ECLI:NL:RBALK:2012:BX1408

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
5 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1349
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring beroep loonsanctie wegens gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 5 juli 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. P.J. de Rooij, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat de loonsanctie van zijn werkgever had verlengd met 36 dagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser sinds eind april 2011 weer voltijds aan het werk is en dat zijn werkgever, [naam werkgever], het loon van eiser vanaf 22 januari 2011 tot het moment van hervatting heeft doorbetaald. Hierdoor heeft de rechtbank geconcludeerd dat een inhoudelijke beoordeling van het beroep voor eiser geen feitelijke betekenis meer kan hebben, aangezien hij reeds loon heeft ontvangen en er geen procesbelang meer is. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar vaste rechtspraak over het vereiste van procesbelang en heeft geoordeeld dat de enkele wens van eiser om zijn standpunt bevestigd te krijgen onvoldoende is voor het aannemen van procesbelang. De rechtbank heeft het beroep van eiser dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/1349
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juli 2012 in de zaak tussen
[Naam], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. P.J. de Rooij),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Amsterdam), verweerder
(gemachtigde: P. Haakman).
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2010 heeft verweerder het tijdvak waarin eiser jegens
[volledige naam werkgever] (hierna: [naam werkgever]) als werkgever recht heeft op loon tijdens ziekte (hierna: loonsanctie), verlengd met 36 dagen vanwege het te laat indienen van de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) door eiser.
Bij besluit van 3 mei 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
2. Uit vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 1 juni 2010, LJN: BM7208, en 22 mei 2012, LJN: BW6528) blijkt dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het indienen van beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
3. Het beroep van eiser is gericht tegen de weigering van verweerder om eisers werkgever [naam werkgever] een loonsanctie van meer dan 36 dagen op te leggen. Een loonsanctie kan in het geval de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen verricht ingevolge artikel 25, negende lid, van de Wet WIA aansluitend op de wachttijd van 104 weken worden opgelegd voor ten hoogste 52 weken.
De wachttijd is in het geval van eiser volbracht op 7 december 2010. Als gevolg van de opgelegde loonsanctie is de periode waarin eiser jegens [naam werkgever] recht had op doorbetaling van loon tijdens ziekte verlengd tot 22 januari 2011.
Ter zitting is gebleken dat eiser sinds eind april dan wel begin mei 2011 weer voltijds aan het werk is bij zijn werkgever [naam werkgever] en dat hij daarvoor loont ontvangt. Voorts is gebleken dat [naam werkgever] het loon van eiser vanaf 22 januari 2011 tot het moment dat eiser zijn werk als High Risk Flight agent heeft hervat ook heeft betaald. Dit leidt de rechtbank tot de slotsom dat een inhoudelijke beoordeling van het beroep voor eiser geen feitelijke betekenis meer kan hebben. Een voor eiser gunstige uitkomst van deze procedure zou immers niet meer kunnen betekenen dan dat verweerder eisers werkgever [naam werkgever] verplicht het loon van eiser gedurende ten hoogste 52 weken door te betalen, terwijl eiser zijn loon in deze periode reeds betaald heeft gekregen. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom geen sprake van procesbelang.
4. In de omstandigheid dat eiser graag zijn standpunt dat zijn werkgever jegens hem haar re-integratieverplichtingen niet is nagekomen, bevestigd wil hebben - zoals eiser ter zitting naar voren heeft gebracht - ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De enkele wens tot een uitspraak van principiële aard is immers, zoals hierboven onder 2 reeds is overwogen, onvoldoende om procesbelang aan te nemen.
5. Dat eiser vreest om in de toekomst door zijn werkgever geconfronteerd te worden met een vordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaald loon met betrekking tot de maanden na het einde van de wachttijd waarin eiser niet heeft gewerkt, maar waarover hij wel (achteraf) loon betaald heeft gekregen, leidt evenmin tot het oordeel dat procesbelang moet worden aangenomen. Een dergelijke vordering is tot op heden niet ingediend, zoals eiser ter zitting desgevraagd heeft bevestigd, en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn werkgever daadwerkelijk een vordering zal indienen. Bovendien zou dit een arbeidsrechtelijk geschil tussen eiser en zijn werkgever betreffen en ontbreekt terzake een rechtstreeks verband met de onderhavige procedure. Hetzelfde geldt voor de ter zitting geuite vrees van eiser dat zijn werkgever in de toekomst mogelijk een ontslagprocedure zal starten.
6. Ten slotte ziet de rechtbank in de door eiser gestelde lichamelijke en psychische schade geen reden om procesbelang aan te nemen, nu deze schade volgens eiser het gevolg is van het handelen van zijn werkgever. Nog daargelaten dat eiser de door hem gestelde schade op geen enkele wijze heeft onderbouwd, kan schade veroorzaakt door een derde in de onderhavige, bestuursrechtelijke procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dat de door eiser gestelde schade mede het gevolg zou zijn van de besluitvorming van verweerder is voorts niet gebleken.
7. Nu eiser geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, zal het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché, voorzitter, mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker en mr. S. Slijkhuis, leden, in aanwezigheid van mr. M. Dittmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2012.
griffier voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.