RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juli 2012 in de zaak tussen
[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres
(gemachtigde: mr. A. van Deuzen),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Alkmaar), verweerder
(gemachtigde: mr. M. van der Feer).
Bij besluit van 4 november 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres toegekende toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) op haar uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 5 december 2001 herzien. Voorts heeft verweerder van eiseres een bedrag van € 27.036,86 aan over de periode van 5 december 2001 tot en met 31 oktober 2010 onverschuldigd betaalde toeslag teruggevorderd.
Bij besluit van 11 februari 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2012. De rechtbank heeft de zaak gevoegd behandeld met de zaak geregistreerd onder het nummer AWB 11/1118. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de zitting heeft de rechtbank de zaken weer gesplitst.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
1.1. Eiseres ontvangt sinds 24 juni 1996 een WAO-uitkering. Deze uitkering is per 3 augustus 2000 aangevuld met een toeslag op grond van de TW, berekend naar de grondslag voor een ongehuwde met een kind jonger dan 18 jaar.
1.2. Op 17 mei 2010 heeft eiseres aan verweerder doorgegeven dat zij op 31 mei 2010 verhuist van de [adres 1] te [plaatsnaam] naar de [adres 2] te [plaatsnaam].
1.3. Eiseres heeft drie kinderen die zijn geboren in 2000, 2001 en 2008. [naam vader] ([naam vader]) is de vader van de kinderen.
1.4. Met ingang van 31 mei 2010 staan eiseres en haar kinderen in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) ingeschreven op het adres [adres 2] te [plaatsnaam].
[naam vader] staat met ingang van 5 augustus 2009 ingeschreven op dit adres.
1.5. Eiseres en [naam vader] zijn ieder voor de helft eigenaar van de woning aan de
[adres 2] te [plaatsnaam]. Zij hebben de woning gekocht in 2001.
2. De rechtbank dient in deze zaak te beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden de toeslag van eiseres op grond van de TW met ingang van 5 december 2001 heeft herzien, en of verweerder in verband daarmee terecht en op goede gronden de over de periode van 5 december 2001 tot en met 31 oktober 2010 aan eiseres teveel betaalde toeslag ten bedrage van € 27.036,86 heeft teruggevorderd.
3. Verweerder stelt in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het “Onderzoeksrapport werknemersfraude” van 11 oktober 2010, dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden, aangezien zij niet heeft gemeld dat zij vanaf 5 december 2001 niet meer woonde op het adres [adres 1] te [plaatsnaam], maar vanaf dat moment een gezamenlijke huishouding voerde met [naam vader]. Het gezamenlijk inkomen van eiseres en [naam vader] is hoger dan het minimumloon waardoor eiseres vanaf 5 december 2011 geen recht meer had op toeslag. Verweerder ziet geen reden om te twijfelen aan de in het onderzoeksrapport opgenomen verklaringen van getuigen waaruit blijkt dat de woning aan de [adres 1] te [plaatsnaam] verschillende keren in de periode van 5 december 2001 tot 31 mei 2010 is onderverhuurd en heeft leeggestaan. Voorts acht verweerder de verklaring van eiseres dat zij vanwege de financiële lasten de woning aan de [adres 2] te [plaatsnaam] niet heeft betrokken, niet geloofwaardig. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte niet alle dossierstukken heeft overgelegd waarop het primaire besluit is gebaseerd, stelt verweerder dat de ontbrekende stukken geen deel uitmaken van het (primaire) dossier en daarom niet ten grondslag zijn gelegd aan het primaire besluit.
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij stelt dat ze tot 31 mei 2010 zelfstandig heeft gewoond aan de [adres 1]. Zij verbleef wel regelmatig elders, omdat zij vanwege medische klachten niet alleen met haar kinderen kon wonen. Meestal verbleef zij op die momenten bij haar zus. Eiseres is niet bekend met de onderverhuur van de woning aan de [adres 1]. Zij kan zich hoogstens voorstellen dat op de momenten dat zij bij haar zus verbleef, de woning door [naam vader] werd onderverhuurd. Hij beschikte over een sleutel van de woning die hij weigerde aan haar af te staan. Nadat eiseres en [naam vader] de woning aan de [adres 2] hadden gekocht was het de bedoeling dat eiseres daar ging wonen. Zij heeft hier echter van afgezien vanwege de financiële lasten. Zij stelt dat [naam vader] de woning aan de [adres 2] eerst op 5 augustus 2009 heeft betrokken en dat hij daarvoor in Amsterdam woonde.
Voorts voert eiseres in beroep nog aan dat de bouwgrond van de woning aan de [adres 2] in 2001 is gekocht, maar dat de woning op 29 november 2002 is opgeleverd. Ten slotte stelt eiseres dat verweerders dossier onvolledig is, omdat de bijlagen zoals genoemd in gedingstuk 7 niet in het dossier zijn opgenomen. Zij meent dat de stukken die ontbreken van belang zijn voor de beoordeling en dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig is.
5.1. Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de TW wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.
Op grond van artikel 1, vijfde lid, aanhef en onder b, van de TW wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren.
5.2. Op grond van artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder a, van de TW herziet het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en ter zake van weigering van toeslag, een dergelijk besluit of trekt zij dat in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12 of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag.
5.3. Op grond van artikel 12 van de TW, voor zover van belang, is degene die aanspraak maakt op toeslag verplicht aan het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald.
6.1. Naar aanleiding van een schriftelijke melding dat eiseres niet meer op het adres [adres 1] te [plaatsnaam] woonde en de woning werd onderverhuurd, heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende toeslag. In dit kader is dossieronderzoek verricht, is informatie bij diverse instanties opgevraagd, hebben gesprekken met buurtbewoners plaatsgevonden en is eiseres gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het “Onderzoeksrapport werknemersfraude” van 11 oktober 2010.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres vanaf 31 mei 2010 een gezamenlijke huishouding voert met [naam vader] in hun gezamenlijke woning aan de [adres 2]. Ter beoordeling staat of verweerder heeft aangetoond dat dit ook reeds daarvoor, vanaf 5 december 2001, het geval was.
6.2. Uit het onderzoeksrapport blijkt onder meer dat de woning van eiseres aan de [adres 1] een aantal malen te huur is aangeboden en dat in de periode van 5 december 2001 tot 31 mei 2010 andere personen dan eiseres op dit adres hebben gewoond. Een buurtbewoner, die sinds april 1984 op het adres [adres 3] woont, heeft verklaard dat eiseres vanaf 1992/1993 feitelijk niet meer heeft gewoond op het adres [adres 1]. Vanaf deze tijd hebben er regelmatig andere mensen gewoond en heeft de woning leeg gestaan. Eiseres werd door deze buurtbewoner niet herkend op een aan hem getoonde recente foto van haar, maar wel op een aantal jaren eerder genomen foto. Een andere buurtbewoonster, sinds 26 maart 2007 woonachtig op het adres [adres 4], heeft in de periode van september tot december 2008 contact gehad met de bewoonster van het adres [adres 1]. Deze bewoonster was niet eiseres en eiseres werd op de aan haar getoonde foto niet herkend. Ook uit verklaringen van twee leden van bewonerscommissie “Franse Buurt” blijkt dat de woning aan de [adres 1] enige tijd leeg heeft gestaan. Daarnaast bevat het onderzoeksrapport een verklaring van een onderhuurder van de [adres 1] waaruit blijkt dat deze onderhuurder daar begin 2010 twee maanden heeft gewoond, nadat hij werd benaderd door een man die de woning te huur aanbood. Verder blijkt uit het rapport dat bij de politie in de periode van 2002 tot februari 2009 diverse meldingen zijn gemaakt van geluid- en stankoverlast van de woning aan de [adres 1].
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft aangetoond dat eiseres in de periode van 5 december 2001 tot 31 mei 2010 niet op de [adres 1] heeft gewoond. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van de verschillende buurtbewoners die zijn opgenomen in het onderzoeksrapport. De rechtbank acht de verklaringen van eiseres dat zij wel degelijk woonachtig was op het adres [adres 1], bezien in het licht van de verklaringen van de buurtbewoners, ongeloofwaardig. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat geen van de buurtbewoners eiseres of haar kinderen in de te beoordelen periode heeft opgemerkt en dat eiseres haar stelling dat zij wel op het adres [adres 1] woonde op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
8. Het besluit tot herziening van de toeslag is een voor eiseres belastend besluit. Dit betekent dat het aan verweerder is om te bewijzen dat eiseres in de periode van 5 december 2001 tot 31 mei 2010 op een ander adres heeft gewoond dan zij zegt en dat zij daar woonde samen met [naam vader]. Omdat eiseres in deze periode niet woonde op de [adres 1], dient volgens verweerder te worden aangenomen dat zij toen samen met de vader van haar kinderen, [naam vader], woonde in de woning waarvan zij gezamenlijk eigenaar waren, de woning aan de [adres 2]. Hoewel de rechtbank deze gedachtegang van verweerder logisch vindt, is slechts sprake van een aanname zonder feitelijke grondslag. In het onderzoeksrapport staan geen feiten, verklaringen of waarnemingen die onderbouwen dat eiseres en [naam vader] in de periode van 5 december 2001 tot 31 mei 2010 daadwerkelijk beiden hun hoofdverblijf hebben gehad in de woning aan de [adres 2]. Ook op andere wijze heeft verweerder hiervoor geen bewijs geleverd. Gelet op de omstandigheid dat [naam vader] tot 5 augustus 2009 was ingeschreven op een adres in Amsterdam, had het in de rede gelegen dat verweerder onderzoek zou doen naar de feitelijke woonplaats van [naam vader] in de periode van 5 december 2001 tot 5 augustus 2009. Het had eveneens in de rede gelegen om te onderzoeken welke personen in de periode van 5 december 2001 tot 31 mei 2010 in de woning aan de [adres 2] woonden, bijvoorbeeld door middel van een buurtonderzoek.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder weliswaar mocht concluderen dat eiseres in de periode van 5 december 2001 tot 31 mei 2010 niet op de [adres 1] heeft gewoond maar dat hij niet heeft aangetoond dat eiseres in die periode samen met [naam vader] haar hoofdverblijf heeft gehad in de woning aan de [adres 2]. Verweerder heeft dus niet aangetoond dat eiseres in die periode een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de TW en dat om die reden de aan eiseres toegekende toeslag moest worden herzien en teruggevorderd. Dit betekent dat het beroep gegrond is en de rechtbank het bestreden besluit zal vernietigen. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. De grief van eiseres dat zij ten onrechte niet de beschikking heeft gekregen over alle dossierstukken waarop verweerder de besluitvorming heeft gebaseerd, slaagt niet. De door eiseres genoemde stukken zijn niet van belang voor verweerders conclusies en voor het oordeel van de rechtbank. Bovendien is een deel van de stukken die volgens eiseres ontbreken in het onderzoeksrapport aanwezig.
11. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de door haar geleden schade. Nu zij echter niet heeft gespecificeerd welke schade zij heeft geleden, wijst de rechtbank dit verzoek af.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).
Daarnaast dient verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in proceskosten tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzitter, mr. W.B. Klaus en mr. S. Slijkhuis, leden, in aanwezigheid van mr. M. Dittmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.