ECLI:NL:RBALK:2012:BW7286

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
24 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/3162
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal van kosten van bestuursdwang bij ontmanteling hennepkwekerij in huurwoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 24 mei 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een niet-professioneel verhuurder en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon. De zaak betreft de kosten van de ontmanteling van een hennepkwekerij die in een huurwoning was aangetroffen. De verhuurder, eiser, ontving op 19 april 2010 een nota van € 3.443,88 van de gemeente voor de kosten die zijn gemaakt in verband met de spoedeisende bestuursdwang. Eiser betwistte de kosten en voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de hennepkwekerij en dat hij niet als overtreder kon worden aangemerkt. Hij stelde dat hij de woning regelmatig had bezocht en geen hennepkwekerij had aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende toezicht had gehouden op de woning en dat hij als niet-professioneel verhuurder bepaalde risico's had genomen. De rechtbank concludeerde dat eiser redelijkerwijs had moeten weten van de aanwezigheid van de hennepkwekerij, gezien de omstandigheden waaronder de huur werd betaald en het feit dat hij de huurder niet meer had gezien na de huurovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat de kosten van de bestuursdwang terecht op eiser konden worden verhaald, omdat hij niet had aangetoond dat deze kosten niet op hem verhaald konden worden. De uitspraak bevestigde dat de gemeente bevoegd was tot het toepassen van bestuursdwang en dat de kosten voor rekening van de verhuurder kwamen. Eiser werd in het ongelijk gesteld en het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/3162
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 mei 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon (voorheen gemeente Wieringermeer), verweerder
(gemachtigde: F.J.M. Boos).
Procesverloop
Op 12 maart 2010 heeft verweerder zijn besluit tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang op 11 maart 2010 ter ontmanteling van een hennepkwekerij in de woning aan [adres] te [plaats] (hierna: de woning) op schrift gesteld en aan eiser verzonden. In dat besluit is ook aan eiser meegedeeld dat de kosten hiervan op hem zullen worden verhaald.
Bij besluit van 19 april 2010 heeft verweerder aan eiser een nota ten bedrage van
€ 3.443,88 gestuurd vanwege de kosten die zijn gemaakt in verband met de spoedeisende bestuursdwang.
Bij besluit van 28 september 2010, verzonden op 3 november 2010 (het bestreden besluit), heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2012. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door A.A.H.D. Ranzijn en L.V.M. Meijerink.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
Overwegingen
1. Na klachten van omwonenden over stankoverlast is bij inspectie van de woning, waarvan eiser eigenaar is, op 11 maart 2010 door de toezichtmedewerker van de afdeling Bouwen, Ruimte en Milieu van verweerders gemeente in aanwezigheid van medewerkers van de politie en het energiebedrijf Liander, een hennepkwekerij aangetroffen. In de woning zijn onder meer 728 hennepplanten, 2 kachels van elk 2000 Watt, 24 transformatoren, 38 lampen en 5 ventilatoren gevonden. Door de toezichthouder van verweerders gemeente is vastgesteld dat er sprake is van gevaarzetting. Zo waren transformatoren zonder isolerende materialen bevestigd op een plastic ondergrond met daarachter hout. Diverse elektriciteitsdraden lagen open en er waren diverse stekkerdozen doorverbonden. Verder was de stroom illegaal afgetapt van de meterkast. Vanwege de hieruit voortkomende gevaren en de gevaren die voortkomen uit de combinatie van het hoge vochtgehalte in de hennepkwekerij en de ondeugdelijke elektriciteitsverbindingen heeft verweerder spoedeisende bestuursdwang toegepast en de hennepkwekerij ontmanteld.
2. Verweerder stelt dat eiser, die als een niet-professioneel verhuurder is te beschouwen, redelijkerwijs kon weten dat er een hennepkwekerij in de woning aanwezig was. Volgens verweerder heeft eiser bepaalde risico’s genomen door de wijze van verhuur. Deze risico’s dienen voor rekening van eiser te komen. Verweerder wijst op de wijze van betaling van de huur – contante betaling veelal door een ander persoon dan de huurder en overhandigd op het werk van eiser in Medemblik – en het feit dat eiser de huurder kort na het afsluiten van de huurovereenkomst niet meer heeft gezien. Volgens verweerder hadden deze omstandigheden op zijn minst vragen moeten oproepen en ertoe moeten leiden dat eiser onderzoek naar de woonsituatie had gedaan, hetgeen niet is gebeurd. Verder had eiser eenvoudig kunnen vaststellen dat de huurder niet ingeschreven stond in de gemeentelijke basisadministratie (gba). Dan had ook geconstateerd kunnen worden dat de woning door een ander persoon dan de huurder werd gebruikt. Voorts stelt verweerder dat eiser geen toezicht heeft gehouden op de woning en de woning nauwelijks heeft bezocht. Bij het binnentreden van de woning was tamelijk eenvoudig te constateren dat er in de woning handelingen waren verricht om illegaal stroom af te tappen. De hennepkwekerij was niet verborgen. Deze bevond zich in een slaapkamer en op zolder. Eiser is daarom als overtreder aangemerkt, waardoor de kosten op hem kunnen worden verhaald. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan de kosten niet op eiser verhaald zouden mogen worden.
3. Eiser voert aan dat verweerder de termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar heeft overschreden en daarmee in strijd met artikel 6 van het EVRM heeft gehandeld. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende kennis heeft genomen van de feiten van de zaak en de belangen van eiser onvoldoende heeft afgewogen. Daarmee is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld. Verder betoogt eiser dat het feit dat hij de woning had verhuurd en de huurder de woning als hennepkwekerij is gaan gebruiken niet voldoende is om hem als overtreder aan te merken. Eiser heeft de verhuurde woning regelmatig bezocht en heeft aldaar geen hennepkwekerij aangetroffen. Bij die bezoeken was alleen de huurder in de woning aanwezig. Voorts waren er geen bijzonderheden in de woning te vinden en was de meterkast in orde. Eiser is van mening dat van hem niet kan worden verlangd de woning wekelijks of dagelijks te controleren op een werkende meterkast. Volgens eiser dient het gevergde toezicht niet zo ver te gaan dat hij de privacy van de huurder aantast door zelfs de slaapkamer te betreden. Daarbij heeft verweerder niet gemotiveerd op welke wijze eiser deze ontdekking wel had kunnen doen. Verweerder heeft zelf de kwekerij niet eerder geconstateerd en ook de buren hebben niet geklaagd. Eiser stelt verder dat niet duidelijk is sinds wanneer de kwekerij in de woning aanwezig was en dat het zeer goed mogelijk is dat de kwekerij is opgericht na de laatste controle van eiser. Ook stelt eiser dat de contante betalingen niet ongebruikelijk waren. Hij is geen professioneel verhuurder en de betalingen werden keurig rond de 1e van de maand betaald. Volgens eiser is hij vrij om afspraken te maken over de wijze van betaling. Dat het contant betalen van de huur bepaalde risico’s of verdenkingen levert, kan eiser niet volgen. Verweerder heeft dan ook ten onrechte hieraan de conclusie verbonden dat hij nader onderzoek had moeten verrichten.
Eiser meent dat hij ervan uit kon gaan dat de huurder op het adres in de gba stond ingeschreven omdat eiser in die periode alleen het eigenaarsgedeelte van de OZB had betaald. Eiser is van mening dat hij dan ook niet hoefde te vermoeden dat de huurder niet stond ingeschreven. Eiser stelt dat verweerder de kosten ook op de eigenlijke overtreder, de huurder, dan wel de onderhuurder had kunnen verhalen. Door dat niet te doen heeft verweerder gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Tevens stelt eiser dat hij op de hoogte diende te worden gesteld van het voornemen tot de toepassing van bestuursdwang. Nu verweerder dit heeft nagelaten zijn er zeer hoge kosten gemaakt. Eiser is van mening dat de kosten konden worden beperkt als hij zelf maatregelen had kunnen treffen.
4. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Artikel 5:31, eerste lid, van de Awb, bepaalt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen kan besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.
Ingevolge het tweede lid kan, indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
Op grond van artikel 5:31c, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar tegen de last onder bestuursdwang mede betrekking op een beschikking die strekt tot toepassing van bestuurs-dwang of op een beschikking tot vaststelling van de kosten van de bestuursdwang, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
6. Niet in geschil is dat het bezwaar niet binnen de geldende beslistermijn is afgedaan. Dit maakt het bestreden besluit echter niet onrechtmatig, omdat de beslistermijn een termijn van orde is.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft bestreden dat in de woning een hennepkwekerij is aangetroffen en dat verweerder in verband hiermee, gelet op artikel 1b van de Woningwet in samenhang met de artikelen 2.52 en 2.55 van het Bouwbesluit en artikel 2.9.1 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken op zichzelf bevoegd was tot toepassing van bestuursdwang. Ter zitting heeft eiser niet langer bestreden dat de elektriciteitsvoorziening van de hennepkwekerij onvakkundig was aangelegd en dat er illegaal stroom werd afgetapt. Evenmin heeft eiser betwist dat daardoor alsmede door het hoge vochtgehalte in de hennepkwekerij een ernstig gevaar op brand en kortsluiting was ontstaan en dat er sprake was van een situatie die dermate spoedeisend was dat verweerder toepassing kon geven aan artikel 5:31, tweede lid, van de Awb.
De stelling van eiser ter zitting dat verweerder had kunnen volstaan met de enkele afsluiting van de elektriciteitsvoorziening kan de rechtbank niet onderschrijven. Daarmee is de gevaarzetting niet afgewend. Het is immers eenvoudig om een nieuwe illegale aansluiting op het elektriciteitsnet aan te leggen waardoor de hennepkwekerij weer zou kunnen worden opgestart. Daarbij wordt het terecht niet aan eiser als de eigenaar van de woning overgelaten de hennep zelf af te voeren en zelf de elektriciteitsvoorziening te herstellen. Al met al kan niet staande kan worden gehouden dat verweerder, door over te gaan tot het onmiddellijk ontmantelen van de hennepkwekerij, blijk heeft gegeven van een onjuiste dan wel een onredelijke belangenafweging.
8. Vervolgens ligt de vraag voor of eiser als overtreder kan worden aangemerkt en of de kosten van de toegepaste bestuursdwang op hem kunnen worden verhaald. Vaststaat dat eiser op het moment van ontmanteling van de hennepkwekerij eigenaar was van de woning en dat hij de woning als niet-professioneel verhuurder verhuurde aan een derde. Uit de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 13 januari 2010, LJN: BK9021, en van 15 februari 2012, LJN: BV5071) volgt dat in het geval dat niet weersproken wordt dat de niet-professionele verhuurder niet wist van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de door hem verhuurde woning, beoordeeld dient te worden of hij het redelijkerwijs had kunnen weten. In dat geval kan de
niet-professionele verhuurder als overtreder worden aangemerkt.
9. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij de woning alleen in de periode van maart 2009 tot juli 2009 (maandelijks) heeft bezocht en wel om de huur te innen. Eiser heeft verklaard dat hij bij het innen van de huur soms de woning is binnengetreden. Soms werd de huur aan de deur overhandigd. Eiser heeft verklaard dat hij na juli 2009 niet meer bij de woning is geweest en dat de huur sinds juli 2009 aan hem op zijn werk in Medemblik werd overhandigd. Dit kwam hem, aldus eiser, goed uit want dan hoefde hij niet naar de woning toe te gaan. De huur werd in Medemblik een paar keer door de huurder zelf aan eiser overhandigd. Later kwam een vriend van de huurder de huur brengen. Eiser heeft verklaard niet naar de naam van deze vriend te hebben gevraagd.
10. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser door deze handelwijze in de periode van juli 2009 tot en met 11 maart 2010 (de datum van de ontmanteling van de hennepkwekerij) onvoldoende toezicht heeft gehouden op de woning. Hiermee heeft eiser niet de zorgvuldigheid in acht genomen die van een niet-professioneel verhuurder mag worden verlangd. Hiermee heeft eiser bepaalde risico’s ten aanzien van het gebruik van de woning genomen. Deze risico’s en de gevolgen daarvan dienen naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van eiser te komen.
De omstandigheid dat eiser in deze periode alleen het eigenaarsgedeelte van de OZB betaalde, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De gebruikersbelasting OZB op woningen is immers al in 2006 afgeschaft, zodat eiser, anders dan hij stelt, hieruit niet kon afleiden dat de huurder in de gba stond ingeschreven en aldus in de woning woonde. Een reden om af te zien van het houden van toezicht op de woning kan hierin dan ook niet zijn gelegen. Daar komt bij dat de huur contant werd betaald door een voor eiser onbekende vriend van de huurder. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid extra aandacht van de verhuurder vereist, terwijl eiser die er niet aan heeft gegeven. De stelling van eiser dat niet duidelijk is gemaakt hoe hij had kunnen weten dat in de woning een hennepkwekerij zat, kan de rechtbank niet volgen. Onweersproken is dat klachten van omwonenden over stankoverlast aanleiding waren om de woning te inspecteren. Daarbij acht de rechtbank het, gelet op de hoeveelheid aangetroffen (volgroeide) planten en apparatuur, niet aannemelijk dat eiser bij betreding van de woning de hennepkwekerij niet direct zou hebben opgemerkt. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat eiser bij een voldoende mate van toezicht redelijkerwijs kon weten dat er een hennepkwekerij in de woning aanwezig was.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser dan ook terecht door verweerder als overtreder aangemerkt. Hierdoor kunnen de kosten op grond van artikel 5:25, eerste lid, van de Awb op hem worden verhaald, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van eiser behoren te komen. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan de kosten niet op eiser verhaald zouden mogen worden. In de omstandigheid dat ook de huurder of de onderhuurder als overtreder kan worden aangemerkt, is geen grond gelegen voor het oordeel dat verweerder de kosten niet (geheel) op eiser mocht verhalen. Dit laat onverlet dat eiser deze kosten op zijn beurt kan verhalen op de huurder of de onderhuurder. Hetgeen eiser in dit verband heeft aangevoerd, slaagt dus niet.
12. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
13. Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, voorzitter, mr. M. Kraefft en
mr. drs. B. Veenman, in aanwezigheid van mr. S.C. Jacobs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2012.
griffier voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.