ECLI:NL:RBALK:2012:BW1003

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
5 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.700919-11
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak valsheid in geschrifte en veroordeling bijstandsfraude met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 15 februari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met haar medeverdachte werd beschuldigd van valsheid in geschrifte en bijstandsfraude. De verdachte werd vrijgesproken van valsheid in geschrifte, maar veroordeeld voor het medeplegen van bijstandsfraude. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en haar medeverdachte in de periode van 1 januari 2000 tot en met 28 februari 2010 opzettelijk hebben nagelaten om relevante informatie over hun vermogen te verstrekken aan de gemeente Alkmaar, wat hen in staat stelde om onterecht bijstandsuitkeringen te ontvangen. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte en haar medeverdachte eerder waren gewaarschuwd over het belang van het correct invullen van de formulieren. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van het misbruik van het sociale zekerheidsstelsel en het aanzienlijke nadeel dat de gemeente had ondervonden door de verzwijging van vermogensbestanddelen. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene bijstandswet en de Wet werk en bijstand, waarbij de rechtbank de plicht van de verdachte om relevante informatie te verstrekken als cruciaal beschouwde.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.700919-11 (P)
Datum uitspraak: 15 februari 2012
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (land) op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres en woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. M.R. Verdoner, advocaat te Hoofddorp, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2000 tot en met 02 oktober 2001 in de gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een geschrift, (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten (telkens) een formulier van de Dienst Welzijn, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en/of de sector Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Alkmaar, waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van het bezit van onroerende zaken en/of vermogen - (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) valselijk bij de mededeling(en) en/of vra(a)g(en)
- "Ik/wij bezit(ten) onroerende zaken. Ook indien u een woning e.d. in het buitenland bezit, dient u dat op te geven" en/of
- "Kunt u of uw partner of uw inwonendende kinderen aanspraak maken op vermogen?" en/of
- "Is uw vermogen gewijzigd sinds het laatste heronderzoek?"
de keuzemogelijkheid "nee" aangekruist en/of niets ingevuld en/of (telkens) dat formulier ondertekend, (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 03 oktober 2001 tot en met 28 februari 2010 in de gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) in strijd met een haar/hem/hen bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65 lid 1 Algemene bijstandswet en/of artikel 17 Wet werk en bijstand, (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit (telkens) kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachte's of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering krachtens de Algemene bijstandwet en/of de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) valselijk bij de mededeling(en) en/of vra(a)g(en)
- "Ik/wij bezit(ten) onroerende zaken. Ook indien u een woning e.d. in het buitenland bezit, dient u dat op te geven" en/of
- "Kunt u of uw partner of uw inwonendende kinderen aanspraak maken op vermogen?" en/of
- "Is uw vermogen gewijzigd sinds het laatste heronderzoek?"
de keuzemogelijkheid "nee" aangekruist en/of niets ingevuld en/of (telkens) dat formulier ondertekend, (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
4.1 Inleiding
De verdachte wordt ervan beschuldig dat zij zich samen met haar man, [medeverdachte] (hierna te noemen: de medeverdachte) schuldig heeft gemaakt aan kort gezegd valsheid in geschrift en bijstandsfraude.
De rechtbank zal dienen te beoordelen of de verdachte en de medeverdachte in de ten laste gelegde periode formulieren van de Dienst Sociale Zaken en Welzijn van de gemeente Alkmaar valselijk hebben opgemaakt met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken.
Daarnaast ligt ter beoordeling voor of de verdachte en de medeverdachte hebben nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl zij wisten dan wel redelijkerwijs moesten vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de verstrekking van hun bijstandsuitkering.
4.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.3 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte en de medeverdachte het oogmerk hebben gehad om de formulieren valselijk in te vullen dan wel zichzelf of een ander te bevoordelen. De verdachte heeft op de formulieren niet ingevuld dat de medeverdachte tijdelijk twee appartementencomplexen op zijn naam heeft gehad, omdat de appartementen feitelijk het eigendom waren van hun zoons en de medeverdachte niet over de appartementen kon beschikken, zodat feitelijk geen sprake is geweest van enige verrijking van de verdachte en de medeverdachte. Evenmin heeft zij op de formulieren melding gemaakt van een erfenis van de medeverdachte, omdat die erfenis nog moest en ook thans nog moet worden verdeeld onder hem en zijn drie zussen. Gelet op het voorgaande hebben de verdachte en de medeverdachte de formulieren conform de feitelijke waarheid ingevuld en kon de verdachte niet weten dan wel redelijkerwijs vermoeden dat deze gegevens van belang waren. Voorts is de verdachte analfabeet en door de medeverdachte overal buiten gehouden, waardoor de niet kan worden verweten dat de formulieren onjuist zijn ingevuld, aldus de raadsvrouw van de verdachte.
4.4 Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank stelt vast dat de appartementencomplexen met de bijbehorende grond in Turkije op 3 december 1997 door de medeverdachte zijn verkocht aan zijn zoon [zoon medeverdachte 1]. Vervolgens zijn deze appartementencomplexen in augustus 2001 weer door [zoon medeverdachte 1] verkocht aan de medeverdachte. Hieruit volgt dat de onroerende zaken tussen 3 december 1997 en augustus 2001 niet op naam van de medeverdachte stonden. De formulieren van de gemeente Alkmaar waarop de verdachte en de medeverdachte bij de vragen: “Ik/wij bezit(ten) onroerende zaken. Ook indien u een woning e.d. in het buitenland bezit, dient u dat op te geven” en “Kunt u of uw partner of uw inwonenende kinderen aanspraak maken op vermogen?” de keuzemogelijkheid "nee" hebben aangekruist dan wel niets hebben ingevuld, dateren van 21 oktober 1997, 8 september 1998, 3 maart 1999, 4 september 2000 respectievelijk 14 februari 2001, 7 februari 2002 en 20 maart 2004.
De enige formulieren die binnen de onder 1 ten laste gelegde periode vallen zijn de formulieren die dateren van 4 september 2000 en 14 februari 2001. De rechtbank constateert dat de appartementencomplexen met de bijbehorende grond op deze data niet op naam van de medeverdachte, maar op naam van hun zoon [zoon medeverdachte 1], stonden. [zoon medeverdachte 1] stond op deze data niet ingeschreven op hetzelfde adres als de verdachte en de medeverdachte.
De verdachte wordt voorts verweten dat zij in de ten laste gelegde periode op de formulieren geen melding heeft gemaakt van een wijziging van haar vermogen of het vermogen van de medeverdachte, waarbij op het formulier als voorbeeld een nog te verdelen erfenis wordt genoemd. Uit het dossier is gebleken dat haar schoonvader in 1990 en haar schoonmoeder in 2003 zijn overleden, en dat de medeverdachte en zijn zussen een stuk grond met woonhuis hebben geërfd. De rechtbank gaat er gelet op het bovenstaande vanuit dat de erfenis in 2003 is vrijgekomen en stelt zij vast dat dit vermogen buiten de ten laste gelegde periode valt.
Gelet op het voorgaande kan niet worden bewezen dat de verdachte en de medeverdachte in de ten laste gelegde periode de formulieren van de gemeente valselijk hebben opgemaakt. Derhalve zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 2:
Redengevende feiten en omstandigheden
De verdachte en de medeverdachte hebben sinds 1990 een bijstandsuitkering ontvangen krachtens de Algemene bijstandswet, welke per 1 januari 2004 is vervangen door de Wet werk en bijstand. In augustus 2001 zijn twee appartementencomplexen met de bijbehorende grond gelegen in Turkije door [zoon medeverdachte 1], de zoon van de verdachte en de medeverdachte, in eigendom overgedragen aan de medeverdachte. In maart 2007 zijn de appartementencomplexen door de medeverdachte overgedragen aan respectievelijk [zoon medeverdachte 2] en [zoon medeverdachte 1], zoons van de verdachte en de medeverdachte.
Voorts zijn in 1990 respectievelijk 2003 de schoonvader en de schoonmoeder van de verdachte overleden. Van zijn ouders heeft de medeverdachte samen met zijn drie zussen een stuk grond met daarop een woonhuis in Turkije geërfd, welke erfenis nog moet worden verdeeld.
Op de formulieren “Heronderzoek rechtmatigheid” van de Dienst Sociale Zaken en Welzijn van de gemeente Alkmaar gedateerd 7 februari 2002 en 20 maart 2004 hebben de verdachte en de medeverdachte telkens bij de vragen “Kunt u of uw partner of uw inwonenende kinderen aanspraak maken op vermogen? (bijv. een nog te verdelen erfenis of boedelscheiding)” en “Is uw vermogen gewijzigd sinds het laatste heronderzoek?” de keuzemogelijkheid "nee" aangekruist dan wel niets ingevuld. Op het formulier “Omzetting WWB”, gedateerd 1 juli 2005, hebben de verdachte en de medeverdachte op de vraag naar bezittingen niets ingevuld bij de post “overige bezittingen”. Vervolgens hebben de verdachte en de medeverdachte deze formulieren telkens ondertekend.
Ook overigens is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de verdachte en de medeverdachte de gemeente evenmin op enig andere wijze op de hoogte hebben gesteld van het bezit van de twee appartementencomplexen met de bijbehorende grond en de nog te verdelen erfenis. De verdachte en de medeverdachte hebben weliswaar vanaf 9 september 2006 tot en met 10 oktober 2009 regelmatig “Statusformulieren WWB” ingevuld en ondertekend, maar zij hebben geen gebruik gemaakt van de op deze formulieren vetgedrukt aangegeven mogelijkheid om de juiste opgave van het vermogen – onroerende zaken en/of te verdelen erfenis – te vermelden op een mutatieformulier.
De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat zij en de medeverdachte geen opgave hebben gedaan van deze vermogensbestanddelen.
Opzettelijk nalaten inlichtingen te verschaffen
De verdachte heeft verklaard dat zij het niet van belang achtte om aan de gemeente Alkmaar te melden dat de medeverdachte twee appartementencomplexen met de bijbehorende grond op zijn naam had staan, omdat zij beiden geen voordeel genoten van dit bezit en zij beiden feitelijk niet over deze appartementen konden beschikken. Evenmin heeft zij melding gemaakt van de erfenis van de medeverdachte, omdat dit volgens de verdachte niet van belang was nu deze erfenis nog niet was verdeeld.
De rechtbank stelt voorop dat het niet aan de verdachte is om te beslissen wat zij relevant vindt om op te geven aan de gemeente en wat niet. Van belang is dat de verdachte de plicht heeft inlichtingen te verschaffen waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn uitkering en de uitkering van zijn medeverdachte. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte en de medeverdachte wisten dat voornoemde gegevens van belang waren voor de verstrekking van hun bijstandsuitkering dan wel voor de hoogte of duur daarvan. De rechtbank is van oordeel dat de vragen op de formulieren van de gemeente duidelijk en helder zijn geformuleerd en niet anders kunnen worden geïnterpreteerd dan dat de uit de kadastrale gegevens blijkende eigendom van de twee appartementencomplexen met de bijbehorende grond alsmede de nog te verdelen erfenis moesten worden gemeld bij de gemeente.
Daarbij komt dat de verdachte en de medeverdachte tegenover de politie hebben erkend dat zij in het verleden meermalen zijn geconfronteerd met verzwijging van inkomsten jegens de gemeente Zaanstad respectievelijk Alkmaar, zodat zij op de hoogte waren van het belang van volledige en juiste opgaven.
Het niet verschaffen van de juiste inlichtingen kon in onderhavige situatie strekken ter bevoordeling van zichzelf en van de medeverdachte. Dat de verdachte en de medeverdachte hebben aangegeven dat zij feitelijk geen voordeel hebben genoten uit eigendom van de appartementencomplexen en de grond alsmede de omstandigheid dat de erfenis de ouders van de medeverdachte feitelijk nog niet is verdeeld, doet daar niet aan af. Het is aan de gemeente om te bepalen of en zo ja in hoeverre deze feiten en omstandigheden invloed hebben op de verstrekking van de bijstandsuitkering dan wel op de hoogte of de duur daarvan.
Medeplegen
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat zij de formulieren samen met haar kinderen heeft doorgenomen en vervolgens heeft ondertekend. Uit de in noot 16 genoemde verklaring van de verdachte, afgelegd tegenover de politie, blijkt dat zij dit in nauwe samenwerking met de medeverdachte heeft gedaan (dossierpagina 22).
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verzwijgen van de bij de verdachte bekende vermogensbestanddelen van de medeverdachte berustte op een gezamenlijk besluit en dat de verdachte actief gedragingen heeft verricht om te zorgen dat de werkelijke situatie de uitkeringsverlenende instantie niet bekend kon worden.
De rechtbank beoordeelt deze gang van zaken als een bewuste en nauwe samenwerking, berustend op een gezamenlijk besluit, dat er op gericht was om vermogensbestanddelen voor de uitkerende instantie te verzwijgen.
Tot slot tekent de rechtbank aan dat de steller van de tenlastelegging gekozen heeft voor een feitelijke invulling van het nalaten de tijdige gegevens te verstrekken door gebruik te maken van een tekstblok aan de hand van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Naar het oordeel van de rechtbank is niettemin duidelijk dat het onder 2 ten laste gelegde verwijt ziet op hetgeen onder artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht strafbaar is gesteld. Blijkens het pleidooi van de verdediging is dit ook door de verdachte begrepen.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
zij in de periode van 3 oktober 2001 tot en met 28 februari 2010 in de gemeente Alkmaar, tezamen en in vereniging met een ander, telkens in strijd met een hen bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65 lid 1 Algemene bijstandswet of artikel 17 Wet werk en bijstand, telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit telkens kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte en haar mededader telkens wisten dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachte's of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering krachtens de Algemene bijstandswet of de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers hebben zij, verdachte, en haar mededader (telkens) bij de mededelingen en vragen
- "Kunt u of uw partner of uw inwonenende kinderen aanspraak maken op vermogen?" en
- "Is uw vermogen gewijzigd sinds het laatste heronderzoek?"
de keuzemogelijkheid "nee" aangekruist en/of niets ingevuld en telkens dat formulier ondertekend.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van het in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling haar of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
7. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
8.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren alsmede tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. De officier van justitie heeft daarbij toegelicht dat in afwijking van de richtlijnen van het openbaar ministerie geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt gevorderd op grond van de leeftijd en de gezondheid van de verdachte, in samenhang met het ontbreken van een relevant strafblad.
8.2 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf. Mocht de rechtbank toch overgaan tot het opleggen van een straf, heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen.
8.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan alsmede op grond van de persoon van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek op de terechtzitting en het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitieel Documentatieregister, gedateerd 4 januari 2012.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met haar medeverdachte, in de jaren 2001 tot 2007 de kadastrale eigendom van twee appartementencomplexen met bijbehorende grond niet opgegeven aan de betrokken uitkeringsinstanties. Over de jaren 2004 tot 2010 geldt hetzelfde voor een opengevallen en nog niet verdeelde erfenis. Door haar handelen heeft de verdachte misbruik gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel. Zij heeft zichzelf en haar medeverdachte bevoordeeld ten koste van de gemeenschap en heeft het vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd, geschaad. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat op de terechtzitting is gebleken dat zij ook thans nog steeds niet doordrongen is van de ernst van deze verzwijgingen.
De rechtbank acht langdurig misbruik van de sociale voorzieningen een ernstig feit waarop, gelet op de omvang van het in dit geval door de gemeenschap geleden nadeel, in beginsel moet worden gereageerd met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenis-straf. De rechtbank ziet in het onderhavige geval geen reden hiervan af te wijken. De rechtbank heeft daartoe in aanmerking genomen dat de verdachte zeer langdurig en stelselmatig op de formulieren van de Dienst Sociale Zaken en Welzijn van de gemeente Alkmaar onjuiste, dan wel geen, inlichtingen heeft verstrekt, waarbij niet één maar meerdere vermogensbestanddelen zijn verzwegen. Wat betreft de appartementencomplexen gaat het om onroerende zaken die een achttal appartementen omvatten welke geschikt zijn voor verhuur aan derden. De verdachte en haar medeverdachte hebben aldus handelend de gemeente Alkmaar en daarmee de gemeenschap opzettelijk voor een zeer aanzienlijk geldbedrag benadeeld. Daar komt bij dat de verdachte een gewaarschuwd mens was. Hoewel de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten door de rechter is veroordeeld, zijn de verdachte en haar mededader – in verband met eerdere constatering van het onjuist invullen van de formulieren – reeds meerdere malen door de gemeenten Zaanstad respectievelijk Alkmaar gewezen op het belang van juiste invulling van de formulieren. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden er opnieuw voor de kiezen onjuiste inlichtingen te verstrekken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke vrijheidsstraf en een werkstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd. Dat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af, nu de onder feit 1 ten laste gelegde periode relatief kort is in het licht van de onder feit 2 ten laste gelegde periode.
Wat betreft de door de officier van justitie en de door de verdediging genoemde redenen tot matiging van de op te leggen straf neemt de rechtbank in aanmerking dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte detentieongeschikt zou zijn, terwijl de leeftijd van de verdachte – 59 jaar – evenmin aan detentie in de weg staat. Tegenover het nagenoeg blanco strafblad staat de ernst van het feit, gepleegd door een verdachte die zich naar het oordeel van de rechtbank meerdere keren ernstig gewaarschuwd moet achten.
De rechtbank acht voorts – naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf – de oplegging een gedeeltelijke voorwaardelijke gevangenisstraf opportuun. De rechtbank is van oordeel dat de oplegging van een forse stok achter de deur noodzakelijk is om de verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan soortgelijke feiten schuldig te maken.
Al het voorgaande – in samenhang bezien – brengt de rechtbank tot haar oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 227b van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. Beslissing
De rechtbank:
• Verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
• Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
• Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 8 (acht) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. E.J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.J. Ros, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 februari 2012.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.