RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 februari 2012 in de zaak tussen
[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,
(gemachtigde: mr. E.W. Heespelink),
het algemeen bestuur van het Werkvoorzieningsschap Noord-Kennemerland (WNK Bedrijven), te Alkmaar, verweerder,
(gemachtigde: mr. R. Muurlink).
Bij besluit van 2 juli 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres per 6 juli 2010 de disciplinaire maatregel van strafontslag opgelegd.
Bij besluit van 3 december 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder, in afwijking van het door de Geschillencommissie uitgebrachte advies van 18 november 2010, het tegen het primaire besluit ingediende bezwaarschrift van eiseres primair niet-ontvankelijk verklaard en subsidiair ongegrond verklaard.
Eiseres heeft bij brief van 6 januari 2011 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij brief van 3 maart 2011 zijn de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift gedateerd 9 februari 2011 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting zijn als getuigen gehoord: [getuige 1], echtgenoot van eiseres, en [getuige 2], reïntegratiearts.
Ontvankelijkheid bezwaarschrift
1. De rechtbank dient allereerst te beoordelen of het primaire standpunt van verweerder, inhoudende dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar bezwaar wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding, op goede gronden berust.
2. In artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid is een bezwaarschrift, bij verzending per post, tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
3. De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit op vrijdag 2 juli 2010 is genomen.
Ervan uitgaande dat verzending aan eiseres op dezelfde dag heeft plaatsgevonden, is de wettelijke termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift geëindigd op vrijdag 13 augustus 2010.
4. Verweerder heeft gesteld dat het bezwaarschrift op 16 augustus 2010 is ontvangen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft verweerder in beroep een schriftelijke verklaring overgelegd van 3 september 2010 van zijn medewerkster [naam], inhoudende dat zij op maandag 16 augustus j.l. bij het openen van de post van WNK Bedrijven een brief heeft ontvangen van mevrouw [naam eiseres] en dat, voor zover zij zich kan herinneren, deze brief niet aangetekend was verzonden.
De rechtbank stelt vast dat op het bezwaarschrift dat eiseres bij verweerder heeft ingediend geen stempel is geplaatst met daarop de datum van ontvangst. Daarnaast heeft verweerder de envelop, waarmee het bezwaarschrift is verzonden, niet kunnen overleggen aan de rechtbank, omdat deze bij verweerder in het ongerede is geraakt. Eiseres heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat zij zich niet meer kan herinneren op welke dag zij haar bezwaarschrift van 6 augustus 2010 ter post heeft bezorgd. Zij herinnert zich dat zij direct na haar terugkeer uit Brazilië het bezwaarschrift heeft geschreven, maar dat zij geen postzegel had en deze na het daaropvolgende weekend heeft gekocht. Eiseres verklaarde dat ze had uitgerekend wanneer de bezwaartermijn zou verlopen en had vastgesteld dat ze nog tijdig bezwaar kon maken.
Het ontbreken van de verzendenvelop heeft tot gevolg dat de rechtbank niet kan vaststellen op welke datum het aan verweerders postbus geadresseerde bezwaarschrift door eiseres ter post is bezorgd. Gelet op de door verweerder overgelegde schriftelijke verklaring van [naam] acht de rechtbank geenszins uitgesloten dat het bezwaarschrift van eiseres reeds vóór 16 augustus 2010 door de post in de postbus van WNK Bedrijven is gedeponeerd, bijvoorbeeld op zaterdag 14 augustus 2010. Dit zou corresponderen met een ter post bezorging door eiseres op vrijdag 13 augustus 2010. Nu de onduidelijkheid over de datum van ter post bezorging aan verweerder is te wijten, ziet de rechtbank aanleiding eiseres het voordeel van de twijfel te gunnen en neemt de rechtbank aan dat het bezwaar voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, zodat het gelet op artikel 6:9, tweede lid, van de Awb tijdig is ingediend. Dit betekent dat het primair aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde standpunt geen stand kan houden.
5. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of het subsidiaire standpunt van verweerder, te weten dat de oplegging aan eiseres van de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk strafontslag per 6 juli 2010 kon worden gehandhaafd, op goede gronden berust.
6. Bij de beoordeling is de volgende regelgeving van belang.
In artikel 7:11, eerste lid, van de CAR/UWO - voor zover hier van belang - is bepaald dat de ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, verplicht is:
a. (…)
b. (…)
c. zich te gedragen naar de regels die in het protocol, zoals bedoeld in artikel 7:9 vierde lid zijn opgenomen.
Op grond van artikel 7:9, vierde lid, van de CAR/UWO stelt het college een protocol vast, waarin de regels zijn opgenomen met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt
gegeven aan de begeleiding van ziekteverzuim, verplichtingen omtrent ziek- en herstel-meldingen daaronder begrepen, de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures.
Tussen partijen is niet in geschil dat bij WNK Bedrijven een verzuimprotocol als bedoeld in artikel 7:9, vierde lid, voornoemd, van kracht is.
Artikel 7:14, eerste lid, van de CAR/UWO bepaalt dat de ambtenaar die zich niet houdt aan zijn verplichtingen, bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, onder c, disciplinair wordt gestraft wegens plichtsverzuim.
In artikel 8:13 van de CAR/UWO is bepaald dat als disciplinaire straf ongevraagd ontslag aan de ambtenaar verleend kan worden.
7.1. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende - niet door partijen betwiste - feiten en omstandigheden.
7.2. Op 2 februari 2010 heeft eiseres het spreekuur van de bedrijfsarts bezocht in verband met werkgerelateerde klachten. Afgesproken is dat eiseres tot haar vakantie op 6 februari 2010 een “time-out” zou krijgen in verband met situationele arbeidsongeschiktheid en dat zij aansluitend op haar vakantie, die tot 28 februari 2010 zou duren, op 1 maart 2010 terug zou komen op het spreekuur.
Eiseres is vervolgens met haar gezin (echtgenoot en drie kinderen) op vakantie gegaan naar Brazilië, waar zij bij familie verbleef.
7.3. Op 28 februari 2010 heeft eiseres zich vanuit Brazilië ziekgemeld. Zij is op 1 maart 2010 niet op het spreekuur van de bedrijfsarts verschenen en verweerder heeft haar met ingang van die datum als arbeidsongeschikt geregistreerd.
Op 17 maart 2010 heeft de bedrijfsarts gesproken met de uit Brazilië teruggekeerde echtgenoot van eiseres. Deze heeft de bedrijfsarts meegedeeld dat eiseres nog in Brazilië verbleef op aanraden van een arts ter plaatse.
In april 2010 heeft eiseres de bedrijfsarts twee in het Nederlands vertaalde verklaringen van haar behandelend psychiater in Brazilië doen toekomen, respectievelijk gedateerd 25 februari 2010 en 25 maart 2010. In deze verklaringen wordt - kort samengevat - vermeld dat eiseres onder behandeling is sinds 25 februari 2010 in verband met een ernstige depressie zonder psychotische symptomen. Zij dient door te gaan met het gebruik van antidepressiva en een anxiolyticum en zij is niet in staat om te werken.
In april 2010 heeft de echtgenoot van eiseres een bezoek gebracht aan eiseres in Brazilië. Ondanks het feit dat de echtgenoot de bedrijfsarts in het vooruitzicht had gesteld dat het zeer waarschijnlijk zou zijn dat eiseres met hem mee terug zou keren naar Nederland, is eiseres niet naar Nederland teruggereisd.
7.4. Bij brief van 6 mei 2010 heeft verweerder eiseres, onder meer, meegedeeld dat zij op
1 maart 2010 niet is verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts, dat zij - ruim twee maanden later - nog steeds in Brazilië verblijft en dat dit het beoordelen van haar arbeidsmogelijkheden onmogelijk maakt. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat hem geen gegevens bekend zijn dat eiseres niet in staat kan worden geacht om naar Nederland te reizen en zich te onderwerpen aan een medisch onderzoek door de bedrijfsarts. Verweerder heeft eiseres gewezen op haar verplichtingen ingevolge de CAR/UWO en heeft aangegeven dat hij het voortdurende verblijf in Brazilië, zonder dat sprake is van een medische onmogelijkheid om naar Nederland te reizen, en het niet reageren op berichten van de bedrijfsarts en de leidinggevende, beschouwt als plichtsverzuim. Verweerder heeft eiseres gesommeerd zich op 17 mei 2010 te melden bij de bedrijfsarts en medegedeeld dat zij deze oproep als een dienst-opdracht dient te beschouwen. Tevens heeft verweerder aangegeven dat indien eiseres dan niet aanwezig zal zijn, hij zal overgaan tot het staken van de salarisbetalingen aan eiseres. Indien eiseres blijft volharden in het niet voldoen aan haar verplichtingen, zal verweerder dit als een ernstige vorm van plichtsverzuim aanmerken, waarbij de mogelijkheid van disciplinair ontslag niet wordt uitgesloten.
7.5. In reactie op deze brief heeft eiseres op 7 mei 2010 telefonisch contact opgenomen met haar leidinggevende en daarbij aangegeven dat zij niet op het spreekuur van 17 mei 2010 zal verschijnen omdat zij daar emotioneel en financieel niet toe in staat is.
7.6. Bij brief van 11 mei 2010 heeft verweerder eiseres opnieuw meegedeeld dat tot op heden uit niets blijkt dat eiseres niet in staat zou zijn om naar Nederland te reizen en dat verweerder er derhalve van uitgaat dat zij daartoe wel in staat is. Verweerder accepteert daarom de weigering van eiseres om op het spreekuur van 17 mei 2010 te verschijnen niet.
7.7. In zijn advies aan verweerder van 17 mei 2010 heeft de bedrijfsarts aangegeven dat hij uit de van de behandelend arts ontvangen medische informatie niet kan herleiden dat eiseres om medische redenen niet in staat is om te reizen.
7.8. Bij brief van 19 mei 2010 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de situatie, te weten dat eiseres nog steeds in Brazilië verblijft, niet langer kan voortduren. Er is sprake van ernstig plichtsverzuim omdat eiseres zich niet heeft gehouden aan het verzuimprotocol. De doorbetaling van het salaris is inmiddels gestaakt. Eiseres wordt nogmaals in de gelegenheid gesteld om zelf op het spreekuur van de bedrijfsarts te komen op 31 mei 2010. Mocht eiseres weer niet verschijnen en er is geen medische informatie overgelegd aan de bedrijfsarts waaruit blijkt dat eiseres om medische redenen niet in staat kan worden geacht om te reizen, dan behoudt verweerder zich het recht voor om verdergaande maatregelen te nemen, waaronder een beëindiging van de aanstelling.
7.9. Bij brief van 30 mei 2010 heeft eiseres verweerder, onder meer, meegedeeld dat haar toestand niet stabiel is en dat zij medicijnen gebruikt. Zij kan momenteel onmogelijk solliciteren, gezien haar toestand en haar verblijfplaats. Het zou fijn zijn indien verweerder en eiseres fatsoenlijk afscheid kunnen nemen op een manier die eiseres in staat stelt om te herstellen en vervolgens te kunnen solliciteren. In een bijlage bij deze brief heeft eiseres aangegeven dat zij alles op alles aan het zetten is om in juni naar Nederland terug te keren.
7.10. Bij brief van 14 juni 2010 is eiseres in kennis gesteld van het voornemen van verweerder om haar op grond van het CAR/UWO de disciplinaire maatregel van ontslag op te leggen per 1 juli 2010. Het verwijt dat eiseres gemaakt wordt is dat zij zich onttrekt aan de verplichtingen in het kader van de Wet verbetering poortwachter, meer in het bijzonder het niet verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts, zoals voorgeschreven in het verzuim-protocol van WNK Bedrijven en in artikel 7:12 van de CAR/UWO. Hierdoor maakt eiseres het voor verweerder onmogelijk om de (mate van) arbeidsongeschiktheid te laten beoordelen en daarop vervolgens reïntegratieinspanningen in te zetten.
Eiseres is in de gelegenheid gesteld haar zienswijze op dit voornemen bekend te maken, doch zij heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Vervolgens heeft verweerder op 2 juli 2010 het besluit genomen om eiseres strafontslag op te leggen per 6 juli 2010.
7.11. Eiseres is blijkens haar verklaring ter zitting op 5 augustus 2010 teruggekeerd in Nederland. Op 7 oktober 2010 heeft de bedrijfsarts telefonisch contact opgenomen met de behandelend psychiater van eiseres in Brazilië. Tijdens dat gesprek is besproken met welke klachten eiseres zich bij de psychiater had gemeld, waaruit de voorgeschreven therapie bestond, hoe vaak eiseres bij de psychiater op controle is geweest en vanaf wanneer de psychiater eiseres in staat achtte tot reizen. De bedrijfsarts heeft zijn bevindingen van dit telefoongesprek neergelegd in een brief aan eiseres van 18 oktober 2010. Tijdens de bezwaarschriftprocedure heeft de gemachtigde van eiseres bij brief van 18 oktober 2010 een Nederlandse vertaling, gedateerd 15 oktober 2010, overgelegd van een verklaring van de behandelend psychiater in Brazilië van 25 juli 2010. Hierin staat dat eiseres in de periode van 25 februari 2010 tot 25 juli 2010 is behandeld in de praktijk van deze arts. Zij vertoonde symptomen van depressie. Tevens is daarin vermeld dat eiseres gedurende die periode moeilijkheden toonde op het gebied van reizen per vliegtuig wegens paniekaanvallen en dat zij “op dit moment” in staat is om haar werk te hervatten.
8. Verweerder heeft aan het bij het bestreden besluit gehandhaafde strafontslag ten grondslag gelegd - kort samengevat - dat eiseres zich heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim door bij herhaling niet te verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts. Eiseres heeft hiermee de binnen WNK Bedrijven geldende verzuimvoorschriften en artikel 7:12, eerste lid, van de CAR/UWO overtreden. Verweerder is van mening dat het verweten gedrag eiseres kan worden toegerekend, omdat niet is gebleken van psychische, medische of sociale indicaties waaruit volgt dat eiseres de gevolgen van haar handelen - te weten een mogelijk strafontslag - niet kon overzien. Er is geen sprake van onevenredigheid tussen het verweten plichtsverzuim en de maatregel van disciplinair ontslag. Daarbij is door verweerder meegewogen dat eiseres geruime tijd in de gelegenheid is gesteld om naar Nederland terug te keren en dat eiseres meerdere malen is geïnformeerd over de gevolgen van het niet verschijnen.
Ten aanzien van het verwijt van de Geschillencommissie dat de bedrijfsarts onvoldoende onderzoek zou hebben verricht en dat de begeleiding vanuit WNK Bedrijven tekort zou zijn geschoten heeft verweerder aangegeven dat hij dit standpunt niet deelt.
De Geschillencomisie heeft geen rekening gehouden met het feit dat eiseres in Brazilië verbleef waardoor (nader) onderzoek door de bedrijfsarts onmogelijk werd gemaakt. Hierdoor werd het voor verweerder ook onmogelijk om een reïntegratietraject te starten. In het bestreden besluit heeft verweerder gemotiveerd waarom hij het advies van de Geschillencommissie niet heeft overgenomen.
9. Eiseres heeft in beroep aangevoerd - kort samengevat - dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de door verweerder in acht te nemen eisen van zorgvuldigheid. Tevens is de opgelegde sanctie in de gegeven omstandigheden disproportioneel. Eiseres was wegens ernstige psychische klachten niet in staat om aan uitnodigingen om op het spreekuur te verschijnen, te voldoen. Verweerder, dan wel de bedrijfsarts, konden op basis van de informatie die de echtgenoot van eiseres tijdens de spreekuurbezoeken van maart en mei 2010 had verstrekt weten dat eiseres niet in staat was om een langdurige vliegreis van Brazilië naar Nederland te maken. Eiseres heeft doktersverklaringen overgelegd aan verweerder waaruit de ernst van de situatie viel op te maken. Het had op de weg van verweerder gelegen om eiseres op basis van die verklaringen te laten onderzoeken door een onafhankelijke arts. Volgens de Braziliaanse arts was eiseres pas begin juli 2010 weer in staat tot reizen. Het kan eiseres niet worden toegerekend dat zij haar verplichtingen voortvloeiend uit de verzuimvoorschriften niet is nagekomen. Verweerder is ten onrechte tot de zwaarst denkbare sanctie overgegaan, aldus eiseres.
10.1 De rechtbank overweegt het volgende.
Vast is komen te staan dat eiseres na haar ziekmelding op 28 februari 2010 (de laatste dag van haar vakantie in Brazilië) niet eerder dan op 5 augustus 2010 naar Nederland is teruggekeerd. Hoewel haar echtgenoot in een gesprek met de bedrijfsarts had aangegeven dat hij medio april naar Brazilië zou reizen en eiseres zeer waarschijnlijk met hem mee terug zou komen naar Nederland, is eiseres in de maand april 2010 niet teruggekeerd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de door eiseres overgelegde verklaringen van haar behandelend arts in Brazilië van 25 februari 2010 en 25 maart 2010 niet valt op te maken dat eiseres ten tijde van het opmaken van die verklaringen vanwege haar medische toestand niet in staat was om naar Nederland te reizen. Uit die verklaringen blijkt niet meer dan dat eiseres toen leed aan een ernstige depressie waarvoor zij medicamenteus werd behandeld en dat zij niet in staat was tot het verrichten van arbeid. Eiseres heeft voorts niet met medische
verklaringen aangetoond dat het in de maand april 2010 voor haar onmogelijk dan wel onverantwoord was om naar Nederland te vliegen.
10.2 Vast staat dat eiseres vervolgens geen gehoor heeft gegeven aan de door verweerder schriftelijk gegeven dienstopdracht om op 17 mei 2010 op het spreekuur van de bedrijfsarts te Alkmaar te verschijnen. Aan de uitnodiging om op het spreekuur van 31 mei 2010 te komen, heeft zij evenmin voldaan. Haar stelling dat zij ook op deze data vanwege haar medische toestand niet in staat was om naar Nederland af te reizen, heeft eiseres niet onderbouwd met verklaringen van een arts. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de verklaring van haar behandelend arts van 25 juli 2010 - die eerst in oktober 2010 is overgelegd - niet volgt dat in de periode van 25 februari 2010 tot 25 juli 2010 sprake was van een onmogelijkheid om te reizen op medische gronden. Uit die verklaring blijkt niet meer dan dat eiseres “moeilijkheden toonde” ten aanzien van het reizen per vliegtuig. Dit betekent evenwel niet dat het voor haar medisch onmogelijk dan wel onverantwoord was om naar Nederland te vliegen. De enkele omstandigheid dat eiseres - zoals zij ter zitting heeft verklaard - bang was om te gaan vliegen omdat ze vreesde een paniekaanval te zullen krijgen, is onvoldoende om die conclusie te trekken. Hierbij is mede van belang dat uit de verklaringen van de
behandelend arts in Brazilië blijkt dat eiseres vanaf 25 februari 2010 medicatie heeft gekregen die specifiek was gericht op de behandeling van de depressie en op het dempen van angstgevoelens. Eiseres heeft ter zitting bevestigd dat zij in de periode waarin zij in Brazilië verbleef de voorgeschreven medicijnen heeft gebruikt. Gelet hierop en gelet op het rapport van bevindingen van de bedrijfsarts van 14 oktober 2010, waarin staat vermeld dat uitgaande van de start van de therapie op 25 februari 2010, een effect van de behandeling na zes weken (in de tweede week van april 2010) verwacht kon worden en dat eiseres vanaf dat moment in staat geacht moest worden tot reizen, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiseres in ieder geval in de maand mei 2010 de reis naar Nederland had kunnen maken. Dat dit voor eiseres om financiële redenen niet mogelijk was, acht de rechtbank op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft aan het niet verschijnen van eiseres op het spreekuur van de bedrijfsarts van 17 mei 2010 en van
31 mei 2010 dan ook terecht de conclusie verbonden dat eiseres zich niet heeft gehouden aan haar verplichtingen, bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, onder c, van de CAR/UWO en dat dit plichtsverzuim opleverde. Verweerder was op grond van artikel 7:14, eerste lid, van de CAR/UWO gehouden om eiseres disciplinair te straffen.
10.3 Op grond van de voorhanden zijnde medische gegevens en de overige dossierstukken, waaronder de correspondentie die eiseres vanuit Brazilië heeft gevoerd, is voor de rechtbank niet komen vast te staan dat het aan eiseres verweten gedrag haar niet kon worden toegerekend. Zo is niet gebleken dat eiseres als gevolg van haar ziekte buiten staat was om haar belangen adequaat te behartigen of te doen behartigen en evenmin is gebleken dat haar medische toestand tot gevolg had zij de strekking van de brieven van verweerder niet heeft kunnen begrijpen dan wel dat zij de gevolgen van het niet voldoen aan de gegeven dienstopdracht en de uitnodiging om op het spreekuur van de bedrijfsarts te verschijnen niet heeft kunnen overzien. Integendeel, naar ter zitting is gebleken heeft eiseres toen zij geconfronteerd werd met de verzoeken van verweerder om de stelling dat zij niet naar Nederland kon reizen te onderbouwen met een medische verklaring, bewust de beslissing genomen dat zij eerst hersteld moest zijn, alvorens zij de reis naar Nederland zou maken.
10.4 De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar standpunt dat verweerder onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het nemen van het bestreden besluit en dat het op zijn weg had gelegen om een onafhankelijk arts nader onderzoek naar de toestand van eiseres te laten doen. Immers, uit het rapport van bevindingen van de bedrijfsarts van 14 oktober 2010 blijkt dat deze op basis van de informatie van de behandelend arts in Brazilië de mening deelde dat bij eiseres sprake was van ziekte. Tevens heeft de bedrijfsarts op 7 oktober 2010 telefonisch inlichtingen ingewonnen bij de behandelend arts in Brazilië. Voor een onderzoek door een onafhankelijke derde was dan ook geen reden aanwezig. Van belang is evenwel dat verweerder naar aanleiding van de ziekmelding, er belang aan hechtte dat door de bedrijfsarts onderzoek werd gedaan naar de mate waarin eiseres arbeidsongeschikt was en het beloop daarvan en naar de mogelijkheid om (op enig moment) tot reïntegratie te komen. Door zonder dat daar een medische rechtvaardiging aan ten grondslag lag in Brazilië te blijven en niet naar Nederland te reizen, heeft eiseres een dergelijk onderzoek feitelijk onmogelijk gemaakt. Onder die omstandigheden kan het verwijt van eiseres dat verweerder haar onvoldoende heeft begeleid, evenmin doel treffen.
10.5 De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of tussen de opgelegde disciplinaire straf van ontslag en het door eiseres gepleegde plichtsverzuim geen onevenredigheid bestaat. De rechtbank stelt vast dat eiseres, ondanks dat zij door verweerder meerdere malen is gewezen op de eventuele gevolgen van haar beslissing om niet op het spreekuur van de bedrijfsarts te verschijnen en ondanks de door verweerder getroffen maatregel van de staking van haar bezoldiging, heeft volhard in haar weigering om naar Nederland terug te keren en zich te laten onderwerpen aan een medisch onderzoek als bedoeld in de verzuimvoorschriften en artikel 7:12, eerste lid, van de CAR/UWO. Eiseres heeft - naar ter zitting is gebleken - meerdere malen de mogelijkheid gehad om onder begeleiding van haar echtgenoot naar Nederland te reizen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres door haar weigering om naar Nederland te komen, bewust het risico aanvaard dat verweerder uiteindelijk tot strafontslag zou besluiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat tussen de opgelegde disciplinaire straf van ontslag en het door eiseres gepleegde plichtsverzuim geen onevenredigheid bestaat.
11. Op grond van al het voorgaande concludeert de rechtbank dat de grieven van eiseres geen doel treffen zodat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché , voorzitter, mr.drs. C.M. van Wechem en mr. T. Luigjes, leden, in aanwezigheid van C.H. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.