ECLI:NL:RBALK:2012:BX4001

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
2 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810453-11
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vordering tot tenuitvoerlegging van een ISD maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 2 augustus 2012 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde ISD maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering is ingediend op basis van artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van straffen, en niet op maatregelen zoals de ISD maatregel. De rechtbank heeft geoordeeld dat artikel 14fa van het Wetboek van Strafrecht enkel van toepassing is op vrijheidsbenemende sancties en niet op maatregelen. Dit betekent dat de vordering van het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is, omdat de ISD maatregel onder een andere procedure valt, namelijk artikel 38r van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank heeft ook de inhoud van de processtukken in overweging genomen, waaronder een advies van GGZ Palier Alkmaar, waaruit bleek dat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De officier van justitie had gepersisteerd bij de vordering, maar de rechtbank was van mening dat de letter van de wet duidelijk was en dat de ISD maatregel niet onder de vordering viel. De rechtbank heeft daarom besloten het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering en heeft het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging opgeheven.

De uitspraak resulteerde in de onmiddellijke invrijheidsstelling van de veroordeelde, die op dat moment verbleef in de PI Noord Holland Noord. De rechtbank heeft benadrukt dat de wet en de wetgeschiedenis geen aanknopingspunten bieden voor een analoge toepassing van artikel 14fa op ISD maatregelen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de rechters aanwezig waren, en is op de openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Straf
Parketnummer : 14/810453-11
Datum uitspraak : 2 augustus 2012
VERSCHENEN
BESLISSING van de meervoudige kamer voor strafzaken in bovengenoemde rechtbank op de vordering na voorwaardelijke veroordeling ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie in het arrondissement Alkmaar, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 25 juli 2012 met betrekking tot de veroordeelde:
[Veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats en geboortedatum],
thans verblijvende in PI Noord Holland Noord – Huis van bewaring Zwaag te Zwaag.
Deze beslissing is gegeven naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 augustus 2012.
1. De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de processtukken waaronder:
- Het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 5 januari 2012 waarbij aan veroordeelde de voorwaardelijk maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaar is opgelegd met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens GGZ Palier Alkmaar, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt, ook indien dit inhoudt dat verdachte zich zal houden aan een meldplicht en dat veroordeelde zich zal laten opnemen bij Forensische Verslavings Kliniek Basalt in Almere Buiten-Oost voor de duur van maximaal de proeftijd.
- Het advies tenuitvoerlegging van 23 juli 2012 van GGZ Palier Alkmaar, waarin wordt gerapporteerd dat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering en zich tot twee keer toe heeft onttrokken aan de bij de bijzondere voorwaarde opgelegde klinische opname.
- De vordering voorlopige tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling ex artikel 14fa Sr, alsmede de daarop door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, op 19 juli 2012 gegeven beschikking waarbij de vordering van de officier van justitie is toegewezen.
- De vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling ex artikel 14g Sr van 25 juli 2012 waarin wordt gevorderd dat de rechtbank de gehele tenuitvoerlegging van de straf zal gelasten, te weten de bij voornoemd vonnis voorwaardelijk opgelegde ISD maatregel van twee jaren.
Ter terechtzitting van 2 augustus 2012 is laatstgenoemde vordering behandeld en zijn gehoord: de veroordeelde, de raadsman van veroordeelde, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, de heer N. Bakker, als reclasseringswerker werkzaam bij GGZ Palier Alkmaar en de officier van justitie.
2. Het standpunt van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gepersisteerd bij de door haar op grond van art. 14g Sr aangebrachte vordering.
De rechtbank heeft ambtshalve de officier van justitie en de raadsman gewezen op de inhoud van artikel 14fa, eerste lid, Sr die als volgt luidt:
In geval van veroordeling tot een vrijheidsstraf waarvan de rechter heeft bepaald dat de straf of een gedeelte daarvan niet ten uitvoer zal worden gelegd, kan het openbaar ministerie de aanhouding van de veroordeelde bevelen, indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd. Indien het bevel van het openbaar ministerie niet kan worden afgewacht, kan de hulpofficier de aanhouding van de veroordeelde bevelen. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan het openbaar ministerie.
Vervolgens is aan zowel de raadsman als de officier van justitie gevraagd zich uit te laten over de vraag of de juiste procedure is gevolgd en hoe zich dat voorts verhoudt met de onderhavige vordering ex artikel 14g Sr zoals die door de officier van justitie is gevorderd.
De officier van justitie heeft kort samengevat betoogd dat het Openbaar Ministerie de vordering voorlopige tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling ex artikel 14fa Sr volgens de letter van de wet niet had kunnen indienen bij de rechter-commissaris, maar dat artikel 14fa Sr analoog dient te worden toegepast. Aangevoerd is dat het een omissie is van de wetgever dat deze bepaling uitsluitend vrijheidsbenemende straffen noemt terwijl volgens haar hiertoe ook ISD maatregelen zouden moeten behoren. De officier van justitie heeft voorts gepersisteerd bij de vordering ex artikel 14g Sr.
De raadsman van veroordeelde heeft zich verzet tegen toewijzing van de vordering omdat de letter van de wet heel duidelijk is en omdat een maatregel nogal verschilt van een vrijheidsbenemende sanctie.
4. De motivering van de beslissing
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat artikel 14fa Sr enkel ziet op vrijheidsbenemende sancties. De ISD maatregel is in het Wetboek van Strafrecht opgenomen in Titel IIa, welke ziet op maatregelen. Mede gelet op de recente inwerkingtreding van artikel 14fa Sr (per 1 april 2012) ziet die bepaling naar de letter van de wet naar het oordeel van de rechtbank niet op maatregelen, waaronder de ISD maatregel. De wet noch de wetgeschiedenis bieden hiervoor enig aanknopingspunt. Van een analoge toepassing kan dan ook geen sprake zijn.
De thans ingediende vordering is gebaseerd op artikel 14g Sr. Deze bepaling ziet op de tenuitvoerlegging van straffen en niet op maatregelen, zoals de thans gevorderde tenuitvoerlegging van een ISD maatregel. De rechtbank is van oordeel dat voor de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde ISD maatregel artikel 38r Sr van toepassing is, welke bepaling niet in de vordering is opgenomen. In Titel IIC van het vierde boek van het Wetboek van Strafvordering is hieromtrent een aparte procedurele regeling opgenomen. Zo wordt een vordering ex artikel 38r Sr behandeld in openbare raadkamer en niet (zoals een vordering ex artikel 14g Sr) ter terechtzitting.
Gelet op vorenstaande zal de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Voorts zal de rechtbank het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging dat de rechter-commissaris heeft gegeven opheffen en de onmiddellijke invrijheidsstelling van veroordeelde gelasten.
5. De beslissing
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging dat door de rechter-commissaris is gegeven en beveelt de onmiddellijke invrijheidsstelling van veroordeelde.
Deze beslissing is gegeven door
mr. H.E.C. de Wit, voorzitter,
mr. R.A. Kok en mr. H.E. van Erp - Van Harten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Graag, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 augustus 2012.
Zijnde mr. R.A. Kok en mr. H.E. van Erp- Van Harten buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.