ECLI:NL:RBALK:2012:BW8397

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
7 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/729
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van re-integratie-inspanningen en verhaalsanctie in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 7 juni 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen Konig Nuovo B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank beoordeelt of de eiseres, Konig Nuovo B.V., terecht is beboet met een verhaalsanctie van € 12.284,10 wegens het niet verrichten van re-integratie-inspanningen voor de werknemer [naam pvr] in de periode van 28 september 2009 tot 1 februari 2010. De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoende heeft gedaan om de re-integratie van [naam pvr] te bevorderen, ondanks dat de bedrijfsarts aangaf dat er mogelijkheden waren voor werkhervatting. De rechtbank wijst erop dat de bedrijfsarts op 11 september 2009 meldde dat [naam pvr] in staat was om drie keer drie uur per week te werken, maar dat eiseres desondanks geen re-integratie-inspanningen heeft verricht. De rechtbank stelt vast dat de time-out die door de bedrijfsarts werd voorgesteld, niet rechtvaardigde dat eiseres afzag van haar re-integratieverplichtingen. Bovendien heeft eiseres geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de Raad van bestuur te verzoeken om te participeren in het re-integratietraject. De rechtbank oordeelt dat de verhaalsanctie terecht is opgelegd, omdat eiseres zonder deugdelijke grond heeft afgezien van re-integratie-inspanningen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/729
uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juni 2012 in de zaak tussen
Konig Nuovo B.V., te Amsterdam, eiseres
(gemachtigde: mr. K. Molenaar),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Amsterdam), verweerder
(gemachtigde: mr. J.H.J. van Gastel).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam pvr], te Amsterdam (hierna: [naam pvr]).
Procesverloop
Bij besluit van 26 augustus 2010 heeft verweerder onder toepassing van artikel 39a, eerste lid, van de Ziektewet (ZW) het aan [naam pvr] uitbetaalde ziekengeld vermeerderd met de werkgeverspremies SV over de periode van 1 februari 2010 tot en met 28 mei 2010 ad € 12.284,10 op eiseres verhaald.
Bij besluit van 25 januari 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2011. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [naam pvr] is met afbericht niet verschenen.
Bij beslissing van 18 november 2011 heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek wordt heropend om nadere vragen te stellen aan verweerder.
Bij brief van 13 december 2011 heeft verweerder gereageerd.
Bij brief van 24 februari 2012 is namens eiseres gereageerd.
Onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank bepaald, nadat partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, dat het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 26 april 2012.
Overwegingen
1. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden de verhaalsanctie van € 12.284,10 heeft gehandhaafd.
2. Verweerder heeft de ZW-uitkering van [naam pvr] op eiseres verhaald omdat zij over de periode van 28 september 2009 tot aan de ontslagdatum van 1 februari 2010 zonder deugdelijke grond en in strijd met de adviezen van de bedrijfsarts geen re-integratie-inspanningen ten aanzien van [naam pvr] heeft verricht, ook niet wat betreft het tweede spoor.
3. Eiseres is daarentegen - kort en zakelijk samengevat - van mening dat niet in redelijkheid kan worden gezegd dat zij ten aanzien van haar re-integratie-inspanningen in verzuim was. Eiseres heeft dienaangaande verwezen naar het zich bij de stukken bevindende advies van de bedrijfsarts van 29 januari 2010 inhoudende dat [naam pvr] op dat moment vanwege haar klachten niet in staat was om te werken, Dit advies kan, aldus eiseres, niet anders worden opgevat dan dat ten tijde in geding sprake was van een zogeheten GDBM-situatie (geen duurzaam benutbare mogelijkheden). Eiseres is dan ook van mening dat de verhaalsanctie ten onrechte is opgelegd.
4. [naam pvr] heeft bij schrijven van 9 mei 2011 gesteld - voor zover hier van belang - dat eiseres na 1 september 2009 geen enkele poging tot re-integratie heeft gedaan.
5. De rechtbank acht de volgende regelgeving met name van belang.
In artikel 39a, eerste lid, van de ZW is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald. Indien bij de behandeling van de aangifte of de beoordeling, bedoeld in artikel 38, tweede lid, blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verhaalt het Uwv op die werkgever het ziekengeld, dat zal worden betaald over een door het Uwv vast te stellen tijdvak. Dit tijdvak vangt aan op de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat de dienstbetrekking is geëindigd en wordt afgestemd op de periode waarin de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het tijdvak bedraagt ten hoogste 52 weken. Het Uwv stelt regels met betrekking tot het vaststellen van het in de tweede zin bedoelde tijdvak. Deze regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
In artikel 7:658a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is, voor zover hier van belang, bepaald dat de werkgever, ten aanzien van de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de inschakeling in de arbeid in zijn bedrijf bevordert. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever, gedurende het tijdvak waarin de werknemer jegens hem recht op loon heeft op grond van artikel 7:629 BW, de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224; hierna: de Beleidsregels) heeft het Uwv een inhoudelijk kader gegeven voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie inspanningen die zijn verricht.
6. De rechtbank overweegt dat blijkens de Beleidsregels bij de beoordeling van het re-integratietraject het bereikte resultaat voorop staat. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien verweerder het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling nader worden ingegaan op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk is ondernomen. Indien er geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt, maar verweerder de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen verhaalsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als verweerder de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever. Blijkens haar jurisprudentie ziet de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in beginsel geen reden om te oordelen dat het in die Beleidsregels neergelegde beoordelingskader in strijd komt met een juiste uitleg van de artikelen 65 en 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (zie de uitspraak van 18 november 2009 met LJ-nummer BK3717). De rechtbank heeft geen aanleiding om hierover anders te oordelen in geval het artikel 39a van de ZW betreft, zoals in onderhavige zaak.
7. Vast staat dat [naam pvr] van 29 mei 1995 tot en met 1 februari 2010 werkzaam is geweest bij eiseres in de functie van verkoopster/administratief medewerkster voor 38 uur per week. Op 19 mei 2009 is [naam pvr] arbeidsongeschikt geworden vanwege nekklachten. Vanaf 2 juli 2009 heeft [naam pvr] onder begeleiding van de arbodienst twee à drie uur per week gewerkt. Op 3 september 2009 is de re-integratie stopgezet omdat [naam pvr] vanwege een conflict met eiseres is geschorst voor haar werkzaamheden. Op 11 september 2009 heeft de bedrijfsarts gerapporteerd dat [naam pvr] haar arbeid voor drie keer drie uur per week kon hervatten, waarbij evenwel een time-out werd voorgesteld in verband met werkgerelateerde problemen die op dat moment speelden. Op 6 oktober 2009 heeft eiseres een ontbindingsprocedure in gang gezet. Bij beschikking van 17 november 2009 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en [naam pvr] per 1 februari 2010 ontbonden. Op 29 januari 2010 heeft de bedrijfsarts geconstateerd dat [naam pvr] op dat moment nog niet arbeidsgeschikt was en dat zij door haar klachten niet in staat was om te werken.
8. De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen dat geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels. Vast staat immers dat geen sprake is geweest van een (gedeeltelijke) werkhervatting van [naam pvr].
9. Vast staat ook dat eiseres in de periode die hier ter beoordeling staat, te weten 28 september 2009 tot 1 februari 2010, geen re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het geding spitst zich daarom toe op de vraag of eiseres in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat er voor [naam pvr] geen mogelijkheden waren tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever (deugdelijke grond). Met verweerder beantwoordt de rechtbank deze vraag ontkennend. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
10. Anders dan eiseres heeft betoogd kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat in de hier in geding zijnde periode ten aanzien van [naam pvr] sprake was van een GDBM-situatie. Daartoe acht de rechtbank in de eerste plaats van belang dat de bedrijfsarts in een rapportage van 11 september 2009 heeft vermeld dat er vanaf de eerste ziektedag van [naam pvr] sprake is van herstel en dat het verrichten van werkzaamheden voor drie keer drie uur per week op dat moment tot de mogelijkheden van [naam pvr] behoorde. De door de bedrijfsarts voorgestelde time-out tot 28 september 2009 betekent naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat eiseres op dat moment tijdelijk heeft kunnen en mogen afzien van re-integratie-inspanningen. De time-out werd kennelijk nodig geacht als gevolg van een tussen eiseres en [naam pvr] gerezen arbeidsconflict, doch ook dan blijft het de verantwoordelijkheid van eiseres om te blijven zoeken naar een adequate oplossing, bijvoorbeeld door het in gang zetten van mediation of van een re-integratie-traject bij een andere werkgever. Daarvan is in het geheel niet gebleken. Dat [naam pvr] naar eigen zeggen na afloop van de time-out een terugval heeft gehad en dat verder herstel is uitgebleven, leidt de rechtbank tot een ander oordeel aangezien uit de stukken - de rechtbank doelt met name op gedingstuk M1.21 waarin een chronologisch overzicht is opgenomen van de spreekuurmomenten - immers valt op te maken dat ook deze terugval en het uitblijven van verder herstel voortkwamen uit voornoemd conflict. Ook hiervoor geldt mitsdien dat niet valt in te zien dat een en ander een voldoende deugdelijke grond is geweest om kansen op mediation of re-integratie in het tweede spoor in het geheel onbenut te laten. Aan het advies van de bedrijfsarts van 29 januari 2010 kan de rechtbank daarom niet dat gewicht toekennen dat eiseres daaraan gehecht wenst te zien. Weliswaar heeft de bedrijfsarts in zijn rapportage aangegeven dat eiseres nog niet arbeidsgeschikt was, doch uit de overige beschikbare informatie leidt de rechtbank met verweerder af - de rechtbank verwijst naar de nadere reactie van de verzekeringsarts van 12 december 2011 - dat een en ander moet worden gezien in het licht van het arbeidsconflict met eiseres.
11. De omstandigheid dat tussen eiseres en [naam pvr] was overeengekomen om de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2010 te ontbinden is naar het oordeel van de rechtbank evenmin een gegronde reden om af te zien van re-integratie. Eventuele tegenvallende bedrijfsresultaten in de hier in geding zijnde periode maakt dat niet anders. Voor zover deze de re-integratie-inspanningen in de weg zouden hebben gestaan, dan had eiseres de mogelijkheid om verweerder te verzoeken te participeren in de keuze van het in te zetten re-integratietraject. Vast staat dat eiseres hiervan geen gebruik heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank dient dit voor rekening en risico van eiseres te blijven.
12. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht de verhaalsanctie van € 12.284,10 heeft gehandhaafd vanwege het zonder deugdelijke grond afzien van het verrichten van re-integratie-inspanningen in het tweede spoor. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.
13. Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzitter, mr. M. Kraefft en
mr. W.A. Swildens, leden, in aanwezigheid van mr. S.C. Jacobs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2012.
griffier voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.