ECLI:NL:RBALK:2012:BW5810

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
15 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810051-12 + 14.700524-12 (ttz.gev.)
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens seksueel binnendringen en wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 15 mei 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting en wapenbezit. De verdachte werd veroordeeld voor het seksueel binnendringen van het slachtoffer op 4 september 2011 in Alkmaar, waarbij hij door geweld het slachtoffer dwong tot seksuele handelingen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster en getuigen, alsook het DNA-onderzoek, voldoende bewijs boden voor de schuld van de verdachte. De verdachte had een vinger in de anus van het slachtoffer gestoken en haar borsten betast onder haar kleding. De rechtbank verwierp het verweer van de verdachte dat hij mogelijk in een blackout had gehandeld door drogering door derden, en oordeelde dat dit niet aannemelijk was.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en een behandelverplichting. Daarnaast werd een gedeeltelijke schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen. De rechtbank hield rekening met de ernst van het delict, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid. De verdachte had eerder ook al veroordelingen voor vergelijkbare delicten, wat de rechtbank meebracht in haar overwegingen voor de strafmaat. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 2.734,31, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810051-12; 14.700524-12 (ttz gev) (P)
Datum uitspraak: 15 mei 2012
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres
en woonplaats],
thans gedetineerd te PI Zwaag Hoorn, locatie Huis van Bewaring Zwaag.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 mei 2012.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. V.E. de Haas, advocaat te Schagen, en door de verdachte naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], welke ter zitting door de gemachtigde raadsvrouwe mr. E.M. Diesfeldt is toegelicht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
I. (parketnummer 14.810051-12)
Primair hij op of omstreeks 4 september 2011 in de gemeente Alkmaar door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte een vinger, althans een lichaamsdeel, van hem verdachte, in de anus en/of tussen de billen van die [slachtoffer] gestoken en/of de borsten van die [slachtoffer] betast (onder de kleding) en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte op de [slachtoffer] is afgerend en/of die [slachtoffer] met kracht een harde duw tegen haar schouder, althans haar lichaam, heeft gegeven (waardoor die [slachtoffer] hard op de grond is gevallen) en/of vervolgens met die [slachtoffer] heeft gevochten en/of geworsteld en/of met kracht zijn hand in de broek van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
Subsidiair hij op of omstreeks 4 september 2011 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] het volgende heeft gedaan: verdachte is op die [slachtoffer] afgerend en/of heeft die [slachtoffer] met kracht een harde duw tegen haar schouder, althans haar lichaam, gegeven (waardoor die [slachtoffer] hard op de grond is gevallen) en/of heeft vervolgens met die [slachtoffer] gevochten en/of geworsteld en/of met kracht zijn hand in de broek van die [slachtoffer] gestoken, en/of een vinger, althans een lichaamsdeel, van hem verdachte, tussen de billen van die [slachtoffer] gestoken en/of de borsten van die [slachtoffer] betast (onder de kleding), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
II. (parketnummer 14.700524-12, ttz gev)
hij op of omstreeks 23 januari 2012 in de gemeente Alkmaar in een woning gelegen aan [adres] een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukwapen, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing
bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
In deze zaak is een aangifte van verkrachting gedaan door [slachtoffer]. Zij heeft verklaard dat zij op 4 september 2011, vlak na middernacht, met een vriendin op de fiets op weg was naar de binnenstad van Alkmaar. Onderweg zagen de vrouwen meerdere malen achtereen een man op een scooter, die hen passeerde en dan weer opwachtte. Vervolgens werd aangeefster plotseling van de fiets op de grond geduwd door die man, die haar tijdens de daarop volgende worsteling onder haar kleding betastte en een vinger in haar anus duwde. Toen een getuige op het geschreeuw van de aangeefster en haar vriendin afkwam, is de aanvaller op zijn scooter gevlucht. Naar aanleiding van DNA onderzoek is de verdachte thuis aangehouden. Tijdens de aanhouding heeft de politie in de woning een nepvuurwapen aangetroffen, dat in beslag is genomen.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet weet of hij betrokken is geweest bij de aanval die aangeefster beschrijft; hij kan zich dat in ieder geval niet herinneren. Wel herinnert hij zich dat hij in de avond/nacht van 3 op 4 september 2011 is uitgegaan in Bergen aan Zee, iets heeft gedronken, zich toen vreemd voelde en op de scooter is teruggereden richting Alkmaar, waarbij hij aan de periode tussen 23 en 03 uur van die nacht geen enkele herinnering meer heeft. Mogelijk is hij tegen zijn wil gedrogeerd, waarna hij wellicht in een black out heeft gehandeld. Het nepvuurwapen had hij op vakantie gekocht en in zijn huis liggen toen de politie hem kwam aanhouden.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting of een poging daartoe. De rechtbank dient daarbij te beslissen op het verweer van de verdediging dat sprake is van afwezigheid van alle schuld bij de verdachte, omdat hij mogelijk in een black out heeft gehandeld ten tijde van de verkrachting. Voorts dient de rechtbank te beslissen over de vordering van de benadeelde partij. Tenslotte moet de vraag beantwoord worden of de verdachte met het voorhanden hebben van het veerdrukwapen artikel 13 van de Wet Wapens en Munitie heeft overtreden, zoals onder dagvaarding II ten laste is gelegd.
B. Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van dagvaarding I:
De officier van justitie heeft gerequireerd tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde verkrachting. Zij acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar. Die verklaring wordt ondersteund door met name de verklaringen van twee getuigen (de vriendin van aangeefster en een toevallige passant), die grotendeels bevestigen wat de aangeefster heeft verklaard. Bovendien is DNA-materiaal van de verdachte aangetroffen in de bilspleet van aangeefster en op een condoom dat is aangetroffen op de plek waar de verkrachting zich heeft afgespeeld.
Ten aanzien van dagvaarding II:
De officier van justitie acht het ten laste gelegde bewezen.
C. Standpunt van de verdachte/de verdediging
Ten aanzien van dagvaarding I:
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen voor zowel de verkrachting als de poging tot verkrachting.
De raadsman heeft ten eerste betoogd dat onvoldoende bewijs voorhanden is dat verdachte een vinger in de anus van aangeefster heeft gestoken, omdat de verklaring van de aangeefster het enige bewijsmiddel is waaruit dat zou kunnen blijken. Het DNA van de verdachte is wel in de bilspleet, maar niet in de anus van aangeefster aangetroffen. Dat aangetroffen DNA kan dus niet bijdragen aan het bewijs voor het binnendringen van de anus. Meer bewijs voor dat binnendringen is er niet.
Ook heeft de raadsman betoogd dat het steken van een vinger tussen de billen en het betasten van de borsten geen verkrachting op kunnen leveren, omdat die handelingen niet vallen onder ‘seksueel binnendringen’. Het is de raadsman dan ook niet duidelijk waarom deze handelingen in de tenlastelegging zijn opgenomen.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat niet is gebleken dat de verdachte het voornemen had om seksueel bij aangeefster binnen te dringen. Het op aangeefster afrennen, haar tegen de grond duwen, met kracht een hand in de broek steken, een vinger tussen de billen steken en het betasten van de borsten hoeft niet het begin van uitvoering van seksueel binnendringen te zijn.
Ten aanzien van dagvaarding II:
Ten aanzien van dit feit heeft de verdediging geen verweer gevoerd. De verdachte heeft het feit ter terechtzitting bekend.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Ten aanzien van dagvaarding I:
Redengevende feiten en omstandigheden
Aangeefster heeft aangifte gedaan van verkrachting op 4 september 2011 tussen 00.10 uur en 00.16 uur op [adres] te Alkmaar. Zij heeft verklaard dat een man op haar kwam afgerend, die haar met een rugby tackle van haar fiets duwde, waarna zij met haar hoofd op de stoep is gevallen. De man greep haar vast en begon haar overal te betasten. Hij is ook met zijn handen aan haar borsten geweest, onder haar hemdje. Zij heeft zich verweerd door te slaan en te schoppen en zij heeft geprobeerd de man in zijn ogen te prikken. Ondanks dat ging de man door. De man probeerde ook met zijn hand in haar broek te komen. Zij droeg een ‘safaribroek’, die vrij hoog, ter hoogte van haar navel, sloot. Eerst probeerde de man vóór in haar broek te komen en daarna kwam hij met zijn hand achter in haar broek. Hij ging met zijn vingers tussen haar billen en duwde een vinger in haar anus. Daarbij voelde zij duidelijk weerstand van de kringspier. Zij herinnert zich dat zij zag dat hij zijn piemel uit zijn broek had. Zij heeft toen onmiddellijk flink in zijn zak geknepen. Zij hoorde haar vriendin ([getuige 1]) schreeuwen. Plotseling stond de man op, rende naar zijn bromfiets en reed weg. Inmiddels was er een andere man op het hulpgeroep afgekomen. Deze man, getuige [getuige 2], heeft verklaard dat hij een meisje heel hard ‘Help’ hoorde schreeuwen toen hij op zijn snorfiets in de buurt langsreed. Hij zag een jongen boven op een meisje liggen op het fietspad. Terwijl de getuige dichterbij kwam, zag hij de jongen op zijn scooter springen en wegrijden.
[getuige 1], die vlak voor de aanval achter aangeefster fietste, heeft gezien dat een man de aangeefster met zijn schouders van de fiets duwde. Aangeefster viel met haar rug op de grond en de man zat geknield bij haar hoofd, over haar heen gebogen. Zij zag dat aangeefster de man probeerde te schoppen en te slaan. Toen de man uiteindelijk opstond, hoorde [getuige 1] zijn riem een geluid maken dat zij omschrijft als “kling, kling”. Een paar minuten later heeft aangeefster aan [getuige 1] verteld dat de scooterbestuurder met zijn vinger in haar kont was geweest.
Zowel aangeefster als getuige [getuige 1] verklaren dat de man op een donkerrode scooter reed. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in september 2011 in het bezit was van een donkerrode scooter en dat hij in de nacht van 3 op 4 september 2011 op die scooter van Alkmaar naar Bergen aan Zee is gereden en weer terug.
DNA materiaal
Op het moment dat de politie kwam, zag aangeefster dat er een condoom lag op de plek waar zij met de man geworsteld had. Verbalisant [verbalisant 1] heeft het gebruikte condoom onmiddellijk met een DNA kit veiliggesteld. Het condoom heeft het SIN nummer AACX3494NL gekregen. Naast het condoom is onder meer een zedenset bemonstering vanaf het lichaam van aangeefster in beslag genomen (SIN nummer ZAAA9971NL). Van aangeefster is wangslijmvlies afgenomen, verzegeld onder nummer RAAM5682NL.
Onderzoek DNA materiaal
Op 9 december 2011 heeft het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) gerapporteerd naar aanleiding van het onderzoek van het in beslag genomen DNA materiaal.
In de bemonsteringen van de buiten- (AACX3494NL#01) en binnenzijde (AACX3494NL#2) van het condoom is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van spermavloeistof. De beide bemonsteringen zijn voor onderzoek onderworpen aan de differentiële lysistechniek. Daarbij wordt bij vermeende spermasporen DNA van spermacellen (stringente lysisfractie) gescheiden van DNA van de overige typen cellen (milde lysisfractie). Het DNA-profiel van het celmateriaal in de stringente lysisfractie van de bemonstering AACX3494NL#02 (binnenzijde condoom) is opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Bij vergelijking is een match gevonden met het DNA-profiel van de verdachte (RFU286), dat sinds 5 oktober 2007 in deze DNA-databank was opgenomen. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Het DNA-profiel van de verdachte matcht ook met het DNA-profiel (milde lysisfractie) van het celmateriaal in de bemonstering AACX3494NL#01 (buitenzijde condoom). Bij het vergelijkend DNA-onderzoek van de bemonstering van de bilspleet (ZAAA9971NL#01) is een DNA-hoofdprofiel aangetroffen dat afkomstig kan zijn van aangeefster, en tevens DNA-nevenkenmerken die afkomstig kunnen zijn van de verdachte. Ten aanzien van zowel dit genoemde DNA-hoofdprofiel als ten aanzien van de genoemde DNA-nevenkenmerken is de matchkans bij een willekeurig gekozen persoon kleiner dan één op één miljard.
In een door de verdediging aan de rechter-commissaris gevraagd tegenonderzoek, in april 2012 verricht door Independent Forensic Services (IFS), zijn de uitkomsten van het bovengenoemd NFI-onderzoek wat betreft de aantoonbaarheid van matches met het DNA van de verdachte bevestigd .
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de aangifte en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], wettig en overtuigend bewezen dat aangeefster op 4 september 2011 in Alkmaar door een man van haar fiets is geduwd, dat die man op de grond met haar heeft geworsteld en haar borsten heeft betast onder haar kleding. Gezien de match van het DNA-profiel van de verdachte met de bemonstering van het in de bilspleet van aangeefster aangetroffen DNA en met het DNA dat is bemonsterd van het ter plekke aangetroffen condoom, is het naar het oordeel van de rechtbank de verdachte geweest, die aangeefster heeft aangevallen. De rechtbank betrekt bij dit oordeel de door de verdachte ter zitting afgelegde verklaring over zijn nachtelijke rit op een donkerrode scooter zoals door aangeefster en de getuige [getuige 1] genoemd.
De match tussen het in de bilspleet van de aangeefster aangetroffen DNA en het DNA van de verdachte leidt bovendien, tezamen met de verklaring van de aangeefster bij de rechter-commissaris, tot de conclusie dat de verdachte aangeefster in de bilspleet heeft betast en tevens dat hij met zijn vinger in de anus van aangeefster is binnengedrongen. Ten aanzien van die laatstgenoemde handeling overweegt de rechtbank dat het DNA weliswaar niet in de anus is aangetroffen, maar dat het aantreffen van dat DNA in de bilspleet de (zeer duidelijke en stellige) verklaring van aangeefster over dat binnendringen wel in belangrijke mate ondersteunt. Aangeefster heeft bovendien zeer kort na het voorval aan getuige [getuige 1] verteld dat de aanvaller met zijn vinger in haar anus was geweest. Dat binnendringen vond blijkens de in de aangifte beschreven handelingen plaats in een seksuele context.
Gelet op het betoog van de raadsman met betrekking tot de ten laste gelegde handelingen die niet het binnendringen van het lichaam inhouden (borsten betasten en een vinger tussen de billen steken) wijst de rechtbank er op dat de tenlastelegging in overeenstemming met de delictsomschrijving inhoudt: ‘mede bestaan uit seksueel binnendringen’.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder I primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van dagvaarding II:
Redengevende feiten en omstandigheden
In verband met de verdenking van het feit onder I zijn verbalisanten [verbalisant 2 ] en [verbalisant 3 ] op 23 januari 2012 naar de woning van de verdachte gegaan. De verdachte heeft de beide verbalisanten verzocht binnen te komen. Verbalisant [verbalisant 2 ] zag op de verwarming onder het raam van de woonkamer een vuurwapen gelijkend voorwerp liggen, dat hij in beslag heeft genomen. De verdachte heeft ter zitting bekend dat hij het wapen tijdens een vakantie in Spanje in september 2011 heeft gekocht en het daarna thuis heeft bewaard. Bij onderzoek van het wapen wordt geconcludeerd dat het veerdrukwapen voor wat betreft zijn vorm, afmetingen en uitstraling een sterke gelijkenis vertoont met een echt vuurwapen, namelijk een vuurwapen van het merk Sig Sauer en type P228.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder II ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
I. primair (parketnummer 14.810051-12)
hij op 4 september 2011 in de gemeente Alkmaar door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte een vinger van hem, verdachte, in de anus en tussen de billen van die [slachtoffer] gestoken en de borsten van die [slachtoffer] betast onder de kleding en bestaande dat geweld hierin dat verdachte op die [slachtoffer] is afgerend en die [slachtoffer] met kracht een duw tegen haar lichaam, heeft gegeven (waardoor die [slachtoffer] hard op de grond is gevallen) en vervolgens met die [slachtoffer] heeft geworsteld en zijn hand in de broek van die [slachtoffer] heeft gestoken. II. (parketnummer 14.700524-12, ttz gev)
hij op 23 januari 2012 in de gemeente Alkmaar in een woning gelegen aan [adres] een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukwapen, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het feit onder I primair
verkrachting
Ten aanzien van het feit onder II
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
7. De strafbaarheid van de verdachte
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot dagvaarding I aangevoerd, dat sprake is van de afwezigheid van alle schuld.
De verdachte heeft namelijk verklaard dat hij zich van de bewuste avond niets kan herinneren. Hij is op 3 september 2011 ‘s avonds op de scooter naar Jazz & Sail in Bergen aan Zee is gegaan. Omdat hij zich niet goed voelde, is hij rond 23.00 uur op zijn scooter gestapt en vertrokken. Op 4 september 2011, rond 03.00 uur, is hij wakker geworden en lag hij nat in de berm halverwege de Bergerweg. Zijn scooter lag naast hem. De verdachte kan zich niets meer van de tussenliggende periode van vier uren herinneren. Hij vermoedt zelf dat iemand iets in zijn drinken heeft gedaan, zoals bijvoorbeeld GHB. Steun voor die verklaring is volgens de verdediging te vinden in de verklaring van de aangeefster, want zij heeft bij de politie verklaard dat haar aanvaller zich raar gedroeg: hij zei geen woord, keek raar uit zijn ogen en het leek alsof hij iets gebruikt had. Hij reageerde ook helemaal niet op pijnprikkels, terwijl aangeefster zich toch flink heeft verweerd en onder meer hard in zijn balzak heeft geknepen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gewezen op het rapport van psycholoog drs. A.E. Haan, die de verdachte heeft onderzocht. De psycholoog stelt in zijn rapport van 23 april 2012 dat op zich mogelijk is dat, indien de verdachte zou zijn gedrogeerd met GHB, daarbij sociale ontremming, verhoging van agressie en versterking van seksuele lustbeleving optreden. Ook kan intoxicatie leiden tot slaperigheid of verminderd bewustzijn en tijdelijk geheugenverlies. De deskundige stelt echter dat GHB moeilijk is te doseren, omdat werkzame dosering en overdosering zeer dicht bij elkaar liggen en per persoon erg kunnen verschillen. De kans is volgens de psychologisch deskundige erg klein dat betrokkene precies de dosering kreeg waardoor hij tegelijkertijd sociaal ontremd en seksueel opgewonden raakte, maar voldoende gecoördineerd bleef om scooter te rijden en het ten laste gelegde te plegen, om daarna alsnog een black-out te krijgen en volledige amnesie te ontwikkelen. De rapporteur is van oordeel dat de door de verdachte en aangeefster waargenomen symptomen en de door de verdachte geclaimde amnesie ook anders kunnen worden verklaard. Het zou dan gaan om psychologische mechanismen en niet om amnesie door chemische beïnvloeding van het brein. Onder meer seksuele opwinding, gevoelens van schaamte en de vrees voor strafvervolging zijn factoren die kunnen hebben geleid tot het door aangeefster waargenomen gedrag van verdachte.
De officier van justitie heeft betoogd, dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte geen blaam treft omdat hij tegen zijn wil zou zijn gedrogeerd.
Beoordeling van het AVAS-verweer door de rechtbank
De rechtbank acht, mede op grond van het genoemde rapport van drs. Haan maar ook op grond van algemene ervaringsregels, niet aannemelijk dat de verdachte, nadat hij in Bergen aan Zee beroerd is geworden, vervolgens nog een scooter kan besturen en op de kennelijk gecoördineerde wijze zoals bewezen verklaard een meisje kan achtervolgen en verkrachten, om daarna de controle zodanig te verliezen dat hij een paar uur later op een vreemde plek wakker wordt zonder enige herinnering aan de voorgaande vier uren. Drs. Haan heeft daarnaast in zijn rapport van 23 april 2012 opgemerkt, dat schaamte en herinneringen aan eerdere misdrijven de claim van amnesie voldoende kunnen verklaren.
De verdachte heeft daarbij de door de verdediging naar voren gebrachte theorie van de drogering met GHB op geen enkele wijze nader geprobeerd te onderbouwen. Op de terechtzitting heeft de verdachte nog wel verklaard dat hij die bewuste avond met kennissen in Bergen aan Zee was geweest, die mogelijk iets zouden kunnen zeggen over de toestand waarin de verdachte die avond het dorp verliet. De verdachte heeft echter niet de namen van deze kennissen willen noemen, zodat zelfs dit mogelijke begin van een onderzoek naar de door hem gestelde omstandigheden is uitgesloten. Daarmee blijft het verweer steken in de reeds geconstateerde onaannemelijkheid van de niet gewilde drogering.
Dat laat onverlet de mogelijkheid dat de verdachte onder invloed verkeerde van drugs, maar die mogelijkheid kan niet leiden tot de slotsom van afwezigheid van schuld.
De rechtbank verwerpt het beroep op afwezigheid van alle schuld.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
8. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte zal opleggen een gevangenisstraf van tweeënveertig maanden met aftrek van voorarrest, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden: verplicht reclasseringscontact en meldgebod, ook indien dat inhoudt meewerken aan een intakegesprek en een behandeling bij De Waag en het volgen van nadere behandelingen die de reclassering noodzakelijk acht. De officier van justitie heeft er bij haar strafeis rekening mee gehouden dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft verzocht de eventueel op te leggen straf te matigen op grond van de door de deskundige, met enige voorzichtigheid, geconcludeerde verminderde toerekeningsvatbaarheid. De raadsman denkt daarbij aan een detentie van zes maanden, waarvan tachtig dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van drie jaar.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan alsmede op grond van de persoon van de verdachte, zoals deze is gebleken uit het onderzoek op de terechtzitting en het Uittreksel Justitieel Documentatieregister, gedateerd 24 januari 2012. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de over de verdachte uitgebrachte rapportages te weten:
- het beknopte reclasseringsadvies van Reclassering Nederland Adviesunit Alkmaar, gedateerd 24 januari 2012, opgesteld door reclasseringsmedewerker D. de Wit;
- de brief van forensisch psychiater S. Frehe van 7 februari 2012;
- het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland Adviesunit Alkmaar, gedateerd 10 april 2012, opgesteld door reclasseringsmedewerker S. Soffner;
- de Pro Justitia rapportage, gedateerd 23 april 2012 en opgesteld door de psycholoog drs. A.E. Haan.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in overweging genomen.
De verdachte heeft zich in de vroege nachtelijke uren van 4 september 2011 schuldig gemaakt aan een ernstig feit. Hij heeft een willekeurig meisje, dat met haar vriendin op weg was naar de binnenstad van Alkmaar, zomaar uit het niets, van de fiets gesleurd.
De verdachte heeft met het onder I bewezen verklaarde feit een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Zoals mede blijkt uit de ter zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring heeft het handelen bij het slachtoffer langdurig gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt, dat de verdachte – naast enkele andere veroordelingen - op 7 maart 2006 door de Kinderrechter is veroordeeld voor schennis van de eerbaarheid, meermalen gepleegd in de periode november 2004 tot en met oktober 2005, en voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid op 3 en 10 juli 2005.
Uit de Pro Justitia rapportage van de psychologisch deskundige, drs. Haan voornoemd, blijkt, dat de verdachte na zijn veroordeling in 2006, een behandeling heeft gehad bij de FPA te Heiloo. De verdachte is in februari 2007 uit die behandeling ontslagen: hij exhibitioneerde niet meer en er werd gesteld dat recidivegevaar was uitgesloten. Die behandeling is gericht geweest op zijn exhibitionisme en niet op andere problemen. Net als de psychiater S. Frehe ziet voornoemde deskundige aanwijzingen voor onderliggende persoonlijkheidsproblematiek. Hij concludeert dat sprake is van een persoonlijkheids-stoornis NAO, gekenmerkt door borderline en narcistische trekken en in mindere mate ook door antisociale trekken. Naar het oordeel van Haan lijkt het zo te zijn dat de verdachte vanuit frustraties (bijvoorbeeld over het feit dat het niet lukte om een vaste relatie op te bouwen) of vanuit opspelende onverwerkte frustraties eerder uit zijn leven (scheiding ouders) of vanwege een toch aanhoudende drang tot seksueel grensoverschrijdend gedrag vanuit een seksuele stoornis, is teruggevallen in zijn eerdere delictgedrag. Er wordt geadviseerd de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Gelet op de combinatie van persoonlijkheidspathologie, forse onderliggende frustratie, neiging tot agressie, problemen in relationeel opzicht en escalatie in de ernst van seksuele delicten lijkt er sprake van een duidelijk verhoogd risico indien niet op enige wijze wordt geïntervenieerd. Geadviseerd wordt een behandeling van de onderliggende problematiek bij de polikliniek De Waag of een soortgelijke instelling, met een langere proeftijd van tenminste vijf jaren, met daaraan gekoppeld een langere periode van toezicht door de reclassering.
Het advies van de reclasseringsmedewerker S.Soffner stemt overeen met dit advies.
De rechtbank neemt de adviezen van de deskundige, ertoe strekkend om de verdachte voor het feit onder I verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren en hem voor zijn problematiek een behandeling te doen ondergaan, over.
De rechtbank komt alles afwegende tot de navolgende beslissing.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij eerder in vergelijkbare gevallen opgelegde straffen, zoals ook naar voren komend uit de oriëntatiepunten straftoemeting, vastgesteld in het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken.
De eis van de officier van justitie is in vergelijking daarmee beduidend hoger.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de hoogte van de straf mede in aanmerking dat het seksueel binnendringen bestond uit het kortdurend met de vinger in de anus van het slachtoffer gaan. De rechtbank zal gelet op de persoon van de verdachte een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, zoals ook door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank acht het van groot belang dat de verdachte wordt behandeld voor onder meer de persoonlijkheidsstoornis, agressie- en overige problematiek, zoals aangegeven in de psychologische rapportage. De rechtbank zal ten behoeve van de behandeling een langere proeftijd vaststellen dan 3 jaren, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte – zonder verdere interventies – wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
9. Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 7.234,31 bestaande uit € 7.000,00 immateriële schade en € 234,31 materiële schade ( € 84,31 eigen risico ziektekostenverzekering en € 150,00 kleding) die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht. De advocaat van de benadeelde partij, mr. E.M. Diesfeldt, heeft verzocht om de vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en voorts toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.159,31. Zij verzoekt de vergoeding ten aanzien van de immateriële schade te matigen tot € 3.000,00 en de vordering ten aanzien van de kleding te matigen tot € 75,00. Het gevorderde bedrag aan ziektekosten acht zij in zijn geheel toewijsbaar. Verder verzoekt zij toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman van de verdachte heeft de vordering ten aanzien van de immateriële schade betwist en stelt dat de benadeelde partij daarvoor een civiele procedure aanhangig kan maken.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder I primair bewezen verklaarde strafbare feit door de handelingen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank acht de gevorderde materiële schade geheel toewijsbaar. De benadeelde partij heeft de ziektekosten onderbouwd met een nota van de ziektekostenverzekering en de rechtbank acht een bedrag van € 150,00 voor de kleding alleszins redelijk.
De rechtbank begroot de immateriële schade op grond van de thans bekend zijnde gegevens op een bedrag van minst genomen € 2.500,00. De door de advocaat van het slachtoffer aangehaalde jurisprudentie acht de rechtbank niet vergelijkbaar, nu het in dit geval is gegaan om het kortdurend binnendringen met een vinger. .
De rechtbank zal aldus de vordering tot een bedrag van € 2.734,31 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 september 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvangen. De benadeelde partij kan desgewenst dat deel van de vordering voorleggen aan de burgerlijke rechter.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
10. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder I primair bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde. De maatregel wordt opgelegd voor het toegewezen bedrag van € 2.734,31.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde onder I primair en onder II, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte van 10 (tien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 5 (vijf) jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich zal gedragen naar de aanwijzingen die hem zullen worden gegeven door of namens Reclassering Nederland Adviesunit Alkmaar, Rubenslaan 2-6, 1816 MB Alkmaar, zolang de reclassering dit noodzakelijk oordeelt, ook indien inhoudende een meldplicht;
- zich verplicht om zich voor zijn onderliggende persoonlijkheidspathologie en problemen in de impuls- en agressiebeheersing te laten behandelen bij De Waag in Haarlem of een soortgelijke instelling.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 2.734,31 (tweeduizend zevenhonderdvierendertig euro en eenendertig cent) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 september 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. De tot op heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van € 2.734,31 (twee duizend zevenhonderdvierendertig euro en eenendertig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 september 2011 tot aan de dag van algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 37 (zevenendertig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.A. Egter van Wissekerke, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.A. van der Meij, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 mei 2012.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen