ECLI:NL:RBALK:2012:BW6489

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
10 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/3047
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake omzetting studiefinanciering

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar geoordeeld over de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had een beurs voor een uitwonende student, die door verweerder was omgezet naar een beurs voor een thuiswonende student, omdat het woonadres volgens de gemeentelijke basisadministratie niet klopte. Eiseres stelde dat zij het primaire besluit niet had ontvangen, en verweerder betoogde dat het besluit op 16 april 2011 was verzonden naar het bij hem bekende woonadres van eiseres. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat het primaire besluit daadwerkelijk was verzonden. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, maar concludeerde dat de situatie in deze zaak anders was, omdat er geen bewijs was van de verzending van het omzettingsbesluit. De rechtbank oordeelde dat de ontkenning van ontvangst door eiseres niet ongeloofwaardig was en dat de bezwaartermijn niet was aangevangen. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 874,00 werden vastgesteld, en moest het griffierecht van € 41,00 vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3047
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2012 in de zaak tussen
[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres
(gemachtigde: mr. J.P. van Vulpen),
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder
(gemachtigde: drs. P.M.S. Slagter).
Procesverloop
Bij besluit van 16 april 2011 (Bericht Studiefinanciering 2011, nr. 4) (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat na controle is gebleken dat het woonadres afwijkt van het adres volgens de gemeentelijke basisadministratie. Nu eiseres heeft nagelaten dit te corrigeren is haar beurs voor een uitwonende student omgezet in een beurs voor een thuiswonende student. Een bedrag van € 571,62 dat eiseres als gevolg van deze omzetting teveel heeft ontvangen, is blijkens dit besluit een kortlopende schuld geworden.
Bij besluit van 14 oktober 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2012, waar eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank of verweerder terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
2. Voor de beantwoording van die vraag is in de voorliggende situatie de volgende regelgeving van belang.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8 van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
3. Eiseres heeft gesteld dat zij het primaire besluit niet heeft ontvangen. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) – zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 mei 2009, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-Nummer BI4660 – dient de rechtbank in dat geval allereerst te beoordelen of de ontkenning van de ontvangst van het primaire besluit op voorhand ongeloofwaardig is.
Niet gebleken is dat eiseres naar aanleiding van het primaire besluit handelingen heeft verricht of om informatie heeft gevraagd waaruit zou moeten worden afgeleid dat de aanbieding van het poststuk met het primaire besluit aan het woonadres van eiseres wel moet hebben plaatsgevonden. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de ontkenning niet op voorhand zo ongeloofwaardig is dat daaraan voorbij moet worden gegaan. Dientengevolge zal moeten worden nagegaan of de verzending van het primaire besluit aan het daarin vermelde adres aannemelijk is. Pas als die verzending aannemelijk is, is er aanleiding de ontkenning van de ontvangst (nader) te beoordelen.
4. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van
19 februari 2010 (LJN: BL5253), betoogd dat het aannemelijk is dat het primaire besluit daadwerkelijk is verzonden aan het bij hem bekende woonadres van eiseres. Volgens verweerder vormt het primaire besluit het sluitstuk van een volledig geautomatiseerde controle naar de adresregistraties. Uit de overgelegde schermprint blijkt naar de mening van verweerder dat op 13 april 2011 in het geautomatiseerde systeem is gecontroleerd of het adressenverschil ongedaan is gemaakt. Het hieruit voortkomende primaire besluit is vervolgens op 16 april 2011 ontstaan, aldus verweerder.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het vorenstaande niet aannemelijk heeft gemaakt dat het primaire besluit (het zogeheten omzettingsbesluit) op 16 april 2011 aan het woonadres van eiseres is verzonden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De CRvB heeft in diens uitspraak van 19 februari 2010 onder meer het volgende overwogen: “Appellant heeft (…) uiteengezet op welke wijze de zogenoemde GBA-controle wordt uitgevoerd en hoe de aanmaak, verwerking en verzending van de waarschuwingsbrieven geregeld is. Daaruit is naar voren gekomen dat de controle volledig geautomatiseerd wordt uitgevoerd, dat geconstateerde afwijkingen automatisch leiden tot het aanmaken van brieven (waarvan de codes in het computersysteem terechtkomen) en dat ook de verwerking van deze brieven in de zogenoemde couverteerstraat – tot en met het moment van de aanbieding aan de postdienstverlener – geautomatiseerd is. De geschetste werkwijze en registratie van de controle in het computersysteem zijn naar het oordeel van de Raad zodanig dat de kans op een fout verwaarloosbaar klein is, zodat ervan mag worden uitgegaan dat de uitgevoerde controles hebben geleid tot daadwerkelijke verzending van de waarschuwingsbrieven en dat de door appellant overgelegde schermprint voldoende bewijs is van de feitelijke verzending van die brieven aan de daarop vermelde adressen. Dat betekent dat, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, aannemelijk is dat de verzending van de waarschuwingsbrieven naar de daarin vermelde adressen heeft plaatsgevonden.”
De rechtbank is van oordeel dat de CRvB in de aangehaalde passage uitsluitend heeft overwogen dat verweerder de verzending van de zogeheten waarschuwingsbrieven aannemelijk heeft gemaakt alsmede dat de door verweerder overgelegde schermprint voldoende bewijs vormt van de feitelijke verzending van díe brieven.
De rechtbank stelt evenwel vast dat in de voorliggende situatie niet de verzending van de waarschuwingsbrieven, maar die van het daarop (veelal) volgende omzettingsbesluit in geding is. Van dát besluit staan, anders dan van de waarschuwingsbrieven, geen code en verzend- en/of verwerkingsdatum op de door verweerder overgelegde schermprint vermeld. Van een deugdelijke verzendadministratie met betrekking tot het primaire besluit is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
De enkele stelling van verweerder dat het primaire besluit het sluitstuk vormt van een volledig geautomatiseerde controle naar de adresregistraties acht de rechtbank onvoldoende om de verzending van het primaire besluit aan het woonadres van eiseres aan te nemen.
6. Het voorgaande betekent dat niet aannemelijk is geworden dat het primaire besluit op 16 april 2011 op de wijze zoals voorgeschreven in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb aan eiseres is bekendgemaakt, zodat de bezwaartermijn niet op de dag na 16 april 2011 is aangevangen.
7. De rechtbank overweegt verder dat niet is gebleken dat het primaire besluit alsnog op de voorgeschreven wijze als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb aan eiseres was bekendgemaakt toen zij op 25 augustus 2011 bezwaar maakte. Aldus is sprake van een voor het begin van de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift. Ingevolge artikel 6:10, eerste lid en onder a, van de Awb blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen. Daarvan is in de voorliggende situatie sprake.
8. Het voorgaande betekent dat verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
9. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874,00. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld. Omdat eiseres procedeert met een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze kosten worden voldaan aan de griffier van de rechtbank. Nu de administratieve behandeling van deze zaak plaatsvindt bij de rechtbank Alkmaar, moeten deze kosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank Alkmaar.
Verweerder dient tevens aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874,00;
- bepaalt dat de betaling van € 874,00 dient te worden gedaan aan de griffier van de rechtbank Alkmaar;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht ten bedrage van € 41,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2012.
griffier rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.