RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.700042-12
Datum uitspraak: 13 juni 2012
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
volgens opgave van verdachte ter terechtzitting thans wonend [adres en woonplaats].
1. Onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 mei 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren, en verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan
12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen, en daaraan de maatregel van art. 36f Wetboek van Strafrecht zal verbinden.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.J.A. Beukers-Bouten, advocaat te Eindhoven.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij mevrouw [slachtoffer], en van hetgeen door haar raadsvrouw mr. E.M. Diesfeldt naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
primair
hij in of omstreeks de periode van 22 juli 2011 tot en met 6 augustus 2011 in de gemeente Den Helder door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
hebbende verdachte
-zijn penis gebracht in de vagina van die [slachtoffer] en/of
-zijn penis gebracht in de mond van die [slachtoffer] en/of
-zijn vinger(s) gebracht in de vagina van die [slachtoffer]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
-die [slachtoffer] heeft vastgehouden en/of
-die [slachtoffer] aan de haren heeft getrokken en/of
-die [slachtoffer] op de bank heeft getrokken en/of
-een mes, althans een scherp voorwerp, heeft gehouden bij en/of tegen en/of met dat mes heeft gesneden in de keel of hals van die [slachtoffer] en/of
-met de punt van dat mes tegen de buik van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
-die [slachtoffer] heeft toegevoegd dat hij, verdachte, haar af zou maken als zij naar de politie en/of haar ouders zou gaan
en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 22 juli 2011 tot en met 6 augustus 2011 in de gemeente Den Helder [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
-een mes, althans een scherp voorwerp, gehouden bij en/of tegen en/of met dat mes gesneden in de keel of hals van die [slachtoffer] en/of
-met de punt van dat mes gestoken tegen de buik van die [slachtoffer] en/of
- (daarbij) deze [slachtoffer] de woorden toegevoegd, dat hij, verdachte, haar af zou maken als zij naar de politie en/of haar ouders zou gaan, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij in of omstreeks de periode van 22 juli 2011 tot en met 6 augustus 2011 in de gemeente Den Helder opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met een mes tegen/in de keel of hals heeft gesneden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 22 juli 2011 tot en met 6 augustus 2011 in de gemeente Den Helder door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
hebbende verdachte
-zijn penis gebracht in de vagina van die [slachtoffer] en
-zijn penis gebracht in de mond van die [slachtoffer],
en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte
-die [slachtoffer] heeft vastgehouden en
-die [slachtoffer] aan de haren heeft getrokken en
-die [slachtoffer] op de bank heeft getrokken en
-een mes heeft gehouden bij en tegen de keel van die [slachtoffer] en
-met de punt van dat mes tegen de buik van die [slachtoffer] heeft gestoken en
-die [slachtoffer] heeft toegevoegd dat hij, verdachte, haar af zou maken als zij naar de politie en/of haar ouders zou gaan,
en aldus voor die Van den [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
6. Bespreking van de verweren
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de tenlastegelegde verkrachting niet is bewezen, omdat alle verklaringen die betrekking hebben op die verkrachting uit één bron stammen, namelijk aangeefster. Het verhaal van aangeefster wordt niet ondersteund door bewijs uit een van de aangeefster onafhankelijke bron. De moeder van aangeefster heeft zelfs verklaard, dat de aangeefster na de datum van de beweerdelijke verkrachting nog met haar heeft gesproken over haar plannen om met de verdachte te gaan samenwonen. Dat laat zich moeilijk verenigen met de bewering dat zij kort daarvoor door hem zou zijn verkracht. Ook heeft de raadsvrouw erop gewezen, dat de politie aan alle getuigen aan het begin van hun verhoor heeft gevraagd waarvan zij dachten dat aangeefster aangifte had gedaan. Zij hebben daarop allemaal geantwoord dat ze dachten dat het om mishandeling ging. Geen van de getuigen verklaart over een verkrachting. De politie heeft voorts verzuimd foto’s te maken van de wondjes die op de keel van aangeefster zijn gezien tijdens het opnemen van haar aangifte, terwijl dat toch een kleine moeite zou zijn geweest. Daardoor is de bewering van aangeefster dat die wondjes zouden zijn veroorzaakt doordat verdachte tijdens de verkrachting een mes tegen haar keel hield, oncontroleerbaar voor de verdediging. De raadsvrouw kan niet uitsluiten dat die wondjes op andere wijze zijn ontstaan. Er is dus onvoldoende (steun)bewijs bij de aangifte.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat de aangifte weloverwogen is gedaan. Uit de stukken (p. 35-36) blijkt dat aangeefster op 11 augustus 2011 een informatief gesprek met de politie heeft gehad. Tijdens dit gesprek heeft de politie haar gezegd dat het aan haar zelf was om te beslissen of zij al dan niet aangifte wilde doen, waarna zij bedenktijd heeft gekregen (p. 3). Aangeefster heeft vervolgens een maand later uit eigen beweging besloten aangifte te doen. In de tussenliggende periode is zij daar niet door de politie (en ook niet anderszins) voor benaderd. Vervolgens heeft zij op 12 september 2011 aangifte gedaan (p. 37-58). In die aangifte verklaart aangeefster gedetailleerd en consistent over haar relatie met de verdachte, de verkrachting en de gebeurtenissen daaromheen. Haar beschrijving van de relatie, van het gedrag, karakter en vermoedelijk drugsgebruik van verdachte en van een aantal incidenten die hebben plaatsgevonden in de laatste maanden van die relatie, komen sterk overeen met de beschrijvingen daarvan door andere getuigen ([getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4]). Die getuigen hebben bij die beschrijvingen deels geput uit eigen waarnemingen, en deels hebben zij van aangeefster tamelijk gedetailleerd dezelfde beschrijving van een aantal gebeurtenissen gehoord als zij in haar aangifte heeft verteld. De geloofwaardigheid van de aangifte wordt in zijn algemeenheid vergroot door de weloverwogenheid waarmee de aangifte kennelijk is gedaan en voorts door de overeenkomsten met de waarnemingen van de genoemde getuigen en met hetgeen aangeefster eerder aan deze getuigen heeft verteld. Ook merkt de rechtbank op dat de aangifte een emotioneel evenwichtige indruk maakt: de aangeefster verklaart bijvoorbeeld ook over positieve gevoelens voor de verdachte en over prettige ervaringen die zij met hem heeft gehad.
Daartegenover valt op dat de verklaringen van verdachte met betrekking tot zijn gedrag in de laatste maanden van zijn relatie met het slachtoffer, bijvoorbeeld met betrekking tot zijn kennelijke drugsgebruik en een aantal opvallende voorvallen in die periode, niet stroken met de waarnemingen van met name de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. De rechtbank geeft zich er rekenschap van dat die omstandigheid niet direct redengevend is voor het bewijs van de tenlastegelegde verkrachting. De rechtbank is echter wel van oordeel dat de verklaringen van verdachte in het licht van deze getuigenverklaringen blijk geven van weinig realiteitszin en daarmee in het algemeen aan geloofwaardigheid inboeten.
In het bijzonder over de tenlastegelegde verkrachting heeft aangeefster een gedetailleerde en uitgebreide verklaring afgelegd. In dat gedeelte van haar verklaring valt op, dat zij zeer irrationeel gedrag van de verdachte beschrijft. Aangeefster beschrijft bijvoorbeeld dat verdachte haar, voorafgaand aan de verkrachting, zonder enige begrijpelijke aanleiding een koksmes op de keel zette, met haar op de bank ging zitten en vervolgens urenlang stil bleef zitten met dat mes nog op haar keel. Vervolgens nam hij haar, opnieuw zonder enige begrijpelijke aanleiding, onder dwang van dat mes mee naar het schuurtje achter het huis, alwaar de verkrachting plaatsvond. Ondertussen keek de verdachte volgens aangeefster steeds om zich heen en dacht hij dat er mensen in de tuin waren die het op hem hadden voorzien, zag hij dingen die er niet waren en hoorde geluiden die er niet waren. De rechtbank merkt op dat het door aangeefster beschreven gedrag (naar algemene ervaringsregels) mogelijk verklaarbaar is door drugsgebruik en mogelijke psychiatrische problematiek bij verdachte. In die zin past het ook bij het beeld dat van verdachte naar voren komt uit de genoemde getuigenverklaringen. Tegelijkertijd ligt het niet voor de hand dat een aangeefster die (valselijk) aangifte van een verzonnen verkrachting zou doen, dergelijke bizarre en dan onnodige elementen in haar verhaal zou verwerken. Dat zou hooguit voorstelbaar zijn, indien die aangeefster goed op de hoogte is van mogelijke oorzaken het door haar beschreven gedrag en zodoende weet dat die elementen de geloofwaardigheid van haar verhaal juist ten goede zouden komen.
In het onderhavige geval valt echter juist op, dat de (nog jonge) aangeefster er weinig blijk van geeft zich bewust te zijn van deze mogelijke verklaring voor het bizarre gedrag van de verdachte. Zij heeft verklaard dat ze ’er niets van snapte en dacht: waar heb je het over’. De politie heeft haar gevraagd of de verdachte wellicht in een soort psychose zat; op die vraag heeft aangeefster geantwoord dat ze dat niet wist. Het feit dat aangeefster het genoemde gedrag van verdachte heeft beschreven, ondanks haar kennelijke relatieve onbekendheid met mogelijke oorzaken van dergelijk gedrag, maakt dat de rechtbank veel waarde hecht aan haar verklaring.
Aan de bewijswaarde van de aangifte doet niet af dat aangeefster nog na de verkrachting heeft gesproken over samenwonen met de verdachte, gesteld dat dit inderdaad is gebeurd. Het is immers niet verbazend dat een jong meisje dat verkracht is door haar vriend, nog enige tijd daarna met tegenstrijdige gevoelens te kampen heeft.
De aangifte wordt voorts ondersteund door het feit dat alle getuigen en ook de verbalisanten die de aangifte hebben opgenomen, hebben verklaard dat zij krassen of verwondingen hebben gezien in de hals of keel van aangeefster. De verbalisanten hebben geen foto’s van deze krassen gemaakt, zoals de raadsvrouw ook heeft opgemerkt, maar zij hebben deze krassen wel beschreven, namelijk als ‘twee strepen van ongeveer anderhalve centimeter ter hoogte van de adamsappel’. Getuige [getuige 2] heeft deze krassen gezien in de periode waarin de verkrachting volgens aangeefster heeft plaatsgevonden, en aangeefster heeft hem op dat moment verteld dat deze krassen waren veroorzaakt door verdachte met een koksmes. Dit komt overeen met de verklaring van aangeefster.
Enige tijd nadat de verkrachting volgens aangeefster heeft plaatsgevonden, heeft aangeefster aan [getuige 2] verteld dat zij door verdachte was verkracht onder bedreiging met dit koksmes. Zij heeft hem daarbij details over de verkrachting verteld die grotendeels overeenkomen met de aangifte, zoals dat het gebeurde in het schuurtje op de fitnessbank, dat verdachte de deur op slot had gedraaid, dat aangeefster op hem moest zitten en dat het uren duurde. [getuige 2] heeft verklaard dat aangeefster, kennelijk toen zij hem dit vertelde, moest huilen en er niet goed uitzag.
Aangeefster heeft het verhaal van de verkrachting, enige tijd nadat de verkrachting volgens aangeefster heeft plaatsgevonden, ook gedeeltelijk verteld aan haar moeder en haar broer. Zij heeft haar moeder toen verteld dat verdachte haar een hele nacht met een mes op de keel had bedreigd, opgesloten in het schuurtje en dat zij daar dingen had moeten doen die zij niet wilde doen. Aangeefster heeft haar ook verteld dat de krassen in haar keel hierdoor waren veroorzaakt. De moeder heeft voorts verklaard dat aangeefster sindsdien heel bang is en niet meer alleen thuis durft te zijn. De broer van aangeefster heeft verklaard dat hij van aangeefster heeft gehoord dat verdachte haar in het schuurtje had meegenomen en haar daar had tot seks had gedwongen en dat hij haar van 10 uur ’s avonds tot 6 uur ’s morgens een mes op haar keel had gezet.
Het feit dat deze getuigen niet meteen op de eerste vraag van de politie hebben geantwoord dat zij dachten dat ze over een verkrachting werden gehoord, doet aan de overtuigingskracht van die verklaringen niet af. Het wekt geen verbazing dat de getuigen zich in eerste instantie op de vlakte hielden, als zij immers nog niet wisten of de aangeefster de verkrachting wel tegen de politie heeft willen melden.
De aangifte vindt voldoende steun in de hiervoor genoemde bevindingen en verklaringen om, tezamen met die bewijsmiddelen, het bewijs van de tenlastelegde verkrachting te kunnen dragen. Het verweer dat al het bewijs op dezelfde bron is terug te voeren, wordt dan ook verworpen.
7. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
8. Strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
De rechtbank heeft bij de op te leggen straf rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en met de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van zijn toenmalige vriendin. Verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Zoals blijkt uit de aangifte en de mondelinge toelichting ter terechtzitting heeft het handelen van verdachte grote impact gehad op het slachtoffer en ondervindt zij ten gevolge hiervan nog steeds psychische klachten.
Blijkens het op naam van verdachte staand Uittreksel uit het Justitiële Documentatie, gedateerd
4 mei 2012, is verdachte eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, is de rechtbank van oordeel dat daarvoor geen andere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking komt. De rechtbank zal de gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, nu die straf geboden en passend wordt geacht. Voor het daarnaast opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf ziet de rechtbank geen aanleiding.
10. Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer], [adres en woonplaats] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 2.602,96 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, zodat deze zich leent voor de behandeling in deze strafzaak.
Voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij, als gevolg van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring bewezen strafbare feit, door de handelingen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering is opgebouwd uit de posten reiskosten therapie € 72,96 en niet vergoede kosten medicatie € 30,= alsmede immateriële schade € 2.500,=. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van niet-vergoede kosten toewijzen, en schat de reiskosten in redelijkheid op € 50,=. De vordering tot vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank billijk, gelet op hetgeen de benadeelde partij is overkomen en op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt vergoed.
De rechtbank zal zodoende de vordering grotendeels toewijzen, onder afwijzing van het resterende deel.
Verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
11. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in de rubriek Bewezenverklaring bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde partij.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
12. Toegepaste wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek Bewezenverklaring aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven in de rubriek Bewezenverklaring bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek Strafbaarheid van het bewezen verklaarde vermelde strafbare feit.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vier en twintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], [adres en woonplaats] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt verdachte tot het betalen van een bedrag van € 2.580,= (twee duizend vijfhonderd tachtig euro) aan L. van den [slachtoffer].
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. De tot op heden gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Wijst de vordering overigens af.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
L. van den [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van € 2.580,= (twee duizend vijfhonderd tachtig euro) bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 (vijf en dertig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekt op betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekt op betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Haverkate, voorzitter,
mr. F.A. Egter van Wissekerke en mr. M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Huisman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juni 2012.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.