RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Zaaknr/rolnr.: 402553 KG EXPL 12-30
Uitspraakdatum: 14 juni 2012
De kantonrechter als voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van:
[naam], wonende te [plaats]
eisende partij
verder ook te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. C.C. Wijburg, advocaat te Utrecht
de besloten vennootschap Plukon Blokker B.V., gevestigd te Blokker
gedaagde partij
verder ook te noemen: Plukon
gemachtigde: mr. S. van Ketel, advocaat te Alkmaar.
1. [werknemer] heeft op de gronden zoals vermeld in de dagvaarding van 11 mei 2012 een voorziening gevorderd. De zaak is behandeld op de zitting van 31 mei 2012. [werknemer] is in persoon verschenen, vergezeld door zijn echtgenote, [x] en [y], en bijgestaan door mr. Wijburg, en voor Plukon is verschenen [z], hoofd P&O, bijgestaan door mr. Van Ketel. Partijen hebben hun standpunt ter zitting toegelicht aan de hand van pleitaanteke-ningen. Met het oog op de stukken hebben partijen bij brieven van 24 en 30 mei 2012 nog stukken toegezonden. Na afloop van de zitting is vandaag uitspraak bepaald.
2. [werknemer], geboren [datum], is op 27 januari 1992 in dienst getreden bij (de rechtsvoor-ganger van) Plukon. [werknemer] verrichtte laatstelijk de functie van assistent meewerkend voorman, tegen een salaris van € 2.195,63 bruto per maand.
3. Op 14 december 2009 is [werknemer] een arbeidsongeval overkomen, waarbij hij met zijn rechterhand in een sealmachine bekneld is geraakt. [werknemer] is in verband met dat ongeval ook arbeidsongeschikt geworden. [werknemer] heeft in december 2010 werkzaamheden hervat op arbeidstherapeutische basis, maar is in oktober 2011 opnieuw uitgevallen.
4. In een verzekeringsgeneeskundige rapportage van het UWV van 4 oktober 2011 is onder meer vermeld: “Er werd geen re-integratie in 2de spoor ingezet (…) sensitiviteit en gevoeligheid voor koude maken hem blijvend ongeschikt voor zijn arbeid”.
5. Bij besluit van 8 december 2011 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemers¬verzekeringen (UWV) aan Plukon een loonsanctie opgelegd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij is meegedeeld dat de verplichting voor Plukon om het loon van [werknemer] tijdens ziekte door te betalen is verlengd tot 11 december 2012. Als grond voor die loonsanctie heeft het UWV aangegeven dat Plukon niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen. Het bezwaar van Plukon tegen dit besluit is door het UWV ongegrond verklaard bij besluit van 9 mei 2012.
6. Plukon heeft in een brief aan [werknemer] van 5 maart 2012 een gesprek bevestigd van 23 januari 2012, waarin is vermeld dat door de heer [A], HR Manager van Plukon, aan [werknemer] is meegedeeld dat [werknemer] “in het volgende schema uw werkzaamheden dient te hervatten: 30 januari 2012 hervatten voor 4 uur per dag (…) 13 februari 2012 hervatten voor 8 uur per dag”.
7. In een brief van 28 januari 2012 heeft [werknemer] aan Plukon laten weten dat hij niet in staat is zijn werkzaamheden te hervatten op 30 januari 2012, vanwege de beperkingen aan zijn rechterhand en zijn psychische klachten.
8. Bij brief van 7 februari 2012 heeft Plukon aan [werknemer] meegedeeld dat zijn loonbetaling wordt stopgezet met ingang van 30 januari 2012, omdat hij niet wenst mee te werken aan zijn re-integratie.
9. De gemachtigde van [werknemer] heeft Plukon bij brief van 3 april 2012 aangemaand tot betaling van loon op en na 30 januari 2012.
10. Bij brief van 29 mei 2012 heeft het UWV aan de gemachtigde van [werknemer] laten weten dat er op 11 april 2012 een deskundigenoordeel is gevraagd over de re-integratie-inspanningen van [werknemer], maar dat een dergelijk oordeel niet zal worden gegeven. Daarbij is meegedeeld dat het aan de werkgever is om eerst een actuele beoordeling te laten maken van de belastbaarheid van [werknemer] in en na januari/februari 2012, en om aan de hand daarvan te bekijken of er passende werkzaamheden aanwezig zijn.
11. In een rapportage van 30 mei 2012 heeft de bedrijfsarts van Plukon meegedeeld: “Terugkeer in het eigen werk bleek niet meer mogelijk, insteek is spoor 2 en hierin kan betrokkene belastbaar worden geacht.”
12. [werknemer] vordert – zakelijk weergegeven – dat Plukon in kort geding wordt veroordeeld om het loon vanaf 30 januari 2012 door te betalen, tot de dag waarop het dienstverband rechtsgeldig zal zijn beëindigd, te vermeerderen met rente en wettelijke verhoging. Daarbij stelt [werknemer] dat Plukon het loon ten onrechte heeft stopgezet per 30 januari 2012, omdat Plukon geen passend werk heeft geboden.
13. Plukon stelt dat zij de loondoorbetaling terecht heeft gestaakt per 30 januari 2012. Volgens Plukon heeft [werknemer] niet meegewerkt aan zijn re-integratie, zodat zij op grond van artikel 7:629 lid 3, onder d of e, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het loon niet langer hoeft door te betalen. Verder stelt Plukon dat [werknemer] niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat hij geen deskundigenverklaring van het UWV heeft overgelegd. Daarnaast heeft Plukon verzocht om in geval van toewijzing van de loonvordering de wettelijke verhoging te matigen.
14. Bij de beoordeling zal zo nodig nog nader op de standpunten van partijen worden ingegaan.
15. Voor toewijzing van de vordering in dit kort geding is om te beginnen vereist dat sprake is van een spoedeisend belang. Dat is het geval, nu het gaat om een vordering tot loondoor-betaling en niet ter discussie staat dat [werknemer] het loon nodig heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien.
16. Beoordeeld moet worden of de vordering van [werknemer] in een gewone procedure (bodem-procedure) een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is daarop vooruit te lopen in dit kort geding. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
17. Het gaat in deze zaak om de vraag of [werknemer] recht heeft op loondoorbetaling op en na 30 januari 2012. Daarover wordt het volgende overwogen.
18. De kantonrechter stelt voorop dat [werknemer] op grond van artikel 7:629 lid 1 BW, in samenhang met artikel 7:629 lid 11, onder b, BW, in beginsel recht heeft loondoorbetaling tijdens ziekte tot 1 december 2012, gelet op de door het UWV opgelegde loonsanctie, die in bezwaar is gehandhaafd. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat op zichzelf niet in geschil is dat [werknemer] wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als assistent meewerkend voorman. Ook uit de hiervoor genoemde verzekeringsgeneeskundige rapportage van het UWV van 4 oktober 2011 en de rapportage van de bedrijfsarts van Plukon van 30 mei 2012 blijkt dat [werknemer] vanwege zijn medische beperkingen ongeschikt is voor zijn eigen werk.
19. Plukon stelt zich op het standpunt dat [werknemer] niettemin geen recht heeft op loondoorbetaling, omdat hij niet heeft meegewerkt aan zijn re-integratie, waarbij Plukon een beroep heeft gedaan op artikel 7:629 lid 3, onder d of e, BW. Naar de kantonrechter begrijpt, heeft Plukon ook bedoeld een beroep te doen op artikel 7:629 lid 3, onder c, BW.
20. In artikel 7:629 lid 3, onder d en e, BW staat – kort weergegeven – dat de werknemer geen recht heeft op loondoorbetaling voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever gegeven redelijke voorschriften die erop gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende arbeid te verrichten, of voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak.
21. In artikel 7:629 lid 3, onder c, BW staat – kort weergegeven – dat de werknemer geen recht heeft op loondoorbetaling voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid voor de werkgever of voor een door de werkgever aangewezen derde, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt, niet verricht.
22. Passende arbeid in de zin van de hiervoor genoemde artikelen is op grond van artikel
7:658 lid 4 BW alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd.
23. Gelet op het gesprek tussen Plukon en [werknemer] van 23 januari 2012, zoals weergegeven in eerdergenoemde brief van Plukon van 5 maart 2012, is aan [werknemer] opgedragen om werkzaam-heden te gaan verrichten op 30 januari 2012, om te beginnen vier uur per dag. Volgens Plukon ging het daarbij om aangepaste werkzaamheden, te weten het toezicht houden op de productie van schaaltjes. [werknemer] betwist dat en stelt dat het ging om zijn eigen werk.
24. De kantonrechter kan in het midden laten of aan [werknemer] op 23 januari 2012 de eigen dan wel aangepaste werkzaamheden als controleur zijn aangeboden. In beide gevallen moet namelijk naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter worden aangenomen dat geen sprake is van passende arbeid. Zoals hiervoor is overwogen, blijkt uit de verzekeringsgeneeskundige rapportage van het UWV van 4 oktober 2011 en de rapportage van de bedrijfsarts van Plukon van 30 mei 2012 dat [werknemer] ongeschikt is voor zijn eigen werk. Daarnaast kan uit laatstgenoemde rapportage niet anders worden afgeleid dan dat [werknemer] ook niet geschikt is voor andere werk-zaam¬heden bij Plukon, nu daarin door de bedrijfsarts wordt meegedeeld dat terugkeer in het eigen werk niet meer mogelijk is en werkhervatting is aangewezen in het tweede spoor, dat wil zeggen bij een andere werkgever dan Plukon.
25. Voor de stelling van Plukon dat de op 23 januari 2012 opgedragen werkzaamheden wel passend waren, kan in de stukken geen steun worden gevonden, gelet op de hiervoor genoemde rapportages. Dat in een verzekeringsgeneeskundige rapportage van 20 mei 2011 de verwachting is uitgesproken dat [werknemer] op termijn zijn eigen werk weer zou kunnen hervatten, zoals Plukon stelt, doet hieraan niet af, omdat deze rapportage is achterhaald door de latere beoordelingen. Daarbij komt dat ter zitting door Plukon is erkend dat op of rond 23 januari 2012, toen aan [werknemer] is opgedragen om werkzaamheden te hervatten, geen actuele beoordeling heeft plaatsgevonden door de bedrijfsarts of de arbodienst van de medische beperkingen van [werknemer] op dat moment en de vraag of hij in staat moest worden geacht de opgedragen werkzaam-heden te verrichten. Plukon heeft een dergelijke beoordeling ook niet gevraagd. Dat verzuim komt voor rekening en risico van Plukon. Het is niet aan Plukon om zonder nadere medische of arbeidsdeskundige beoordeling zelf te concluderen dat de opgedragen werkzaamheden wel passend zijn, nu Plukon de daarvoor vereiste deskundigheid mist.
26. Ervan uitgaande dat de opgedragen werkzaamheden niet als passend kunnen worden aangemerkt, had Plukon geen grond om de loonbetaling te staken. In het licht van artikel 7:629 lid 3, onder c, BW vervalt het recht op loondoorbetaling van [werknemer] immers alleen als [werknemer] passende arbeid heeft geweigerd.
27. Voor zover Plukon heeft beoogd om te stellen dat [werknemer] ook meer in zijn algemeenheid niet heeft meegewerkt in re-integratie, kan zij ook daarin niet worden gevolgd. Uit de stukken blijkt dat de grond voor Plukon om loondoorbetaling te staken is gelegen in de weigering van [werknemer] om de opgedragen werkzaamheden te gaan verrichten op en na 30 januari 2012. Er zijn daarnaast geen aanknopingspunten om aan te nemen dat [werknemer] op of rond 30 januari 2012 niet zou hebben meegewerkt aan andere re-integratievoorschriften van Plukon of zou hebben geweigerd mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak. Dat [werknemer] zou hebben geweigerd om mee te werken aan re-integratie in het tweede spoor, bij een andere werkgever, blijkt evenmin uit de stukken. Er is niet gesteld of gebleken dat aan [werknemer] in dit verband een opdracht is gegeven of dat [werknemer] niet zou hebben willen meewerken aan –
bijvoorbeeld – een onderzoek door een re-integratiebureau naar mogelijkheden tot werkhervatting bij een andere werkgever. Ter zitting heeft [werknemer] aangegeven dat hij aan een dergelijk onderzoek wel wil meewerken.
28. De conclusie van het voorgaande is dat [werknemer] op en na 30 januari 2012 recht heeft op loondoorbetaling. Niet betwist is dat die aanspraak op loondoorbetaling het volledige overeengekomen loon omvat.
29. Het verweer van Plukon dat de vordering van [werknemer] moet worden afgewezen, omdat geen deskundigenverklaring is overlegd, kan niet slagen. Gelet op artikel 7:629a lid 2 BW is een dergelijke verklaring niet vereist indien het overleggen daarvan in redelijkheid niet van de werknemer kan worden gevergd. Dat laatste is hier het geval, nu het een vordering in kort geding betreft, het UWV niet bereid is geweest een dergelijke verklaring af te geven, en [werknemer] het eens is met de laatste beoordeling van de bedrijfsarts zoals weergegeven in de rapportage van 30 mei 2012.
30. De kantonrechter zal de vordering tot loondoorbetaling dus toewijzen. De gevorderde vertragings¬schade van artikel 7:625 BW zal worden gematigd tot 25%.
31. Nu Plukon ongelijk krijgt, moet zij de proceskosten van [werknemer] betalen.
De beslissing in kort geding
Veroordeelt Plukon tot betaling aan [werknemer] van een bedrag van € 6.587,79 bruto aan loon vanaf 30 januari 2012 tot en met 30 april 2012, vermeerderd met de wettelijke vertragingsschade van artikel 7:625 BW tot een maximum van 25%, en te vermeerderen met de wettelijke rente over beide bedragen vanaf de dag dat het loon betaald had moeten zijn respectievelijk de wettelijke verhoging verschuldigd is.
Veroordeelt Plukon tot betaling aan [werknemer] van een bedrag van € 2.195,93 bruto aan loon per maand vanaf 1 mei 2012 tot het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst, vermeerderd met de wettelijke vertragingsschade vanaf het moment dat deze opeisbaar is, tot een maximum van 25%, en te vermeerderen met de wettelijke rente over beide bedragen vanaf de dag dat het loon betaald had moeten zijn respectievelijk de wettelijke verhoging verschuldigd is.
Veroordeelt Plukon in de proceskosten, die tot heden voor [werknemer] worden vastgesteld op een bedrag van € 938,64 (€ 101,64 aan dagvaardingskosten, € 437,00 aan griffierecht en
€ 400,00 voor salaris van de gemachtigde van [werknemer]).
Verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 14 juni 2012 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter