ECLI:NL:RBALK:2012:BX1157

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
10 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14-810054-09
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk voordeel na veroordeling voor ramkraken en gewoonteheling

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 10 juli 2012 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen [veroordeelde], die eerder was veroordeeld voor ramkraken en gewoonteheling. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld, die was gebaseerd op het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde. De zaak betreft een samenhang met andere ontnemingszaken en de rechtbank heeft vastgesteld dat er geen hoofdelijke aansprakelijkheid van toepassing was, maar een pondspondsgewijze verdeling van het voordeel. De rechtbank heeft de ontnemingsrapportage van de financieel rechercheur in overweging genomen, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op basis van de waarde van de gestolen goederen en de opbrengst daarvan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de auto's die bij de ramkraken zijn gebruikt geen zelfstandig voordeel hebben opgeleverd, omdat deze enkel als instrumenten zijn ingezet voor de misdrijven. De rechtbank heeft het ontnemingsbedrag vastgesteld op € 3.416,00, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de advocaat van de veroordeelde, die niet zelf op de zitting aanwezig was. De rechtbank heeft de wettelijke bepalingen van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht toegepast en de beslissing is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Locatie Alkmaar
Parketnummer : 14.810054-09 (Ontneming) (P)
Datum uitspraak : 10 juli 2012
TEGENSPRAAK
VONNIS ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
hier te lande niet ingeschreven op enig adres in de basisadministratie persoonsgegevens,
wonende [adresgegevens],
hierna te noemen: [veroordeelde].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 februari 2012 en 12 juni 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, van de stukken waarop de vordering berust, van het strafdossier van de onderliggende hoofdzaak en van hetgeen door mr. J.M. Kramer, advocaat te Haarlem, naar voren is gebracht.
1. De vordering
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 11 november 2011 gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht zal vaststellen op € 26.273,00 en aan [veroordeelde] de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie is bij de oorspronkelijke berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan van de hoofdelijke aansprakelijkheid als bedoeld in het op 1 juli 2011 in werking getreden zevende lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Zoals aangekondigd bij brief van 7 februari 2012 heeft de officier van justitie op de zitting van 23 februari 2012 te kennen gegeven thans uit te gaan van een zogeheten pondspondsgewijze verdeling van het voordeel. De aangepaste vordering bedraagt, rekening houdend met in rechte toegekende vorderingen van benadeelde derden, € 4.618,00.
De officier van justitie baseert de vordering op de feiten die – in eerste aanleg – bij vonnis van deze rechtbank van 24 november 2009 bewezen zijn verklaard en waarvoor [veroordeelde] bij genoemd vonnis is veroordeeld, alsmede op soortgelijke feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen zouden bestaan dat zij door [veroordeelde] zijn begaan.
2. Het verloop van de procedure
De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van [veroordeelde] om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 23 februari 2012. Dit betrof een zogeheten regiezitting.
[veroordeelde] is op deze zitting niet verschenen. Ter zitting was wel aanwezig mevrouw mr. E. Gijselaar, advocaat te Haarlem, die verklaarde waar te nemen voor haar kantoorgenoot mevrouw mr. A. Çimen. Mr. Gijselaar verklaarde tevens uitdrukkelijk door [veroordeelde] te zijn gemachtigd om ter terechtzitting de verdediging te voeren. Noch van de zijde van de verdediging, noch van de zijde van het Openbaar Ministerie zijn onderzoekswensen naar voren gebracht. Ook bestond geen behoefte aan een schriftelijke conclusiewisseling. De behandeling van de vordering is op de zitting van 23 februari 2012 aangehouden voor onbepaalde tijd.
De vordering is vervolgens behandeld op de terechtzitting van 12 juni 2012. [veroordeelde] is op die zitting wederom niet verschenen. Ter terechtzitting was wel aanwezig mevrouw mr. J.M. Kramer, advocaat te Haarlem, die verklaarde uitdrukkelijk door [veroordeelde] te zijn gemachtigd om ter terechtzitting de verdediging te voeren. De raadsvrouw heeft verweer gevoerd.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 10 juli 2012.
3. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
3.1 veroordeling
Bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 maart 2011 is [veroordeelde] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, omdat:
1.
(zaak 38 en 39)
hij op 22 januari 2009 en op 2 februari 2009 in de gemeente Wassenaar, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel ([winkel1]), gevestigd aan [adres1], heeft weggenomen een grote hoeveelheid parfums en verzorgingsproducten, ter waarde van 31.186,87 euro en 26.168 euro, toebehorende aan [benadeelde partij1], waarbij verdachte en zijn mededaders zich telkens de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak;
2.
(zaak 40)
hij op 6 februari 2009 in de gemeente Wassenaar tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door hun voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel ([winkel1]), gevestigd aan [adres1], weg te nemen een grote hoeveelheid dames en heren parfum en/of huidverzorgingsproducten en/of andere goederen van hun gading, toebehorende aan [benadeelde partij1], en zich daarbij de toegang tot voornoemde winkel te verschaffen door middel van braak, met zijn mededaders het volgende heeft gedaan
- een 600 kilo zwaar betonblok, dat stond voor de ingang van voornoemde winkel, verplaatst,
- een gestolen auto met draaiende motor klaargezet,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
(zaak 41)
Hij op 9 februari 2009 te Wolvega, gemeente Weststellingwerf, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel [winkel2], gevestigd aan [adres2], heeft weggenomen een grote hoeveelheid parfums en een grote hoeveelheid cosmetica, toebehorende aan [benadeelde partij2], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak;
4.
hij in de pleegperiode van 22 januari 2009 tot en met 9 februari 2009, in de arrondissementen 's-Gravenhage en Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een anderen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers hebben verdachte en zijn mededaders op na te melden tijdstippen, op na te melden plaatsen, na te melden goederen voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof:
(zaak 38A)
een blauwe Ford Escort [kenteken1]op 22 januari 2009 te Wassenaar, toebehorende aan [benadeelde partij3] en
(zaak 38B)
een blauwe Ford Escort [kenteken2] op 22 januari 2009 te Wassenaar, toebehorende aan [benadeelde partij4] en
(zaak 39A)
een rode Ford Fiësta [kenteken3] op 2 februari 2009 te Wassenaar, toebehorende aan [benadeelde partij5] en
(zaak 39B)
een paarse Ford Escort [kenteken4] op 2 en 6 februari 2009 te Wassenaar, toebehorende aan [benadeelde partij6] en
(zaak 40A)
een blauwe Ford Escort [kenteken5] op 6 februari te Wasssenaar en op 9 februari 2009 Wolvega, gemeente Weststellingwerf,
toebehorende aan [benadeelde partij7].
Op grond van deze veroordeling kan aan [veroordeelde] de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van de ingevolge dat arrest bewezen verklaarde strafbare feiten of soortgelijke feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [veroordeelde] zijn begaan.
3.2 de ontnemingsrapportage
Op 27 september 2011 heeft de verbalisant [verbalisant], financieel rechercheur bij de Bovenregionale Recherche Noordwest Nederland van de regiopolitie Kennemerland, een rapport opgesteld betreffende het door [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
Bij het rapport zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen [veroordeelde]. De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
4. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uitgangspunten
Geen hoofdelijke aansprakelijkheid
De oorspronkelijke vordering van de officier van justitie was gebaseerd op het principe van de hoofdelijke aansprakelijkheid van het (nieuwe) zevende lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Bij de definitieve vordering is de officier van justitie uitgegaan van een pondsponds-gewijze verdeling van het behaalde voordeel, waarbij telkens een vierde deel van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel aan veroordeelde wordt toegerekend. De rechtbank neemt dit uitgangspunt over.
Ram- en vluchtauto's
In de ontnemingsrapportage wordt gesteld dat de veroordeelden door het stelen van auto’s en door deze te gebruiken bij de ramkraken zich de kosten van de aanschaf, dan wel de huur van een auto hebben bespaard. De dagwaarde van de auto's, dan wel de huurprijs wordt als wederrechtelijk verkregen voordeel aangemerkt.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
In het vonnis in de hoofdzaak, dat door het Gerechtshof is bevestigd, heeft de rechtbank met betrekking tot de auto’s overwogen dat de verklaringen van de verdachten, met name van [medeveroordeelde1] en [medeveroordeelde2], onvoldoende concreet en specifiek zijn om te kunnen vaststellen welke auto door welke verdachte(n) is ontvreemd. Om die reden is de rechtbank niet tot een bewezenverklaring gekomen van het primair ten laste gelegde medeplegen van de diefstallen van de auto's.
[veroordeelde] is bij genoemd arrest van het Gerechtshof veroordeeld voor gewoonteheling van de auto’s.
Uit genoemde verklaringen van [medeveroordeelde1] en [medeveroordeelde2] blijkt echter naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk van sterke aanwijzingen dat de auto’s in kwestie telkens zijn gestolen door personen die behoren tot de dadergroep waarvan [veroordeelde] onderdeel uitmaakte.
De vraag of de (diefstal en de daarop volgende) heling van deze auto’s voordeel heeft opgeleverd beantwoordt de rechtbank ontkennend.
De onderhavige situatie laat zich op dit punt vergelijken met die van een hennepkwekerij, waarbij op illegale wijze stroom wordt afgenomen. Indien op enig moment vóór de behandeling van de ontnemingsvordering voor deze stroom wordt betaald, komen die kosten in aanmerking voor aftrek op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Wanneer er niet voor de stroom wordt betaald, is er geen sprake van kosten en dus ook niet van aftrek.
Het beleid van het Openbaar Ministerie is er tot heden niet op gericht om in dergelijke zaken tot afzonderlijke voordeelsontneming over te gaan.
Op analoge wijze zouden eventuele kosten voor de illegale verwerving van een auto om een ramkraak mee te plegen op het met die ramkraak behaalde voordeel in mindering kunnen worden gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de auto's, die slechts als ram- en/of vluchtauto zijn gebruikt, de veroordeelden geen zelfstandig geldelijk voordeel hebben opgeleverd. Zij zijn louter ingezet als instrument om de ramkraken mee te plegen. Een eventueel uit de diefstal van de auto’s voortvloeiend voordeel valt samen met het voordeel uit de ramkraken, dat al wordt ontnomen. Er is dan ook geen reden het gebruik van de illegaal verkregen auto’s als een apart, abstract voordeel aan te merken.
Evenmin is er reden voor kostenaftrek, nu de rechtbank ervan uitgaat dat er niet voor de auto’s is betaald door [veroordeelde] en/of zijn medeveroordeelden.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank bij alle zaken de auto's (de A- en B-zaken) telkens buiten beschouwing laten.
Bewezen verklaarde feiten
Blijkens het in de hoofdzaak gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 24 maart 2011 is [veroordeelde] onder meer veroordeeld voor – kort gezegd – het, telkens samen met anderen, plegen van een drietal ramkraken, in het dossier aangeduid als de zaken 38, 39 en 41. Uit de ontnemingsrapportage komt naar voren dat bij zaak 41 geen wederrechtelijk voordeel is behaald. Voor de overige ten laste van [veroordeelde] bewezen verklaarde feiten geldt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend aan de hand van de ontnemingsrapportage en met inachtneming van de hiervoor aangeduide uitgangspunten. De resultaten zijn in de tabel onder het kopje ‘slotsom’ weergegeven.
Uit genoemd arrest en de bewijsmiddelen waarop dit berust komt het volgende naar voren:
Zaak 38
Op 22 januari 2009 heeft [veroordeelde], samen met anderen, een ramkraak gepleegd op [winkel1] in [adres1] in Wassenaar. Er werd een grote hoeveelheid dames- en herenparfums en huidverzorgingsproducten vermist. Uit een bij de aangifte gevoegd overzicht blijkt dat de totale waarde een bedrag van € 31.186,87 beloopt. Er zijn naar Roemenië verzonden pakketten onderschept, waarin parfums zijn aangetroffen die van deze ramkraak afkomstig bleken. De totale waarde van deze in beslag genomen parfums bedroeg € 2.349,89. Dit bedrag is in mindering gebracht op de totale waarde, waarna een bedrag van € 28.836,98 resteert. Uitgaande van een opbrengst van 20% van de waarde, wordt het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op € 5.767,40.
Zaak 39
[winkel1] in Wassenaar is op 2 februari 2009 opnieuw slachtoffer geworden van een ramkraak gepleegd door [veroordeelde] en anderen. Ook ditmaal werd een grote hoeveelheid parfums en verzorgingsproducten weggenomen, met een totale waarde van € 26.168,00. In naar Roemenië verzonden en door de politie onderschepte pakketten zijn parfums aangetroffen die van deze ramkraak afkomstig bleken. De totale waarde van deze in beslag genomen parfums bedroeg € 3.161,17. Dit bedrag is in mindering gebracht op de totale waarde, waarna een bedrag van € 23.007,11 resteert. Uitgaande van een opbrengst van 20% van de waarde, wordt het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op 4.601,42.
De rechtbank kan zich ten aanzien van alle hiervoor besproken bewezen verklaarde feiten verenigen met de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de ontnemingsrapportage en neemt de hierboven genoemde bedragen telkens over.
Soortgelijke feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [veroordeelde] zijn begaan
Hieronder zal de rechtbank met betrekking tot het feit/de zaak waarvoor [veroordeelde] in de hoofdzaak niet is veroordeeld, bespreken of er voldoende aanwijzingen zijn dat het door [veroordeelde] is begaan. Zoals hiervoor aangegeven, zullen de A- en B-zaken (de auto's) hierbij buiten beschouwing blijven. Ook die zaken waarbij blijkens de ontnemingsrapportage geen wederrechtelijk voordeel is behaald, behoeven geen bespreking, omdat de rechtbank die conclusie ten aanzien van die zaken telkens overneemt.
Zaak 16
Op 17 april 2008, rond 3.13 uur, heeft bij [winkel3] in Bergen een ramkraak plaatsgevonden. Op beelden van de beveiligingscamera was te zien dat de daders met een auto de winkel hebben geramd, waardoor het rolluik vernield werd en de toegangsdeuren openvlogen. Drie personen renden de winkel in. Vermoedelijk zat er een vierde persoon nog in de auto. De daders gooiden parfums in grote lichtkleurige zakken. Uit de ‘goederenbijlage’ bij de aangifte blijkt dat er 2924 stuks parfum zijn weggenomen, met een totale waarde van € 76.082,04.
Uit printlijstonderzoek is gebleken dat de telefoon die in gebruik was bij de medeveroordeelde [medeveroordeelde3] op 16 april 2008 tussen 11.00 en 11.30 uur vier keer een zendpaal heeft aangestraald op [adres3] in Bergen, een locatie die 385 meter verwijderd is van [winkel3]. Aan de aangestraalde paallocaties is te zien dat de telefoon van [medeveroordeelde3] zich tussen grofweg 12.00 en 14.00 uur die dag van Bergen via Limmen, Uitgeest en Spaarndam naar Amsterdam heeft bewogen. Het is aannemelijk dat deze aanwezigheid in Bergen op 16 april 2008 verband hield met een voorverkenning voor de ramkraak die in de daarop volgende nacht plaats heeft gevonden.
Die avond rond 22.45 uur straalt de telefoon van [medeveroordeelde3] weer de zendpaal op [adres3] in Bergen aan. Op 17 april 2008 om 00.12 uur heeft de telefoon van [medeveroordeelde3] via de zendpaal op [adres3] in Bergen contact met de telefoon van [veroordeelde]. Tussen 5.30 en 6.00 uur straalt de telefoon van [medeveroordeelde3] nog drie keer de zendpaal op [adres3] aan. Om 7.16 uur is de telefoon weer in Amsterdam.
Er bestaan opvallende overeenkomsten tussen de hiervoor beschreven modus operandi en die van de in het arrest in de hoofdzaak bewezen verklaarde feiten. Ook bij die bewezen verklaarde feiten was immers telkens sprake van de volgende aspecten:
- de ramkraken werden in de nachtelijke uren gepleegd met behulp van ram- en/of vluchtauto's;
- de buit betrof steeds duurdere merkkleding, parfumartikelen, rookwaar en elektronica;
- door getuigen worden bij de ramkraken vrijwel steeds vier personen gezien; dit wordt bevestigd door de verklaringen van de medeveroordeelde [medeveroordeelde2] ;
- de daders gebruikten dikwijls (zelfgemaakte) grote zakken om de buit in te stoppen.
De rechtbank acht de combinatie van deze kenmerken voldoende specifiek en onderscheidend om ook in die overeenkomsten in modus operandi een aanwijzing te zien dat ook deze ramkraak (zaak 16) is begaan door de dadergroep waar [veroordeelde] deel van uitmaakte.
De rechtbank merkt bij het voorgaande nog op, dat uit het strafdossier blijkt dat de ramkraken vrijwel steeds door vier personen werden gepleegd, die telkens afkomstig waren uit een dadergroep van in totaal zes personen. De medeveroordeelde [medeveroordeelde2] heeft verklaard dat hij in november 2008 voor het eerst naar Nederland is gekomen. Dit betekent dat in de periode waarin de feiten hebben plaatsgevonden waarvan gesteld wordt dat er voldoende aanwijzingen zijn voor betrokkenheid van [medeveroordeelde3], te weten 3 februari 2008 (zaak 1) tot en met 19 september 2008 (zaak 30), de kring van mogelijke medeplegers was beperkt tot slechts vijf personen. Daarmee is de waarschijnlijkheid van de betrokkenheid van ieder van die vijf personen bij deze ramkraak (zaak 16) zo groot, dat de hiervoor besproken aanwijzing in de richting van de dadergroep waar [veroordeelde] toe behoorde, ook een aanwijzing vormt dat [veroordeelde] die ramkraak zelf heeft (mede)gepleegd.
Voorts overweegt de rechtbank dat uit het telecomonderzoek een patroon naar voren komt waarin de veroordeelden, die meestentijds in verschillende auto’s naar de plaats delict reisden, in de nacht van een ramkraak steeds telefonisch contact met elkaar onderhouden en in de vroege ochtend na de ramkraak met een heler. Dit patroon past ook op het belgedrag van [medeveroordeelde3] in de bewuste nacht. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat [medeveroordeelde3] kort voor een ramkraak – en op een dergelijk tijdstip - uitgerekend zou bellen met een lid van de dadergroep dat niet bij deze ramkraak betrokken was.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat [veroordeelde] dit feit heeft begaan. Ze heeft erop gewezen dat uit het telecomonderzoek niet blijkt dat de telefoon van [veroordeelde] zich ook in Bergen bevond, toen deze in de nacht van 17 april 2008 contact had met die van [medeveroordeelde3]. Voorts is de modus operandi niet zodanig specifiek dat deze dwingt tot de conclusie van betrokkenheid van [veroordeelde]. Tot slot heeft de raadsvrouw opgemerkt dat er bij de diverse ramkraken in wisselende samenstelling geopereerd werd.
De rechtbank deelt het standpunt van de raadsvrouw voor zover inhoudende dat iedere afzonderlijke aanwijzing onvoldoende zou zijn. In onderling verband bezien leveren zij echter voldoende aanwijzingen op dat het feit (mede) door [veroordeelde] is begaan en dat hij hieruit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
In de ontnemingsrapportage wordt het wederrechtelijk verkregen voordeel, uitgaande van een opbrengst van 20% van de waarde, berekend op € 15.216. De rechtbank neemt die schatting van het voordeel over.
Kosten
Op basis van de voorliggende stukken is niet vastgesteld dat [veroordeelde] noodzakelijke kosten heeft gemaakt om de delicten te plegen. De rechtbank zal bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dan ook geen kostenaftrek toepassen.
Slotsom
Op grond van het hiervoor overwogene komt de rechtbank tot de volgende berekening, afgerond in euro's, van het behaalde voordeel:
Zaak Voordeel Aandeel [veroordeelde]
16 € 15.216,00 € 3.804,00
38 € 5.767,00 € 1.442,00
39 € 4.601,00 € 1.150,00
Totaal € 6.396,00
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht worden bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering gebracht. In het onderliggende arrest in de hoofdzaak zijn aan de benadeelde partijen de volgende bedragen aan schadevergoeding toegewezen:
Zaak 38A € 1.500,00
Zaak 38B € 1.100,00
Totaal € 2.600,00
Het door [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel wordt door de rechtbank derhalve geschat op (€ 6.396,00 minus € 2.600,00) € 3.796,00.
5. Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
Bij de vaststelling van het door [veroordeelde] te betalen bedrag heeft de rechtbank het volgende mee laten wegen:
Ook in ontnemingszaken kan op het in artikel 6, lid 1 van het EVRM gewaarborgde recht van de betrokkene op een beslissing in zijn strafzaak binnen een redelijke termijn inbreuk worden gemaakt door het tijdsverloop, te rekenen van het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig gemaakt zou worden.
In dit geval is als aanvangsmoment van de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn aan te merken het moment, bedoeld in artikel 311, lid 1 Sv, waarop de officier van justitie in de hoofdzaak in eerste aanleg zijn voornemen kenbaar heeft gemaakt een ontnemingsvordering aanhangig te zullen maken, te weten 10 november 2009.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
De rechtbank doet uitspraak op 10 juli 2012, dat wil zeggen 32 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is daarmee met 8 maanden (32 minus 24 maanden) overschreden. Deze overschrijding valt niet aan [veroordeelde] toe te rekenen. De rechtbank zal daarom, in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (LJN BD 2578) het ontnemingsbedrag met 10% verminderen.
Het door [veroordeelde] te betalen bedrag wordt daarmee vastgesteld op € 3.416,00.
De rechtbank zijn geen omstandigheden bekend geworden op grond waarvan voorshands aannemelijk is dat [veroordeelde] nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door [veroordeelde] te betalen bedrag vaststellen op € 3.416,00.
6. Toepasselijke wettelijke bepaling
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
7. Beslissing
De rechtbank:
Legt aan [veroordeelde] de verplichting op tot betaling aan de staat van € 3.416,00 (drieduizend vierhonderdzestien euro) ter ontneming van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. A.E. van Montfrans-Wolters en mr. M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Helder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2012.