RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2012 in de zaak tussen
Recreatiepark De Witte Hoeve B.V., te Amsterdam, eiseres
(gemachtigde: mr. V. van Oosteren),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drechterland, verweerder
(gemachtigde: mr. B.S.C.W.S. van der Maarel).
[naam vgh] (hierna: de vergunninghouder) neemt als derde-belanghebbende deel aan dit geding.
Bij besluit van 30 maart 2011 heeft verweerder aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de recreatiewoning aan de [adres] te [plaatsnaam].
Bij besluit van 12 september 2011(het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres niet als belanghebbende bij het besluit is aan te merken.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2012. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde en [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 2]. Voorts is de vergunninghouder in persoon verschenen.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
1. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres omdat eiseres niet als belanghebbende is aan te merken.
2. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om als belanghebbende te worden aangemerkt omdat zij enkel een afgeleid belang heeft. De privaatrechtelijke rechtsverhouding tussen eiseres en de vergunninghouder en de omstandigheid dat de bouw mogelijk in strijd is met de algemene erfpachtvoorwaarden en parkvoorwaarden zijn in deze niet relevant. Volgens verweerder is het aan eiseres om de vergunninghouder op grond van de privaatrechtelijke rechtsverhouding aan te spreken als deze zich niet aan de voorwaarden houdt. Verweerder is van mening dat het bezwaarschrift van eiseres kennelijk
niet-ontvankelijk is en dat daarom kan worden afgezien van het horen in de bezwaarfase.
3. Eiseres voert – samengevat – aan dat zij als rechtstreeks belanghebbende is aan te merken. Dit blijkt uit de erfpachtvoorwaarden die van toepassing zijn verklaard op de rechtsverhouding tussen eiseres en de vergunninghouder. De aldus geldende kwalitatieve verplichtingen zijn verwant aan een zakelijk recht. Eiseres geeft voorts aan dat zij eigenaar is van een aantal percelen op het park alsmede van de infrastructuur van het park. De belanghebbendheid van eiseres volgt mede uit het feit dat een aantal van die percelen grenzen aan het betrokken perceel. Volgens eiseres heeft verweerder haar ten onrechte niet gehoord in de bezwaarfase.
4. In het verweerschrift stelt verweerder dat met het in eigendom hebben van een aangrenzend perceel wordt voldaan aan het nabijheidscriterium en dat daarmee de eigenaar in het algemeen als rechtstreeks belanghebbende kan worden aangemerkt. Volgens verweerder gaat het echter niet zover dat bij het toepassen van het nabijheidscriterium geheel geabstraheerd kan worden van de aard (of kwaliteit) van het perceel dat grenst aan het perceel waarvoor vergunning is afgegeven. Verweerder stelt dat omstandigheden van het geval reden kunnen zijn voor het aannemen van een uitzondering. In dit geval zijn de aangrenzende percelen paden en dat maakt dat eiseres geen rechtstreeks belang heeft. Naar de mening van verweerder raakt de verleende omgevingsverguning namelijk niet aan de belangen van eiseres voortkomend uit het eigendomsrecht van het wegenstelsel.
5. In reactie op het verweerschrift stelt eiseres dat zij ook de op het park gelegen parkeerplaatsen en dertig groenstroken in eigendom heeft. Tevens voert zij aan dat twee van de bij haar in eigendom zijnde percelen grenzen aan het perceel van de vergunninghouder. Ter zitting stelt eiseres dat zij nog twaalf percelen met bijbehorende woningen in bloot eigendom heeft en deze in erfpacht heeft uitgegeven.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het verweerschrift een nader standpunt heeft ingenomen. Dit maakt dat het bestreden besluit niet voldoende is voorbereid en gemotiveerd en wegens strijd met artikelen 3:2 en 7:12 van de Abw voor vernietiging in aanmerking komt. Vervolgens ziet de rechtbank geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De rechtbank overweegt dat de vraag of eiseres kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Awb niet afhankelijk is van subjectieve belangen die worden aangevoerd en het gewicht dat daaraan dient te worden toegekend, maar van objectief bepaalbare factoren. De vraag wat de daadwerkelijke ruimtelijke impact is van de omgevingsvergunning op de gronden van eiseres is in dit stadium dus niet relevant. De rechtbank wijst in dit verband op de vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 27 maart 2002, met LJN AE0706, van 14 augustus 2002 met LJN AE6459, van 20 juni 2000 met LJN AA9407 en van 17 mei 2006 met LJN AX2080.) Vast staat dat eiseres gronden in eigendom heeft die direct grenzen aan het perceel van de vergunninghouder. De rechtbank is van oordeel dat reeds het belang van eiseres als eigenaar van de aangrenzende gronden maakt dat zij een rechtstreeks bij de verlening van de omgevingsvergunning betrokken belang heeft in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. De omstandigheid dat deze gronden de infrastructuur van het recreatiepark betreffen, dan wel dat de percelen van geringe omvang zijn brengt de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet tot een ander oordeel. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in zijn standpunt dat eiseres geen rechtstreeks belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning. Dit betekent eveneens dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiseres in de bezwaarfase.
8. Ook hierom is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd behoeft dan ook geen bespreking meer. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
9. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten heeft de rechtbank, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vastgesteld op € 874 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld. Verder dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874;
- bepaalt dat de betaling van € 874 dient te worden gedaan aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht ten bedrage van € 302 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Jacobs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.