ECLI:NL:RBALK:2012:BX6715

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
21 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/254
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd voor permanente bewoning van een recreatiewoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 21 juni 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een recreatiewoning, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik. De zaak betreft de oplegging van een last onder dwangsom aan de eiser vanwege de vermeende permanente bewoning van zijn recreatiewoning op recreatiepark Zuiderzee. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser ten tijde van het primaire besluit op een ander adres stond ingeschreven en dat het aan de verweerder was om aannemelijk te maken dat de eiser zijn hoofdverblijf in de recreatiewoning had. De rechtbank oordeelde dat de controles die door de verweerder waren uitgevoerd, niet voldoende bewijs boden om aan te nemen dat de recreatiewoning als hoofdverblijf van de eiser fungeerde. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verweerder niet in staat was om aan te tonen dat de recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan werd gebruikt voor permanente bewoning. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/254
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2012 in de zaak tussen
[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser
(gemachtigde: mr. H. Martens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik, verweerder
(gemachtigde: F.P.N. Brieffies).
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser onder oplegging van een dwangsom gelast om binnen vier weken na verzending van het besluit de niet-recreatieve bewoning van de recreatiewoning op het perceel [adres 1] te [plaatsnaam] (hierna: de recreatiewoning) te beëindigen en beëindigd te houden. Verweerder heeft eiser meegedeeld dat hij, indien hij niet aan de lastgeving voldoet, een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat de overtreding voortduurt, verbeurt, met een maximum van € 50.000,00.
Bij besluit van 5 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. S. Huisman.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of tot een oplossing van het geschil kan worden gekomen. Verweerder heeft meegedeeld dat hij niet tot een oplossing van het geschil heeft kunnen komen en heeft de rechtbank verzocht uitspraak te doen.
Onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald, nadat partijen daarvoor toestemming hadden gegeven, dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser is eigenaar van de recreatiewoning en heeft met ingang van 24 december 2008 op het adres daarvan in de Gemeentelijke Basisadministratie (gba) ingeschreven gestaan. De recreatiewoning is gelegen op recreatiepark Zuiderzee te [plaatsnaam].
Bij brief van 7 maart 2011 heeft verweerder eiser meegedeeld dat uit een onderzoek naar onrechtmatige bewoning, uitgevoerd op het voornoemde recreatiepark, is gebleken dat hij zijn recreatiewoning niet recreatief bewoont. Verweerder heeft aan eiser meegedeeld dat hij voornemens is om in verband daarmee tot handhaving over te gaan en aan hem een last onder dwangsom op te leggen. Voorts is eiser erop gewezen dat hij het uitvoeren van het voornemen kan voorkomen door het strijdige gebruik van de recreatiewoning te staken en gestaakt te houden. Eiser is in de gelegenheid gesteld een zienswijze kenbaar te maken. Van deze gelegenheid heeft eiser geen gebruik gemaakt.
Op 4 april 2011 heeft eiser zich in de gba ingeschreven op het adres [adres 2] te [plaatsnaam] bij zijn partner [naam partner].
Verweerder heeft vervolgens op 29 juni 2011 het primaire besluit genomen.
2. Voor de beoordeling is de volgende regelgeving van belang.
Ingevolge de ter plaatse geldende bestemmingsplannen “Camping Zuiderzee” en “Partiële herziening van het bestemmingsplan Camping Zuiderzee” rust op het perceel de bestemming ‘Zomerhuizen’.
Ingevolge artikel 4, onder A, aanhef en eerste lid, van de planvoorschriften, zijn de op de kaart voor zomerhuizen aangewezen gronden bestemd voor: zomerhuizen.
Ingevolge artikel 4, onder F, aanhef en eerste lid, van de planvoorschriften, wordt in ieder geval tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 15 lid A gerekend: het gebruik van gebouwen, met uitzondering van dienstwoningen, voor permanente bewoning.
Ingevolge artikel 15, onder A, van de planvoorschriften is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemmingen.
3. Niet in geschil is dat eiser de recreatiewoning tot april 2011 permanent bewoonde. Partijen houdt (vooreerst) verdeeld de vraag of eiser de recreatiewoning ten tijde van het primaire besluit permanent bewoonde.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) – zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 oktober 2010 (LJN: BO1825) – ligt het op de weg van verweerder om de voor het vermoeden, dat sprake is van overtreding van de planvoorschriften, vereiste feiten vast te stellen. Het is vervolgens aan eiser om dit vermoeden, indien daartoe aanleiding bestaat, te ontkrachten. Bij het ontbreken daarvan dient de rechter in beginsel van de juistheid van het vermoeden uit te gaan.
Volgens diezelfde uitspraak is het, als betrokkene blijkens de gba op een ander adres dan de recreatiewoning is ingeschreven, aan verweerder om aannemelijk te maken dat de betrokkene desalniettemin in de recreatiewoning hoofdverblijf heeft.
Eveneens volgens vaste rechtspraak van de Afdeling – zie bijvoorbeeld de uitspraak van
12 augustus 2009 (LJN: BJ5056) – vormt de omstandigheid dat de betrokkene staat ingeschreven op een ander adres dan dat van de recreatiewoning, zonder aldaar over een zelfstandige woonruimte te beschikken een aanwijzing dat hij zijn recreatiewoning gebruikt als hoofdverblijf.
5. Nu eiser ten tijde van het primaire besluit blijkens de gba op een ander adres dan dat van de recreatiewoning stond ingeschreven, lag het, gelet op de voornoemde rechtspraak, op de weg van verweerder aannemelijk te maken dat eiser ten tijde van het primaire besluit niettemin in de recreatiewoning zijn hoofdverblijf had. De omstandigheid dat eiser heeft erkend tot april 2011 de recreatiewoning permanent te hebben bewoond, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
6. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij voor wat betreft de vraag wat onder hoofdverblijf dient te worden verstaan is aangesloten bij wat daaronder volgens vaste rechtspraak wordt verstaan, namelijk de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene.
7. De rechtbank stelt op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat verweerder het zwaartepunt van de tussen april 2011 tot en met juni 2011 uitgevoerde controles bij de recreatiewoning heeft gelegd. Vanaf april 2011 heeft verweerder negen keer op werkdagen, op verschillende tijdstippen en hoofdzakelijk overdag aldaar controles uitgevoerd. Daartegenover staat dat verweerder vanaf april 2011 slechts tweemaal een controle heeft uitgevoerd ter plaatse van de woning aan de [adres 2]. Tijdens die twee controles is blijkens de controleformulieren de deur na aanbellen niet geopend en zijn er geen personen waargenomen. Verweerder heeft ter zitting erkend dat aan eiser niet is gevraagd of in de woning onderzoek mocht worden verricht. Evenmin is bijvoorbeeld onderzocht waar eiser zijn post ontving.
De rechtbank is van oordeel dat de controles uitgevoerd ter plaatse bij de woning aan de [adres 2] volstrekt onvoldoende grond vormen voor het oordeel dat eiser aldaar niet over een zelfstandige woonruimte beschikt. Verweerder heeft dit zonder nader onderzoek of onderbouwing aangenomen. Dit klemt naar het oordeel van de rechtbank te meer daar verweerder ter zitting heeft erkend dat [naam partner] de vriendin van eiser is en gelet op eisers werkrooster niet valt uit te sluiten dat eiser op de tijdstippen waarop de controles bij de woning aan de [adres 2] zijn uitgevoerd aan het werk was.
8. De rechtbank is voorts van oordeel dat de controleformulieren van de controles die bij de recreatiewoning hebben plaatsgevonden onvoldoende aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat aannemelijk is dat eiser zijn recreatiewoning gebruikte als hoofdverblijf.
De rechtbank neemt hierbij allereerst in aanmerking dat de controles slechts hebben plaatsgevonden in de voor recreatie meer aantrekkelijke periode van het jaar.
Daarnaast is eiser in de periode van waarneming van drie maanden slechts tweemaal bij de recreatiewoning aangetroffen.
Hoewel uit registratieoverzichten van slagboomtransacties blijkt dat in de periode van april 2011 tot en met juni 2011 zowel op werk- als weekenddagen veelvuldig met de pas van eiser via de slagboom de toegang tot het bungalowpark is verschaft, kan ook daaruit naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat eiser zijn recreatiewoning gebruikte als hoofdverblijf. Uit de registratieoverzichten kan namelijk niet worden opgemaakt dat het eiser is geweest die de recreatiewoning heeft bezocht. Daarbij komt dat eiser heeft gesteld dat zijn vriendin en zoon van de recreatiewoning en zijn toegangspas gebruik maken. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling een verklaring van zijn zoon overgelegd. Niet zonder belang is voorts dat de recreatiewoning is gelegen op een afstand van circa twee kilometer van de woning aan de [adres 2]. Het (nagenoeg) dagelijks bezoeken van de recreatiewoning zonder aldaar hoofdverblijf te hebben dient, gelet hierop, niet voor onmogelijk te worden gehouden. Op grond van het bestemmingsplan is het (nagenoeg) dagelijks bezoeken van een recreatiewoning bovendien toegestaan, nu in het bestemmingsplan geen restricties zijn opgenomen wat betreft het aantal dagen dat in een recreatiewoning mag worden verbleven.
Hoewel verweerder niet kan worden ontzegd dat uit de gedingstukken blijkt dat het verbruik van gas, water en elektra in de recreatiewoning sinds april 2011 niet sterk is afgenomen en het verbruik het gemiddelde verbruik van een eenpersoonshuishouden overstijgt, kan daaraan naar het oordeel van de rechtbank slechts betekenis worden toegekend, indien vast zou staan dat sprake is van een eenpersoonshuishouden. Eiser heeft evenwel gemotiveerd aangegeven dat ook anderen de recreatiewoning gebruik(t)en.
Aan de omstandigheid dat eiser voor het belastingjaar 2010 de recreatiewoning in aanmerking heeft gebracht voor hypotheekrenteaftrek, hetgeen alleen is toegestaan indien de woning de belastingplichtige duurzaam als hoofdverblijf dient, kan daarnaast niet het gewicht worden toegekend dat verweerder hieraan toegekend wenst te zien. Niet in geschil is immers dat eiser in het betreffende jaar zijn hoofdverblijf in de recreatiewoning had (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2009 (LJN: BI4557)).
De verklaring van [naam eigenaar park], eigenaar van het bungalowpark, van 16 november 2011 werpt op het vorenstaande ten slotte geen ander licht. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit diens verklaring slechts volgt dat hij eiser het eerste halve jaar na de aankoop van de recreatiewoning iedere dag op het bungalowpark heeft gezien, hetgeen overeenstemt met eisers bekentenis dat hij de recreatiewoning tot april 2011 permanent heeft bewoond. De door [naam eigenaar park] vanaf november 2011 gedane waarnemingen vallen daarnaast buiten het voor de onderhavige beoordeling relevante tijdvak van april 2011 tot en met juni 2011.
9. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de uitgevoerde controles bij de recreatiewoning en de woning aan de [adres 2] op zichzelf noch in onderlinge samenhang bezien voldoende grond vormen voor het oordeel dat aannemelijk is dat eiser ten tijde van het primaire besluit in de recreatiewoning zijn hoofdverblijf had. Verweerder heeft op basis van de uitgevoerde controles niet kunnen concluderen dat de recreatiewoning fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van eiser. Aldus is in onvoldoende mate aannemelijk gemaakt dat eiser de recreatiewoning in strijd met het bepaalde in artikel 4, onder F, aanhef en eerste lid, in samenhang bezien met artikel 15, onder A, van de planvoorschriften gebruikte voor permanente bewoning. Het betoog van eiser slaagt. Het bestreden besluit is in strijd met het in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb neergelegde zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel onzorgvuldig voorbereid alsmede ondeugdelijk gemotiveerd. Het beroep zal gegrond worden verklaard en verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De overige beroepsgronden van eiser behoeven gelet hierop geen bespreking (meer). De rechtbank zal ten aanzien van het besluit van 29 juni 2011 een voorlopige voorziening treffen zoals bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb als aangegeven.
10. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874,00. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
Verweerder dient tevens aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eiser neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- schorst het besluit van 29 juni 2011 en bepaalt dat deze voorziening vervalt zes weken na de dag waarop voornoemd nieuw te nemen besluit op bezwaar is bekendgemaakt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 152,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,00, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2012.
griffier rechter
De griffier is buiten staat deze
uitspraak te ondertekenen.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.