. de Feijter, leden, in aanwezigheid van mr. M. Dittmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 september 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.