ECLI:NL:RBALK:2012:BW2170

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
5 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/701, 11/702, 11/705 en 11/2916
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardebepaling van windturbines en de toepassing van de werktuigenvrijstelling in het kader van de Wet WOZ

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Alkmaar op 5 april 2012, zijn eiseressen de eigenaressen van verschillende windturbineparken. De rechtbank beoordeelt de waardebepaling van deze windturbines in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De verweerder, de heffingsambtenaar van de gemeente Hollands Kroon, heeft de waarde van de windturbineparken vastgesteld op basis van taxatierapporten, waarbij een werktuigenvrijstelling van 30% is gehanteerd. Eiseressen betwisten deze vrijstelling en stellen dat deze 54% zou moeten zijn, verwijzend naar een eerdere afspraak en een brief van de leverancier van de windturbines, Vestas.

De rechtbank oordeelt dat de verweerder met de taxatierapporten van Oranjewoud voldoende heeft aangetoond dat de gehanteerde werktuigenvrijstelling van 30% niet te laag is. De gespecificeerde berekening van de taxateur is actueel en toegespitst op de werkelijke kosten van de onderscheiden werktuigen. Eiseressen hebben geen tegenbewijs geleverd dat de berekening van de verweerder onjuist zou zijn. De rechtbank wijst ook de verwijzing naar een eerdere uitspraak van het gerechtshof te Arnhem af, omdat de verweerder in deze zaak wel afdoende heeft aangetoond dat het percentage voor de werktuigenvrijstelling correct is.

De rechtbank verklaart de beroepen van eiseressen ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 5 april 2012.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 11/701, 11/702, 11/705 en 11/2916
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 april 2012 in de zaken tussen
1. [eiseres 1],
2. [eiseres 2],
3. [eiseres 3], te [vestigingsplaats],
eiseressen
(gemachtigde: mr. N.J.M. Neuvel),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hollands Kroon, verweerder.
Procesverloop
(11/701)
Bij beschikking van 28 februari 2010 heeft verweerder ter uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van het windturbinepark aan de [adres 1] te [plaatsnaam 1] (met 7 windturbines) voor het belastingjaar 2010 vastgesteld op € 7.727.000.
Bij uitspraak op bezwaar van 31 januari 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiseres sub 1 gegrond verklaard en de WOZ-waarde van het windturbinepark verlaagd naar € 7.340.000.
(11/702)
Bij beschikking van 28 februari 2010 heeft verweerder ter uitvoering van de Wet WOZ de waarde van het windturbinepark aan de [adres 2] te [plaatsnaam 2] (met 8 windturbines) voor het belastingjaar 2010 vastgesteld op € 9.519.000.
Bij uitspraak op bezwaar van 31 januari 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiseres sub 2 gegrond verklaard en de WOZ-waarde van het windturbinepark verlaagd naar € 9.050.000.
(11/705)
Bij beschikking van 28 februari 2010 heeft verweerder ter uitvoering van de Wet WOZ de waarde van het windturbinepark aan de [adres 3] te [p[plaatsnaam 1] (met 5 windturbines) voor het belastingjaar 2010 vastgesteld op € 4.914.000.
Bij uitspraak op bezwaar van 31 januari 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiseres sub 3 gegrond verklaard en de WOZ-waarde van het windturbinepark verlaagd naar € 4.860.000.
(11/2916)
Bij beschikking van 28 februari 2010 heeft verweerder ter uitvoering van de Wet WOZ de waarde van het windturbinepark aan de [adres 4] te [p[plaatsnaam 1] (met 12 windturbines) voor het belastingjaar 2010 vastgesteld op € 12.467.000.
Bij uitspraak op bezwaar van 31 januari 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiseres sub 3 gegrond verklaard en de WOZ-waarde van het windturbinepark vastgesteld op € 11.010.000.
Eiseressen hebben tegen de uitspraken op bezwaar van 31 januari 2011 beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft de zaken ter behandeling gevoegd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2012. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen in de persoon van [naam 1], bijgestaan door mr. D.J. Vecht.
Feiten
1. Eiseressen zijn de eigenaressen van de hiervoor genoemde windturbineparken. De windturbines die daar staan, zijn alle van het type Vestas V66, met een ashoogte van 78 meter en een capaciteit van 1,65 of 1,75 MW, gebouwd in 2002 of 2003.
1.2. Bij de bepaling van de WOZ-waarden is verweerder uitgegaan van de voorgeschreven waardepeildatum 1 januari 2009.
Geschil en beoordeling
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de windturbineparken moet worden bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde, waarbij een afschrijvingsduur van achttien jaren in aanmerking wordt genomen. Het geschil is beperkt tot de vraag of verweerder bij deze waardebepalingen is uitgegaan van het juiste percentage voor de werktuigenvrijstelling. Het percentage geeft aan welk deel van de waarde van een windturbine valt onder de werktuigenvrijstelling als bedoeld in artikel 2, onder e, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ.
3. Eiseressen stellen dat moet worden uitgegaan van een werktuigenvrijstelling van 54%, aangezien partijen tijdens een bespreking op 21 februari 2007, waarbij namens verweerder mevrouw [naam 1] aanwezig was, zijn overeengekomen dat voor alle toekomstige WOZ-waarderingen van de windturbineparken van eiseressen een werktuigenvrijstelling van 54% zal worden toegepast. Hierbij hebben zij verwezen naar een bespreekverslag dat zou zijn opgemaakt door mevrouw [naam 1] en dat door haar per e-mail aan de gemachtigde van eiseressen zou zijn doorgezonden.
4. Ter zitting heeft mevrouw [naam 1] verklaard dat zij het bespreekverslag waarnaar eiseressen verwijzen niet heeft opgemaakt en dat zij hiervan ook niet eerder dan in deze beroepsprocedure kennis heeft genomen. Zij heeft voorts ontkend dat partijen zijn overeengekomen dat voor toekomstige WOZ-waarderingen ook zal worden uitgegaan van een werktuigenvrijstelling van 54%. Ter zitting heeft zij haar eigen verslag overgelegd van zowel de bespreking op 21 februari 2007 als een daaraan voorafgegane bespreking op 29 november 2006.
5. Naar aanleiding van de verklaring van mevrouw [naam 1] hebben eiseressen ter zitting onderkend dat het bespreekverslag waarnaar zij verwijzen niet door mevrouw [naam 1] is opgemaakt maar door mevrouw [naam 2], werkzaam bij het kantoor van de gemachtigde van eiseressen en dat dit verslag niet met verweerder is gedeeld en ook niet door verweerder is geaccordeerd. Nu uit het door mevrouw [naam 1] overgelegde verslag niet blijkt dat partijen een vast percentage werktuigenvrijstelling voor toekomstige WOZ-waardebepaling van de windturbineparken zijn overeengekomen, vindt de rechtbank het eenzijdig opgemaakt bespreekverslag van mevrouw [naam 2] onvoldoende om aan te nemen dat zo’n afspraak is gemaakt. Dat mevrouw [naam 2] wel in die veronderstelling verkeerde, zoals eiseressen ter zitting hebben gesteld, maakt dit niet anders. Ook anderszins is niet gebleken dat verweerder indertijd jegens eiseressen - in rechte te honoreren - toezeggingen heeft gedaan over het te hanteren percentage voor de werktuigenvrijstelling bij de waardebepaling van de windturbineparken. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
6. Eiseressen verwijzen ter onderbouwing van hun stelling dat de werktuigenvrijstelling 54% moet zijn voorts naar een brief van 4 april 2005 van Vestas, de leverancier van de windturbines, aan WEA Accountants en Adviseurs. Daarin staat onder meer:
“Middels dit schrijven informeren wij u over de waarde van de zichtdelen van een WTG in verband met de Wet Onroerend Zaak belasting.
Onderstaande percentages zijn gebaseerd op de waarde van de fundering, toren, buitenkant nacelle en de rotorbladen inclusief hub, dus op basis van vrijstelling voor werktuigen. Omdat de waarde van afzonderlijke onderdelen vertrouwelijk interne informatie is, is besloten deze waarde uit te drukken als percentage van de totale verkoopprijs.”
In een tabel is vermeld dat van type “V66-1,65 / 1,75 MW”, met 78 meter ashoogte, het “aandeel zichtdelen als % verkoopprijs WTG” 44,3 bedraagt.
Eiseressen verwijzen hierbij naar een uitspraak van het gerechtshof te Arnhem van 9 november 2010 (LJN: BO6171), waaruit blijkt dat bij de bepaling van de werktuigenvrijstelling in die zaak de voorkeur is gegeven aan het percentage in de brief van Vestas.
7. Bij zijn uitspraken op bezwaar is verweerder uitgegaan van een werktuigenvrijstelling van 30%. In beroep heeft hij voor elk windturbinepark een taxatierapport overgelegd, gedateerd augustus 2011 en opgesteld daar een taxateur van Oranjewoud. Ook in deze taxatierapporten is conform de door verweerder gehanteerde “Taxatiewijzer en kengetallen deel 12 Windturbines waardepeildatum 1 januari 2009” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegaan van een werktuigenvrijstelling van 30%. Ter onderbouwing hiervan verwijst de taxateur naar de in zijn rapport opgenomen bijlage bij een concept gedateerd 12 juli 2011 van het rapport “Onderzoek windmolens VNG”, gemaakt in opdracht van de Vereniging Nederlandse Gemeenten door IGG Bointon de Groot (hierna: IGG). Deze bijlage bevat een gespecificeerde berekening van het percentage werktuigenvrijstelling voor een Vestas V66 1,65, voor de waardepeildatum 1 januari 2009.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de taxatierapporten van Oranjewoud - en dan met name met de daarin opgenomen berekening van IGG - afdoende aangetoond dat de door hem gehanteerde werktuigenvrijstelling van 30% niet te laag is. De gespecificeerde berekening van IGG gaat uit van de in de rechtspraak benoemde werktuigen van een windturbine, gebruikt de werkelijke kosten van de onderscheiden werktuigen en is toegespitst op het type windturbines van eiseressen, dit alles naar de hier aan de orde zijnde waardepeildatum. Uit deze berekening volgt een percentage voor de werktuigenvrijstelling van 29,13%.
In de door eiseressen overgelegde brief van Vestas ziet de rechtbank ook geen aanleiding om de berekening van IGG onjuist te achten. De berekening van IGG is immers actueler dan de brief van Vestas en gespecificeerd. Bij betwisting van de juistheid van de berekening van IGG ligt het op de weg van eiseressen daar een gespecificeerde berekening, van Vestas of een andere deskundige, tegenover te stellen die ook is gebaseerd op de werkelijke vervangingkosten van de werktuigen. Dit hebben eiseressen echter niet gedaan.
De verwijzing naar de uitspraak van het gerechthof te Arnhem kan eiseressen ook niet baten. Anders dan in de zaak van die uitspraak heeft verweerder in dit geval namelijk wel afdoende aangetoond dat het door hem gehanteerde percentage voor de werktuigenvrijstelling niet te laag is.
Deze beroepsgrond faalt dus ook.
9. Uit het voorgaande volgt dat verweerder afdoende heeft aangetoond dat hij bij de waardebepaling van de windturbineparken niet een te laag percentage voor de werktuigenvrijstelling heeft gehanteerd en niet om die reden een te hoge WOZ-waarde heeft vastgesteld. De beroepen zijn daarom ongegrond.
10. Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzitter, mr. T. Luigjes en mr. W.B. Klaus, leden, in aanwezigheid van mr. P. Verweel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2012.
griffier voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.