RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/1307, AWB 12/1447 en AWB 12/1613
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 augustus 2012 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
1. [verzoekster 1] en [verzoeker 2], te [plaatsnaam]
(gemachtigde: mr. C. Lubben),
2. [verzoekster 3], te [plaatsnaam],
(gemachtigde: mr. J. Hobo), en
3. [verzoeker 4], te [plaatsnaam]
(gemachtigde: mr. J. Hobo),
verzoekers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum, verweerder
(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2]).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam 3], handelend onder de naam ’t Mirakel van Bakkum, te [plaatsnaam] (gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk).
Bij besluit van 26 april 2012, verzonden op 27 april 2012, heeft verweerder het uitbaten van een terras aan de voorzijde van restaurant ’t Mirakel van Bakkum aan de [adres] te [plaatsnaam] tot uiterlijk 1 november 2012 gedoogd. Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Daarnaast hebben verzoekers de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2012. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partij is verschenen, samen met zijn echtgenote [naam 4], bijgestaan door zijn gemachtigde.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de voorzieningenrechter het geschil in de bodemprocedure beoordeelt, heeft zijn oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. De voorzieningenrechter dient allereerst te beoordelen of er sprake is van een spoedeisend belang. In dat kader heeft de derde-partij gesteld dat er geen sprake is van een dreigende onomkeerbare situatie. De voorzieningenrechter overweegt dat het terras sinds begin mei 2012 in gebruik is, dat verzoekers bezwaar hebben gemaakt tegen de gedoogbeschikking en dat zij hebben aangegeven overlast te ondervinden van het gebruik van het terras. De voorzieningenrechter ziet daarin voldoende reden een spoedeisend belang aanwezig te achten.
3. Voorts dient te worden beoordeeld of verzoekers belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling; zie bijvoorbeeld LJN: AY3651) een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Bij een besluit dat een ruimtelijke uitstraling heeft op de omgeving kan het wonen of het in eigendom hebben van objecten in de nabijheid van hetgeen waarop het besluit ziet, zo een persoonlijk belang geven.
De voorzieningenrechter overweegt dat de woningen van verzoekers zijn gelegen (schuin) tegenover het terras op een afstand van maximaal 35 meter. Verzoekers hebben allen direct zicht op het terras. Gelet voorts op de ruimtelijke uitstraling van een horecaterras op een woonomgeving, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij verzoekers sprake van een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. Verzoekers dienen daarom als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te worden aangemerkt.
4. Voor de beoordeling van de verzoeken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 10 april 2012 heeft de derde-partij het verzoek gedaan om vooruitlopend op het nieuwe bestemmingsplan ‘Bakkum Noord’ een gedoogbeschikking af te geven voor het exploiteren van een terras aan de voorzijde van het restaurant.
Op 17 april 2012 heeft verweerder ingestemd met het ontwerpbestemmingsplan ‘Bakkum Noord’. In het ontwerpbestemmingsplan is het terras aan de voorzijde als zodanig bestemd. Het ontwerpbestemmingsplan ligt met ingang van 26 april 2012 gedurende zes weken ter inzage.
Bij besluit van 26 april 2012, verzonden op 27 april 2012, heeft verweerder ten behoeve van een terras aan de voorzijde van het restaurant een gedoogbeschikking afgegeven.
5. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tet handhaving van regels welke hij uitvoert.
Ingevolge artikel 2:27, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Castricum (APV) wordt in deze afdeling verstaan onder
a. horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden;
b. terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
Ingevolge artikel 2:28, eerste lid, van de APV is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel weigert de burgemeester de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
Ingevolge het derde lid van dit artikel kan de burgemeester in afwijking van artikel 1:8 de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel houdt de burgemeester bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond rekening met het karakter van de straat en de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse al blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
Ingevolge het vigerende bestemmingsplan ‘3e partiele herziening van het bestemmingsplan Bakkum-Noord’ rust op het betreffende deel van het perceel de bestemming ‘Tuin of onbebouwd erf’. Ingevolge artikel 22 lid C is het inrichten van een terras ten behoeve van horecadoeleinden niet toegestaan.
6. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat strijd met het bestemmingsplan een verplichte weigeringsgrond is bij het verlenen van een exploitatievergunning op grond van de APV en dat het daarom niet mogelijk is om een terrasvergunning als onderdeel van de exploitatievergunning aan de derde-partij te verlenen. Voor het overige ziet verweerder geen belemmeringen voor het verlenen van een terrasvergunning. Verweerder stelt dat het terras aan de voorzijde is opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan ‘Bakkum Noord’ en dat het terras qua afmeting en gebruikswijze past binnen dit ontwerpbestemmingsplan. Gelet hierop is er volgens verweerder concreet zicht op legalisatie. Het is voorts volgens verweerder niet ongewenst en ongebruikelijk dat een horecazaak een terras heeft. De aanwezigheid van een terras betreft volgens verweerder een positieve ruimtelijke ontwikkeling en sluit aan bij de Kwaliteitsimpuls Economie Castricum. Tenslotte is het volgens verweerder aannemelijk dat de aanwezigheid van het terras voor de exploitatie van de gehele inrichting van groot belang is.
7. Verzoekers kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen. Volgens verzoekers is verweerder niet bevoegd de gedoogbeschikking te nemen. Verder wijzen verzoekers er op dat zij in 1998 akkoord zijn gegaan met onder meer de bouw van het restaurant onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat geen terras bij het restaurant zou worden uitgebaat. Deze afspraak wordt door verweerder geschonden. Verzoekers zijn voorts van mening dat ondanks dat het ontwerpbestemmingsplan voorziet in een terras aan de voorzijde, geen concreet zich op legalisatie bestaat, nu de raad van de gemeente Castricum de zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ‘Bakkum Noord’ nog dient af te wegen.
8. Vaststaat dat het gebruik van het terras aan de voorzijde van het perceel [adres] in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag verweerder gedogen, bijvoorbeeld als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verweerder heeft er in dit geval voor gekozen om het terras aan de voorzijde tot uiterlijk 1 november 2012 te gedogen.
9. De voorzieningenrechter overweegt dat ten tijde van het bestreden besluit het ontwerpbestemmingsplan 'Bakkum Noord’ was vastgesteld. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 juli 2011, LJN: BR2292) bestaat concreet zicht op legalisatie, indien een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd dat het met het geldende plan strijdige gebruik toestaat. Dit is anders indien er aanwijzingen zijn dat het uiteindelijk geen rechtskracht zal verkrijgen. Het door verzoekers aangevoerde biedt naar het oordeel van de voorzieningenrechter op voorhand geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het ontwerpbestemmingsplan uiteindelijk geen rechtskracht zal verkrijgen. Gelet hierop bestond ten tijde van het bestreden besluit een concreet zicht op legalisatie. Ten aanzien van het beroep door verzoekers op de toezegging in 1998 dat bij het perceel geen terras mag worden gerealiseerd overweegt de voorzieningenrechter dat bedoelde toezegging als zodanig is neergelegd in een specifieke gebruiksbepaling in het vigerende bestemmingsplan en derhalve de kracht van gemeentelijke regelgeving heeft gekregen. Wijziging van die regelgeving volgens de voorgeschreven procedure - waarbij verzoekers zienswijzen kunnen indienen en beroep kunnen instellen - kan niet leiden tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de gedoogbeschikking in dit geval in zoverre in redelijkheid kunnen afgeven. Er is thans geen reden om het bestreden besluit, voorzover hiermee het strijdig gebruik met het bestemmingsplan wordt gedoogd, te schorsen.
10. Het vorenstaande laat evenwel onverlet dat de derde-partij volgens de APV dient te beschikken over een exploitatievergunning voor het terras, die door de burgemeester kan worden verleend. Indien het terras wordt geëxploiteerd zonder een dergelijke vergunning is sprake van strijd met de APV en dient de burgemeester in beginsel handhavend op te treden.
11. Voor zover verweerder meent dat met het bestreden besluit tevens het exploiteren van het terras zonder exploitatievergunning is gedoogd, overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder hiertoe, gelet op artikel 2:28 van de APV en artikel 125 van de Gemeentewet, niet bevoegd is. Overigens is het de voorzieningenrechter niet gebleken op grond waarvan zou zijn gedoogd. Meer specifiek overweegt de voorzieningenrechter dat voor zover verweerder meent dat ook op dit punt sprake is van concreet zicht op legalisatie in verband met het toekomstige bestemmingsplan, niet is gebleken dat de overige beoordelingscriteria uit artikel 2:28 van de APV in overweging zijn genomen. De enkele zinsnede dat verweerder overigens geen belemmeringen ziet voor het verlenen van een terrasvergunning doet naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen recht aan de toetsing volgens artikel 2:28 van de APV en de belangen gelegen in de omgeving van het terras. Ten slotte zijn in het bestreden besluit geen voorschriften ten aanzien van de exploitatie opgenomen.
12. De voorzieningenrechter ziet gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 11. is overwogen aanleiding het bestreden besluit te schorsen, voorzover daarmee het zonder exploitatievergunning uitbaten van het terras door verweerder wordt gedoogd.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,00 en een wegingsfactor 1) per zaak. Dit betekent dat een bedrag van € 874,00 dient te worden betaald aan verzoekers sub 1. De voorzieningenrechter beschouwt de zaken van verzoekers sub 2 en 3 op grond van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht als samenhangende zaken en dus als één zaak. Verweerder moet daarom voorts een bedrag van € 874,00 aan verzoekers sub 2 en 3 samen betalen.
14. Nu sprake is van meer verzoekers terzake van hetzelfde besluit overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers op grond van artikel 8:41 in samenhang met artikel 8:82 van de Awb slechts éénmaal griffierecht zijn verschuldigd. Voor zover van verzoekers sub 2 en 3, die hun verzoek hebben ingediend na verzoekers 1, afzonderlijk griffierecht is geheven, zal dit door de rechtbank worden terugbetaald. Verweerder zal het griffierecht van verzoekers sub 1 dienen te vergoeden.
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst voorzover hiermee het zonder exploitatievergunning uitbaten van het terras wordt gedoogd, tot zes weken nadat verweerder heeft beslist op de bezwaren;
- bepaalt dat het door verzoekers sub 1 betaalde griffierecht ten bedrag van € 156,00 door verweerder aan hen wordt vergoed;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers ten bedrage van in totaal
€ 1.748,00, waarvan een bedrag van € 874,00 dient te worden betaald aan verzoekers sub 1, een bedrag van € 874,00 aan verzoekers sub 2 en 3.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S.T. Visser, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2012.
griffier voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.