RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14/810114-12 (P)
Datum uitspraak: 3 juli 2012
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Midden Holland, Huis van Bewaring Haarlem te Haarlem.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
19 juni 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. G.J.M. Kruizinga, advocaat te Alkmaar, naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 06 maart 2012 te Bergen, gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning aan de [adres ](nummer [ huisnummer]) heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid sieraden en/of een fototoestel en/of een kistje (inhoudende waardepapieren en/of waardevolle papieren) en/of een verrekijker, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 maart 2012 te Bergen, gemeente Bergen (NH), in elk geval in Nederland, een (grote) hoeveelheid sieraden en/of een fototoestel en/of een kistje (inhoudende waardepapieren en/of waardevolle papieren) en/of een verrekijker, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die sieraden en/of dat fototoestel en/of dat kistje en/of die verrekijker wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
Verdachte wordt primair verweten dat hij zich al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan een woninginbraak in de gemeente Bergen (NH) op 6 maart 2012. Subsidiair wordt hem heling verweten van goederen die zijn weggenomen bij voornoemde woninginbraak.
Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting een beroep gedaan op zijn zwijgrecht.
De rechtbank zal dienen te beoordelen of één van beide feiten wettig en overtuigend bewezen kan worden.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
C. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integraal vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat sprake was van een onrechtmatige aanhouding omdat er op het moment van aanhouding geen redelijk vermoeden van schuld bestond dat zijn cliënt zich had schuldig gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit. Op het moment van aanhouding was er geen duidelijk signalement beschikbaar, was verdachte bovendien niet in de buurt van de plaats van het delict en de omstandigheid dat verdachte hevig zweette is, aldus de raadsman, geen grond voor aanhouding. Het gevolg van deze onrechtmatige aanhouding, een verzuim dat niet meer hersteld kan worden, dient te zijn dat al het bewijsmateriaal dat na de aanhouding is verkregen buiten beschouwing blijft.
Nu de inhoud van de tas die verdachte bij zich droeg derhalve niet kan bijdragen tot het bewijs, resteren voor het bewijs van de woninginbraak slechts de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] en de verklaring van de getuige [getuige 1]. Deze verklaringen kunnen, aldus de raadsman, niet leiden tot het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de onderhavige inbraak heeft (mede)gepleegd.
[medeverdachte] verklaart dat hij de inbraak heeft gepleegd met ene “[verdachte]”. Er is geen enkel bewijsmiddel waaruit blijkt dat “[verdachte]” dezelfde persoon is als verdachte en de verklaring van [getuige 1] maakt een onbetrouwbare indruk omdat zij, aldus de raadsman, vervuld blijkt van rancune tegenover de moeder van [medeverdachte].
Subsidiair, voor het geval de rechtbank van oordeel is dat er geen bewijsuitsluiting dient te volgen, heeft de raadsman aangevoerd dat de mogelijkheid dat verdachte de tas heeft gevonden, zoals hij zelf in zijn eerste verhoor bij de politie heeft verklaard, niet uitgesloten kan worden. Ook hierom dient verdachte van het primair ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
Nu verdachte kort na de vondst van de tas is aangehouden door de politie en derhalve geen tijd heeft gehad om in de tas te kijken, dient hij ook te worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit:
Op 6 maart 2012, omstreeks 21.06 uur krijgt verbalisant [verbalisant 1] de melding dat er werd ingebroken op de [adres ] in Bergen NH. Omstreeks 21.10 uur is hij ter plaatse en ziet daar vervolgens een man op de weg liggen. Verbalisant ziet dat de man blauwe latex handschoenen draagt die bij hulpverleningsdiensten gebruikt worden en dat er binnen een straal van ongeveer twee meter om de man heen, een aantal voorwerpen op de grond ligt, te weten een rood-oranje koevoet/breekijzer, een metaalkleurige oorbel en een blauw/donkerkleurig juweliersdoosje. De man zegt dat hij genaamd is: [medeverdachte], geboren op [geboortedatum]. Verbalisant hoort de man tevens zeggen dat zijn maat “[verdachte]” heet en er vandoor is gegaan op de fiets. Verbalisant [verbalisant 2] komt omstreeks 21.09 uur ter plaatse op [adres ] te Bergen . Ook hij ziet de man op de grond liggen met blauwe latexhandschoenen aan. Hij hoort van omstanders dat die man zojuist heeft ingebroken bij woning nr. [huisnummer].
[slachtoffer] doet op 6 maart 2012 aangifte van inbraak in haar woning aan de [adres ] te Bergen NH. Ze verklaart dat zij op 6 maart 2012 bij haar woning komt en ziet dat er twee fietsen voor haar woning staan. Ook ziet zij dat het keukenraam openstaat en er een strip van de voordeur loshangt. Hierop rijdt zij naar haar dochter om haar schoonzoon [schoonzoon slachtoffer] te halen. Wanneer ze met haar schoonzoon weer bij de woning komt ziet ze twee mannen uit haar woning komen. Eén van de mannen ziet ze wegrennen in de richting van de [straat 2] met een fiets aan zijn hand en de andere man wordt vastgepakt door haar schoonzoon. Later constateert aangeefster dat boven in haar woning alles overhoop gehaald is. Wanneer aangeefster naderhand wordt geconfronteerd met goederen die bij de verdachten zijn aangetroffen verklaart zij dat ze de sieraden herkent als haar eigendom, alsmede een kistje met belangrijke papieren, een fototoestel en een Sigma verrekijker.
[schoonzoon slachtoffer] verklaart op 7 maart 2012 dat wanneer hij op 6 maart 2012 met zijn schoonmoeder bij haar woning aan de [adres] komt, hij ziet dat er twee mannen vanuit het keukenraam naar buiten springen.
[medeverdachte] verklaart bij de rechter-commissaris op 9 maart 2012 dat hij met [verdachte] op de fiets naar Bergen is gegaan , dat [verdachte] naar de zijkant van het huis loopt, dat hij gekraak hoort waarna [verdachte] vervolgens van binnenuit de voordeur voor hem open doet. Vervolgens gaat [medeverdachte] met [verdachte] mee naar binnen. Op de bovenverdieping geeft [verdachte] spullen aan hem die hij in zijn zak stopt. [medeverdachte] verklaart voorts dat wanneer ze naar de woning gaan, [verdachte] een rode rugzak bij zich heeft.
Bij de politie verklaart [medeverdachte] dat [verdachte] een raam aan de zijkant van het huis heeft opengemaakt met een schroevendraaier of een koevoet.
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] krijgen op 6 maart 2012 omstreeks 21.06 uur de opdracht naar Bergen te gaan in verband met een woninginbraak waarbij een verdachte is aangehouden en een andere verdachte is gevlucht. Tijdens het aanrijden horen zij dat de tweede verdachte mogelijk is weggevlucht in de richting van de [straatnaam 1]. Op de [straatnaam 1], een paar honderd meter van de inbraak zien verbalisanten een man lopen met een rugtas op zijn rug. Verbalisanten zien dat de man zo bezweet is dat het net lijkt alsof hij onder de douche vandaan komt. De man wil niet vertellen waar hij vandaan komt en wanneer hem wordt gevraagd wat er in zijn rugtas zit, zegt hij dat hij die gevonden heeft. Verbalisanten vinden dit een ongeloofwaardig verhaal en houden de man vervolgens aan. In de rugtas treffen ze vervolgens onder andere een geldkistje aan en een kijker. In de jaszak van de man treffen ze dunne handschoenen en een schroevendraaier aan.
De man blijkt te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum].
Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] stellen een nader onderzoek in naar de rode rugtas die onder [verdachte] in beslag is genomen . In de tas treffen zij onder meer aan: een pasjeshouder met daarin verschillende pasjes, waaronder een ABN Amro bankpas op naam van [verdachte] en een zorgpas van Menzis op naam van [verdachte], een blauwe geldkist, een bakje met oorbellen en een broche, een zwart/oranje breekijzer, een waterpomptang, twee platte schroevendraaiers, een fotocamera en verschillende sieraden.
Op 13 maart 2012 horen verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 7] de verdachte [getuige 1] . [getuige 1] vertelt verbalisanten dat zij een beetje een relatie heeft met [verdachte], dat [verdachte] en [medeverdachte] bij haar op bezoek waren, dat [medeverdachte] zei dat hij een mooi adresje wist in Bergen om in te breken en dat [medeverdachte] [verdachte] heeft overgehaald om mee te gaan. [verdachte] en [medeverdachte] vervolgens samen zijn weggegaan.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld een beroep te doen op bewijsuitsluiting op grond van een onrechtmatige staandehouding van zijn cliënt, overweegt de rechtbank het volgende.
Op 6 maart 2012 omstreeks 21.06 uur krijgt verbalisant [verbalisant 1] de melding dat er een inbraak gaande is op de [adres ] te Bergen NH. Omstreeks 21.10 uur is hij ter plaatse en dan hoort hij de verdachte [medeverdachte] zeggen dat zijn maat ‘[verdachte]’ er vandoor is gegaan. De getuige [getuige 2] verklaart dat de andere verdachte is weggerend in de richting van de [straatnaam 2].
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] krijgen op 6 maart 2012 omstreeks 21.06 uur de opdracht te gaan naar Bergen NH in verband met genoemde woninginbraak, waarbij een verdachte was gevlucht. Tijdens het aanrijden horen ze dat de tweede verdachte is gevlucht, mogelijk in de richting van de [straatnaam 1]. Verbalisanten zien vervolgens op de [straatnaam 1] een man lopen met een rugtas op zijn rug. Ze verzoeken de man om stil te blijven staan maar de man blijft doorlopen. Na daartoe te zijn gesommeerd blijft de man stilstaan en zien verbalisanten dat hij zo bezweet is dat het lijkt alsof hij onder de douche vandaan komt.
Uit een aanvullend proces-verbaal blijkt dat de man niet alleen is staande gehouden omdat hij uit de richting van de plaats delict kwam maar ook omdat hij voldeed aan het aan verbalisanten opgegeven signalement. Dat het signalement pas op een later tijdstip schriftelijk is vastgelegd in de verklaringen van diverse getuigen staat er niet aan in de weg dat de informatie met betrekking tot het signalement mondeling aan verbalisanten was doorgegeven toen zij op zoek waren naar de gevluchte verdachte.
De man wenst vervolgens niet te verklaren waar hij vandaan komt en wanneer hem wordt gevraagd wat er in de rugtas zit, verklaart hij dat hij de tas gevonden heeft.
De man wordt vervolgens omdat hij voldoet aan het opgegeven signalement, zich bevindt in de nabijheid van de plaats waar zojuist een woninginbraak heeft plaatsgevonden, hij hevig bezweet is, in eerste instantie niet wil blijven staan en vervolgens niet wil vertellen waar hij vandaan komt, op 6 maart 2012 om 21.23 uur aangehouden op verdenking van woninginbraak.
De rechtbank is, gelet op de afstand tussen de plaats van het delict en de plaats van staandehouding in combinatie met de tijd die tussen de inbraak zat en het moment van staandehouding, van oordeel dat verbalisanten er op goede gronden vanuit gingen dat zij mogelijk te maken hadden met de gevluchte dader van de onderhavige woninginbraak.
Dit gegeven, tezamen met de omstandigheid dat het uiterlijk van verdachte overeenkwam met het opgegeven signalement van de gevluchte inbreker alsmede het gegeven dat er op een doordeweekse avond in maart in de gemeente Bergen niet in grote aantallen hevig zwetende mannen met donker haar rondlopen, leveren naar het oordeel van de rechtbank voldoende feiten en omstandigheden op waarop de verbalisanten een redelijk vermoeden van schuld aan de onderhavige woninginbraak mochten baseren. De staandehouding is derhalve rechtmatig geschied.
Gelet op het oordeel van de rechtbank dat de staandehouding van verdachte rechtmatig was, valt de basis weg onder het verweer van de raadsman dat er sprake is van zogenoemde verboden vruchten. De in de rugtas van verdachte aangetroffen voorwerpen die afkomstig waren van de onderhavige woninginbraak kunnen derhalve voor het bewijs worden gebruikt. Het aanwezig hebben van deze goederen maakt samen met de inhoud van de andere hiervoor genoemde bewijsmiddelen dat de rechtbank tot de volgende bewezenverklaring komt.
De rechtbank maakt daarbij ook gebruik van de verklaring van [getuige 1] omdat niet valt in te zien waarom zij onbetrouwbaar zou verklaren met betrekking tot verdachte waar zij blijkbaar een soort relatie mee heeft en bovendien van wraakgevoelens ten opzichte van hem niet is gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat de overige door de verdediging gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde onder 1 primair worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen en dat deze verweren derhalve geen bespreking behoeven.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 maart 2012 te Bergen, gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [adres], heeft weggenomen een hoeveelheid sieraden en een fototoestel en een kistje, inhoudende waardepapieren en/of waardevolle papieren, en een verrekijker, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en inklimming.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van vijf maanden, met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt, een gevangenisstraf bepleit gelijk aan de duur van het voorarrest. Volgens de richtlijnen van het LOVS dient er voor een woninginbraak een gevangenisstraf te worden opgelegd van 3 maanden en in het geval van verdachte zijn er, volgens de raadsman, geen omstandigheden die een hogere straf rechtvaardigen.
Daarnaast is er sprake van rechtsongelijkheid nu in de zaak tegen de medeverdachte een minder zware eis is geformuleerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een woninginbraak.
Door dit feit is naast materiële schade door het beschadigen van ramen en deuren ook immateriële schade toegebracht aan de bewoonster. Blijkens de toelichting op het voegingsformulier benadeelde partij, voelt de bewoonster zich door de handelingen van verdachte en zijn mededader, niet meer veilig in haar eigen woonomgeving.
Daarnaast wakkeren woninginbraken in het algemeen gevoelens van angst en onveiligheid aan binnen de samenleving. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 maart 2012. Hieruit blijkt dat verdachte in 2012 tot tweemaal toe door de politierechter is veroordeeld wegens onder meer vernieling en mishandeling maar dat de laatste veroordeling in verband met vermogensdelicten in april 2005 was.
Tijdens zijn inverzekeringstelling is verdachte bezocht door S. Blokdijk van GGZ reclassering Palier, die in zijn beknopt reclasseringsadvies onder meer heeft aangegeven dat verdachte bekend is bij de Brijder verslavingszorg maar geen frequent contact met zijn begeleider lijkt te hebben. Verdachte heeft geen zelfstandige huisvesting en heeft schulden waarvoor hij onder bewindvoering staat. Verdachte heeft aangegeven dagelijks cannabis te roken maar zou hier niet voor behandeld willen worden. Hij staat open voor behandeling maar zijn motivatie hiervoor is dun.
Blijkens een schrijven, gedateerd 30 mei 2012, van D. van der Torre van Reclassering Nederland, is verdachte gevraagd om mee te werken aan het uitbrengen van een reclasseringsadvies ten behoeve van de terechtzitting.
Verdachte heeft echter aangegeven hieraan niet te willen meewerken.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden op haar plaats is. De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist omdat de recidive ten aanzien van vermogensdelicten gedateerd is. De laatste keer dat verdachte is veroordeeld terzake van vermogensdelicten was op 27 april 2005.
De rechtbank ziet geen aanleiding in het geval van verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen omdat adviezen in die richting ontbreken en ook overigens de proceshouding van verdachte daartoe geen aanleiding geeft. De officier van justitie heeft in de zaak tegen de medeverdachte oplegging van een voorwaardelijk strafdeel gevorderd naar aanleiding van het advies van GGZ reclassering Palier.
Met betrekking tot de straf voor verdachte in relatie tot de straf voor de medeverdachte overweegt de rechtbank dat de medeverdachte heeft meegewerkt aan het uitbrengen van een reclasseringsadvies en daarbij aangegeven mee te willen werken aan een opname in de kliniek van de Brijder Verslavingszorg.
Tegenover oplegging van een voorwaardelijk strafdeel staat in het geval van de medeverdachte dan ook een forse inspanningsverplichting van maximaal twee jaar waaronder mogelijk een klinische opname voor de duur van 7 weken. Naar het oordeel van de rechtbank kan onder die omstandigheden niet gezegd worden dat verdachte zwaarder gestraft wordt dan zijn mededader.
9. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de aan verdachte opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Haverkate, voorzitter,
mr. E.M. Devis en mr. E.J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van M. Woudman, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juli 2012.