Zaaknr/rolnr.: 401979 KG EXPL 12-28
Uitspraakdatum: 30 mei 2012
De kantonrechter als voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van:
[naam], wonende te [plaats],
eisende partij in kort geding
verder ook te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. L. de Jong, advocaat te Purmerend
de besloten vennootschap Estro Kinderopvang B.V., h.o.d.n. Elan Kinderopvang, gevestigd te Hengelo
gedaagde partij in kort geding
verder ook te noemen: Elan
gemachtigde: mr. C.A. Vink, verbonden aan MKB Huisjuristen te Almere.
1. [werknemer] heeft op de gronden zoals vermeld in de dagvaarding van 7 mei 2012 een voorziening gevorderd.
2. De zaak is behandeld op de zitting van 16 mei 2012. [werknemer] is verschenen, vergezeld door haar partner en twee dochters, en bijgestaan door mr. De Jong. Voor Elan zijn verschenen [na[HR adviseur], HR Adviseur, en [naam], manager HR, bijgestaan door mr. Vink. Met het oog op de zitting heeft Elan bij brief van 15 mei 2012 nog nadere stukken overgelegd. Partijen hebben hun standpunt ter zitting nader toegelicht, Elan aan de hand van pleitaantekeningen.
3. Na afloop van de zitting is vandaag uitspraak bepaald.
4. [werknemer], geboren [datum], is op 3 maart 2009 in dienst getreden bij Elan. [werknemer] werkte laatstelijk als pedagogisch medewerker te Middenmeer voor een salaris van
€ 665,92 bruto per maand, bij een gemiddelde arbeidsduur van 12 uur per week.
5. In een verslag van een gesprek van 9 januari 2012 is neergelegd dat Elan aan [werknemer] heeft meegedeeld dat haar uren in Middenmeer niet meer kunnen worden gegarandeerd vanwege een terugloop in kindaantallen, en dat [werknemer] is ingegaan op het voorstel van Elan om in Hoogkarspel te gaan werken. [werknemer] is kort daarna op die instemming teruggekomen.
6. In een e-mail van 12 januari 2012 heeft Elan aan [werknemer] voorgelegd dat er twee opties zijn, te weten overplaatsing naar Hoogkarspel of omzetting van de arbeidsovereenkomst naar een nul-urencontract indien [werknemer] in Middenmeer wil blijven werken. Verder is in die e-mail aangegeven dat als [werknemer] geen keus maakt, Elan genoodzaakt zal zijn om het dienstverband te beëindigen.
7. In een e-mail van 14 januari 2012 aan Elan geeft [werknemer] te kennen dat de opties in de e-mail van 12 januari 2012 voor haar niet haalbaar zijn, en dat ze ook niet ontslagen wil worden. In die e-mail stelt [werknemer] dat zij zelf ontslag neemt en dat ze nog een officiële ontslagbrief zal sturen. Bij brief van 15 januari 2012 heeft [werknemer] het dienstverband beëindigd.
8. In een brief van 17 januari 2012 heeft Elan de beëindiging van het dienstverband bevestigd, waarbij uitgaande van een opzegtermijn van twee maanden wordt ingestemd met een beëindiging per 31 maart 2012.
9. In een gesprek op of rond 22 februari 2012 heeft [werknemer] aan Elan laten weten dat zij spijt heeft van de opzegging, maar Elan heeft haar aan die opzegging gehouden.
10. Bij brief van 27 maart 2012 is de opzegging namens [werknemer] ingetrokken. Daarbij is onder meer gesteld dat de opzegging niet overeenstemde met de werkelijke wil van [werknemer] en dat zij ten tijde van de opzegging onder invloed was van een zodanige stoornis dat zij haar wil niet kon bepalen.
11. [werknemer] vordert in kort geding – zakelijk weergegeven – dat zij weer wordt toegelaten tot haar werk in Middenmeer en dat haar loon wordt doorbetaald vanaf 1 april 2012. [werknemer] legt aan haar vordering ten grondslag dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 30 maart 2012 niet rechtsgeldig is. Volgens [werknemer] stemde de opzegging niet overeen met haar werkelijke wil en was zij ten tijde van de opzegging onder invloed van een zodanige stoornis dat zij haar wil niet kon bepalen. Verder meent [werknemer] dat Elan haar had moeten wijzen op de gevolgen van ontslagname, temeer daar [werknemer] onder druk was gezet om in te stemmen met overplaatsing naar Hoogkarspel.
12. Elan stelt dat de opzegging door [werknemer] wel rechtsgeldig is en dat de arbeidsovereen¬komst dus geëindigd is per 31 maart 2012. Volgens Elan is geen sprake van een wilsgebrek of een geestelijke stoornis, en heeft Elan [werknemer] ook geïnformeerd over de gevolgen van een ontslagname.
13. Bij de beoordeling zal zo nodig nog nader op de standpunten van partijen worden ingegaan.
14. De spoedeisendheid van de zaak is in voldoende mate gebleken en volgt ook uit de aard van de zaak.
15. In dit kort geding moet worden beoordeeld of de vorderingen van [werknemer] in een gewone procedure (bodemprocedure) een zodanige kans van slagen hebben dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van de gevorderde voorziening. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
16. Het gaat in deze zaak om de vraag of de opzegging door [werknemer] rechtsgeldig is en of de arbeidsovereenkomst is geëindigd per 31 maart 2012. Daarover wordt het volgende overwogen.
17. [werknemer] stelt in de eerste plaats dat haar wil niet was gericht op opzegging en beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Bij de beoordeling van die stelling moet tot uitgangspunt worden genomen dat uit de artikelen 3:33 en 3:35 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat Elan in beginsel erop mag vertrouwen dat de verklaringen van [werknemer] overeenstemmen met haar wil. Of dat vertrouwen van Elan gerechtvaardigd was, hangt af van alle omstandigheden van het geval, zoals de persoon van [werknemer], de gevolgen van de opzegging door [werknemer] en de omstandigheden waaronder die opzegging is gedaan. In geval van een arbeidsrelatie, zoals hier aan de orde, kan volgens vaste rechtspraak het vertrouwen van een werkgever alleen dan gerechtvaardigd zijn als sprake is van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werknemer, waarbij de werkgever niet snel zal mogen aannemen dat een verklaring van de werknemer is gericht op vrijwillige beëindiging van de dienstbetrekking (zie onder meer de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2005, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer AS8387). In dat kader kan onder omstandigheden op de werkgever ook een onderzoeksplicht rusten om na te gaan of de werknemer daadwerkelijk wilde opzeggen, en een verplichting om de werknemer over de gevolgen van de opzegging voor te lichten.
18. Naar het oordeel van de kantonrechter kan de e-mail van [werknemer] van 14 januari 2012 in samenhang met haar brief van 15 januari 2012 niet anders worden gezien dan als een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring gericht op beëindiging van de arbeidsovereen-komst. De bewoordingen van die e-mail en brief zijn immers duidelijk. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat Elan is nagegaan of [werknemer] daadwerkelijk wilde opzeggen. Door Elan is een verklaring overgelegd van [na[HR adviseur], HR Adviseur, waarin wordt gesteld dat [HR adviseur] naar aanleiding van de e-mail van [werknemer] van 14 januari 2012 op maandagochtend 16 januari 2012 telefonisch contact heeft opgenomen met [werknemer]. Volgens die verklaring, waarvan de inhoud ter zitting door [HR adviseur] is bevestigd, heeft [HR adviseur] aan [werknemer] gevraagd nog eens goed over haar opzegging na te denken, ook vanwege de (financiële) gevolgen daarvan, en is [werknemer] aangeraden advies in te winnen. [werknemer] heeft de verklaring van [HR adviseur] niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, nu zij alleen heeft opgemerkt dat zij niet meer precies weet wat er gezegd is. Ter zitting is verder gebleken dat [werknemer] na dit gesprek haar brief van 15 januari 2012 aan Elan heeft overhandigd, en dat zij daarover ook voorafgaand overleg heeft gehad met haar echtgenoot, die haar heeft afgeraden om op te zeggen. Gelet op de verklaring van [HR adviseur] en de hiervoor weergegeven gang van zaken, heeft Elan zowel aan eerdergenoemde onderzoeks- als informatieplicht voldaan. Daaruit volgt ook dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van onaanvaardbare druk van Elan of dat Elan duidelijk moet zijn geweest dat [HR adviseur] in zodanige geestelijke toestand verkeerde dat zij geen adequate beslissing kon nemen.
19. De conclusie is dat Elan in gerechtvaardigd vertrouwen heeft mogen afgaan op de opzegging van [werknemer].
20. [werknemer] heeft verder aangevoerd dat zij heeft opgezegd terwijl zij onder invloed was een zodanige stoornis dat zij haar wil niet kon bepalen. Bij de beoordeling van die stelling neemt de kantonrechter tot uitgangspunt dat in een geval waarin een werknemer ontslag neemt terwijl hij niet in staat was daartoe zijn wil te bepalen ten gevolge van een geestelijke stoornis – als bedoeld in artikel 3:34 BW – het volgens vaste rechtspraak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn dat de werkgever, hoezeer hij ook de desbetreffende uitingen heeft opgevat en heeft mogen opvatten als een ontslagname, de werknemer daaraan houdt, indien niet aan de zijde van de werkgever sprake is van (relevant) nadeel (zie onder meer de uitspraak van de Hoge Raad van 15 november 2002, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer AF0585). Naar het oordeel van de kantonrechter is echter door [werknemer] niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van de opzegging sprake was van een geestelijke stoornis. Er zijn door [werknemer] geen medische verklaringen overgelegd waaruit dit blijkt. De enkele stelling dat [werknemer] een operatie moest ondergaan en in een schuldsaneringstraject zit, is onvoldoende om te concluderen dat zich een geestelijke stoornis voordeed. Verder komt uit de hiervoor onder punt 18 genoemde feiten en omstandigheden naar voren dat [werknemer] kennelijk enige tijd heeft genomen om tot een beslissing te komen, dat zij daarover overleg heeft gehad, en vervolgens tot een keuze is gekomen. In ieder geval blijkt uit die feiten en omstandigheden niet dat [werknemer] in overspannen toestand of onder invloed van een hevige gemoedsbeweging heeft gehandeld. Ook weegt mee dat [werknemer] voldoende gelegenheid heeft gehad om op haar beslissing terug te komen, maar dat pas meer dan een maand ná haar opzegging heeft gedaan. Daarnaast overweegt de kantonrechter nog dat ook sprake is van relevant nadeel bij Elan, nu onweersproken is gesteld dat de arbeids-uren in Middenmeer en Hoogkarspel al zijn ingevuld.
21. Nu de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [werknemer] naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter rechtsgeldig is, moet ervan worden uitgegaan dat die overeenkomst is geëindigd per 31 maart 2012. De vordering tot betaling van loon en tot tewerkstelling wordt daarom afgewezen.
22. [werknemer] zal worden veroordeeld in de proceskosten van Elan, omdat [werknemer] in het ongelijk is gesteld.
De beslissing in kort geding
Veroordeelt [werknemer] in de proceskosten, die tot heden voor Elan worden vastgesteld op een bedrag van € 400,00 voor salaris van de gemachtigde van Elan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 30 mei 2012 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter