RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/590 (verzoek) en AWB 12/591 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 april 2012 in de zaak tussen
de vereniging [naam vereniging], te Alkmaar, verzoekster,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Blom).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen de besloten vennootschap Bouwfonds Ontwikkeling B.V., vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. A.A. Kozijn).
Bij besluit van 2 november 2011 heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 39 eengezinswoningen en 148 appartementen en voor het kappen van één boom op de locatie gelegen tussen het [straatnaam 1], de [straatnaam 2] en de [straatnaam 3] te Alkmaar.
Bij besluit van 24 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tegelijk heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2012. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1], [naam 2] (beide bestuurders van de vereniging) en [naam 3] (lid van de vereniging). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [naam 4] en [naam 5]. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam 6].
1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Aangezien alle voor een beslissing relevante feiten en omstandigheden aan de orde zijn geweest, meent de voorzieningenrechter dat nader onderzoek in dit geval redelijkerwijs niet nodig is. Daarom zal hij ook onmiddellijk uitspraak doen over het beroep.
2. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo – voor zover hier van belang – wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd, indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
3. Verweerder mag de omgevingsvergunning voor het bouwplan dus alleen weigeren als zich (ten minste) één van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden voordoet. Als zich geen weigeringsgrond voordoet, moet verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verlenen.
4. Ten behoeve van het bouwplan heeft de raad van de gemeente Alkmaar op 6 juli 2011 het bestemmingsplan “Jaagpad Midden” vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakt woningbouw grenzend aan het industriegebied Oudorp mogelijk. Tegen de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft verzoekster – per abuis – geen beroep ingesteld. Het bestemmingsplan is op 6 oktober 2011 in werking getreden. Dit betekent dat – hoe teleurstellend dat voor verzoekster ook moge zijn – het bestemmingsplan in rechte vaststaat en niet meer kan worden bestreden. De voorzieningenrechter kan en mag in deze procedure daarom niet meer beoordelen of woningbouw kan worden toegestaan op de locatie waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft. Vaststaat dat woningbouw daar is toegestaan. Het betoog van verzoekster dat de omgevingsvergunning niet in stand kan blijven omdat woningbouw niet samengaat met industrie, slaagt daarom niet.
5. Het betoog van verzoekster dat de omgevingsvergunning in strijd is met het “eigen” bestemmingsplan, waarmee zij kennelijk het bestemmingsplan bedoelt dat betrekking heeft op het industrieterrein Oudorp, kan evenmin slagen. De weigeringsgrond in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, ziet op strijd met het bestemmingsplan dat geldt voor de locatie van het bouwplan, in dit geval het bestemmingsplan “Jaagpad Midden”. Gesteld noch gebleken is dat het bouwplan in strijd is met dit bestemmingsplan.
6. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat van strijd met de bouwverordening vanwege een tekort aan parkeergelegenheid, niet is gebleken. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat is voorzien in 241 parkeerplaatsen, terwijl voor het bouwplan, op grond van de geldende parkeernormen van de gemeente Alkmaar, 240 parkeerplaatsen nodig zijn. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekster op dit punt naar voren heeft gebracht geen aanleiding aan deze stelling van verweerder te twijfelen.
7. Gelet op al het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat er geen weigeringsgrond is als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Verweerder moest daarom de gevraagde omgevingsvergunning verlenen. Het beroep is dus ongegrond.
8. Bij deze beslissing ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, noch voor een proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. van Steenoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 april 2012.
de griffier is door afwezigheid
niet in staat deze uitspraak
te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening kan geen hoger beroep worden ingesteld.