RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810565-11 (P)
Datum uitspraak: 27 maart 2012
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Leeuwarden te Leeuwarden.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. R.J. Pardijs, advocaat te Alkmaar, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 08 december 2011 te Berkhout, gemeente Koggenland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [adres 1] weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een schroevendraaier, althans een voorwerp, een raam van die woning heeft geforceerd, althans geopend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 19 december 2009 in de gemeente Castricum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, in/uit een woning aan de [adres 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, (met een breekvoorwerp) heeft getracht een raam en/of een deur te forceren, althans te openen en/of een deur heeft vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 29 december 2009 in de gemeente Hoorn NH tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning aan de [adres 3] heeft weggenomen een telefoon en/of een televisie en/of een fotocamera, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
4.
hij in of omstreeks de periode van 28 november 2010 tot en met 29 november 2010 te Venhuizen, gemeente Drechterland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand aan de [adres 4] weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan de [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat pand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, een raam van dat pand heeft geforceerd en/of (vervolgens) dat pand is binnengegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij op of omstreeks 18 februari 2010 in de gemeente Beverwijk met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning aan de [adres 5] heeft weggenomen een laptop en/of een of meer telefoon(s) en/of een camera en/of een zonnebril en/of een playstation en/of schoenen en/of sieraden en/of een koffer, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
6.
hij op of omstreeks 31 maart 2010 te Volendam, gemeente Edam-Volendam, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning aan de [adres 6] heeft weggenomen een mes en/of sieraden en/of een geldbedrag van [ongeveer] 1430 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) ander zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
7.
hij op of omstreeks 26 september 2010 in de gemeente Bunschoten met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning aan de [adres 7] heeft weggenomen een of meer camera(s) en/of een of meer bril(len) en/of een geldbedrag van 1500 euro, althans enig geldbedrag, en/of een of meer koffer(s) en/of een horloge en/of sieraden en/of een telefoon en/of kleding en/of computerapparatuur en/of cosmetica en/of postzegels,in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
8.
hij op of omstreeks 07 september 2010 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning aan de [adres 8] heeft weggenomen een televisie en/of laptop en/of een mediaspeler en/of kleding en/of schoenen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 8A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
9.
hij op of omstreeks 04 november 2010 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning aan de [adres 9] heeft weggenomen een camera en/of cosmetica en/of computerapparatuur en/of sieraden en/of een horloge en/of huishoudelijke apparatuur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 9], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
Op 8 december 2011 heeft een getuige, [getuige 1], de politie gebeld toen hij twee personen ’s nachts uit een auto zag stappen en zag lopen in de richting van de woning van een buurtbewoner, [slachtoffer 1]. Naar aanleiding daarvan heeft een sporenonderzoek plaatsgevonden aan de woning, waarbij is geconstateerd dat geprobeerd is in te breken. In een nabij gelegen straat, de Reindert Visserstraat, is kort na de melding van de getuige een auto aangetroffen die voldeed aan de omschrijving van de getuige. De verdachte was één van de inzittenden van die auto en is aangehouden op verdenking van poging tot diefstal.
Naar aanleiding van het politieonderzoek in deze zaak wordt de verdachte door de politie daarnaast in verband gebracht met twaalf andere inbraken of pogingen daartoe. Daarvan zijn er negen in deze zaak ten laste gelegd.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde (gekwalificeerde) diefstallen althans pogingen daartoe.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte ter zake van het onder 1. tot en met 9. ten laste gelegde heeft begaan. De officier van justitie heeft daarbij onder meer in aanmerking genomen dat er bloedsporen en speekselsporen zijn aangetroffen van de verdachte in of bij de woningen waar is ingebroken of gepoogd is in te breken. Ten aanzien van het na te noemen betoog van de raadsman met betrekking tot het DNA-materiaal heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het rapport van het NFI tot het bewijs kan worden gebezigd, nu dit bewijs niet onrechtmatig tot stand is gekomen en een eventuele onrechtmatigheid in een andere zaak niet op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering in deze zaak tot bewijsuitsluiting dient te leiden.
C. Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten heeft de raadsman betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat het bewijsmateriaal betreffende de DNA-matches moet worden uitgesloten. De raadsman heeft daartoe gesteld dat de DNA-afname en de opname van het DNA-materiaal in de databank onrechtmatig is en dat de verdachte hierdoor ernstig in zijn belangen is geschaad. Dit moet op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering tot bewijsuitsluiting leiden.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Feit 1:
Op 8 december 2011 om 4.00 uur ’s nachts heeft de getuige [getuige 1] gezien dat twee personen uit een zilverkleurige auto met een opvallende spoiler stapten en het erf van de woning van de familie [slachtoffer 1] op liepen in de richting van hun woning in de [adres 1]. Een van de mannen droeg een muts met aan weerszijden bengelende oorkleppen. Hierop heeft de getuige de politie gebeld. Naar aanleiding van deze melding is verbalisant [verbalisant 1] om 4.15 uur ter plaatse gekomen en hij zag op de kruising van de [adres 1] en de Reindert Visserlaan een grijze Alfa Romeo staan met een hoge achterspoiler met daarin vier personen. De verdachte zat rechts achter in de auto. Naast een coniferenhaag en ter hoogte van het rechterachterportier van de auto zag hij twee schroevendraaiers liggen. De personen in de auto zijn hierop aangehouden.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] is gebleken dat de getuige [getuige 1] door de politie is teruggebeld en dat deze toen verklaard heeft dat de mannen die hij op het erf van de woning van de familie [slachtoffer 1] zag lopen een ijsmuts droegen. In de auto heeft verbalisant [verbalisant 2] twee mutsen aangetroffen op de achterbank, waarvan één met zijflappen. De man die achter de passagiersstoel zat gaf aan dat het zijn muts was. Bij de woning aan de [adres 1] heeft verbalisant [verbalisant 2] gezien dat er moeten zaten bij een kozijn, dat het raam op een kier stond en dat het raam vermoedelijk met behulp van een schroevendraaier is opengebroken. De volgende ochtend is de woning onderzocht op sporen waarbij in de sluitnaad van het draairaam van de woonkamer aan de achterzijde van de woning beschadigingen te zien waren die waren veroorzaakt door het wrikken met een breekwerktuig.
In het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het werktuigsporenonderzoek is vastgesteld dat twee afdrukken in de afvorming zoals aangetroffen bij het sporenonderzoek aan de woning zeer waarschijnlijk zijn veroorzaakt door één van de gevonden schroevendraaiers.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de verdachte met zijn medeverdachte [medeverdachte 2] in Berkhout is uitgestapt uit de auto Ter terechtzitting heeft de verdachte bevestigd dat hij op 8 december 2011 rond 4.00 uur aanwezig was in de omgeving van de [adres 1] en dat hij daar uit de auto is gestapt.
Gelet op de hierboven genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat hij drugs wilde kopen in de [adres 1] ter zijde. Dit alternatieve scenario wordt niet bevestigd door andere processtukken en mist overigens iedere nadere concretisering waardoor dit scenario volstrekt onaannemelijk is te noemen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. ten laste gelegde heeft begaan.
Het verweer van de raadsman komt er op neer dat het DNA-onderzoek moet worden uitgesloten op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, omdat het referentiemonster wangslijmvlies niet rechtmatig is verkregen en ook de opname in de DNA-databank niet rechtmatig is geweest.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting , naar aanleiding van een daags voor de zitting namens de voorzitter van de meervoudige kamer gedaan verzoek om het strafdossier zo mogelijk te completeren met stukken waaruit blijkt in welk kader DNA was afgenomen, een op 24 juli 2011 gedateerde aanvraag DNA-onderzoek overgelegd. De officier van justitie heeft daaraan toegevoegd dat de onderliggende strafzaak niet tot vervolging heeft geleid.
Mede naar aanleiding van dit stuk heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
Nu weinig bekend is over de zaak in welk kader DNA is afgenomen, kan de verdediging deze afname van celmateriaal niet toetsen. Onduidelijk is met welk doel DNA is afgenomen.
Niet duidelijk is of er toestemming is gegeven en zo nee, of de procedure van artikel 151b Sv in acht is genomen. Indien sprake is geweest van toestemming blijkt uit de onderhavige stukken niet of deze expliciet schriftelijk is verleend en of in dat kader sprake is geweest van rechtsbijstand.
Onduidelijk is waarom de opname in de DNA-databank dateert van 15 september 2011, terwijl de aanvraag DNA-onderzoek dateert van 24 juli 2011. Daarnaast is niet goed te verklaren waarom het kenmerknummer van de aanvrage niet volledig overeenkomt met het in het DNA-rapport genoemde nummer.
Ten slotte is niet duidelijk of sprake is van omstandigheden welke op grond van artikel 16 of artikel 17 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken zou moeten leiden tot vernietiging van het DNA-profiel.
Met betrekking tot dit verweer overweegt de rechtbank als volgt.
In de door de officier van justitie overgelegde aanvraag DNA-onderzoek van de politie Zaanstreek-Waterland, gedateerd 24 juli 2011, wordt door de betrokken verbalisant weergegeven dat ten aanzien van de verdachte de verdenking bestaat dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal en dat de verdachte toestemming heeft gegeven voor de afname van DNA. De verdachte heeft ter terechtzitting op 13 maart 2012 bevestigd dat hij toestemming heeft gegeven voor afname van wangslijmvlies nadat hierom was gevraagd na diens aanhouding op verdenking van een poging tot inbraak.
De rechtbank constateert op grond van het voorgaande dat de verdachte in juli 2011 is aangehouden op verdenking van een poging tot inbraak en dat hij in het kader van het onderzoek naar dat strafbare feit heeft ingestemd met DNA-afname. Rechtsbijstand is daartoe niet vereist.
De rechtbank ziet dan ook geen aanwijzing om tot de slotsom te komen dat de afname van DNA indertijd niet rechtmatig heeft plaatsgevonden.
Hieraan doet niet af dat het laatste cijfer van het 10-cijferige kenmerk van de aanvrage verschilt van het in het NFI-rapport genoemde nummer (een 3 in plaats van een 2).
Wat betreft de opname in de databank valt niet in te zien dat een opname binnen twee maanden na de aanvraag van DNA-onderzoek enige onrechtmatigheid oplevert.
Evenmin is gebleken van omstandigheden die tot vernietiging van het DNA-profiel zouden hebben moeten leiden.
Het DNA-profiel is op 15 september 2011 opgeslagen in de DNA-databank. De zaak met het tijdelijk parketnummer 15/741087-11 heeft niet tot vervolging geleid. Binnen drie maanden na deze opname in de databank is de verdachte opnieuw aangehouden ter zake van de feiten waarover de rechtbank in deze zaak dient te beslissen. Indien thans sprake zou zijn van omstandigheden als bedoeld in artikel 16 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken, zou het DNA-profiel sedert 8 december 2011 niettemin bewaard moeten blijven op grond van artikel 17 lid 3 van voornoemd besluit.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet is gebleken van enig vormverzuim als door de raadsman bedoeld.
Overigens zou ook in het geval van een andersluidend oordeel geen sprake zijn van een vormverzuim begaan bij het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 132 van het Wetboek van Strafvordering in deze zaak, nu dit verzuim niet is begaan in het onderzoek tegen de verdachte terzake van het aan hem ten laste gelegde feit waarover de rechter dient te beslissen.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.
Feit 2:
Op 19 december 2009 is geprobeerd in te breken in een woning aan de [adres 2] te Castricum. Bij deze woning is geprobeerd het raam te forceren. Het kozijn was gebarsten en er zaten moeten in. Aan de buitenzijde van het opengebroken raam is een bloedmonster afgenomen. Uit het rapport van het NFI is gebleken dat er sprake is van een match tussen de DNA-sporen en het DNA van de verdachte.
Feit 3:
Op 29 december 2009 zijn blijkens de aangifte van [slachtoffer 3] uit zijn woning aan de [adres 3] in Hoorn weggenomen een telefoon, een televisie en een fotocamera. De aangever heeft bij thuiskomst gezien dat het raam van de achterdeur vernield was en hij heeft gevoeld dat de deur los was en niet meer vast zat met de klinken. Op de sloop van het bed in de slaapkamer op de eerste verdieping zaten bloedvegen. Aan de binnenzijde van de achterdeur onder de ingeslagen ruit zijn bloedsporen afgenomen. Uit het rapport van het NFI blijkt dat sprake is van een match tussen de DNA-sporen en het DNA van de verdachte.
Feit 5:
Door [slachtoffer 5] is aangifte gedaan van diefstal van een laptop, telefoons, een camera, een zonnebril, een playstation, schoenen, sieraden en een koffer. Door de politie zijn bloedsporen veilig gesteld die zijn aangetroffen op het verbroken glas bij de keukendeur en deze sporen zijn aan een onderzoek onderworpen. Het NFI heeft vastgesteld dat sprake is van een match tussen de DNA-sporen en het DNA van de verdachte. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 18 februari 2010 is gebleken dat een buurtbewoonster op
18 februari 2010 heeft gezien dat de rechterdeur op het balkon op de eerste etage van de woning open stond en dat er een ladder tegen de schuur geplaatst stond.
Feit 6:
Uit de aangifte van [slachtoffer 6] is gebleken dat uit de woning aan de [adres 6] te Volendam is (onder meer) weggenomen een mes, sieraden en een geldbedrag van 1430,-. Toen aangever op 31 maart 2010 ’s avonds thuis kwam, zag hij onderin het glas van het raam een gat en hij voelde dat hij de achterdeur zo kon openen.
De sleutel zat in het slot van de achterdeur aan de binnenzijde en kon via het gat in het raam worden opengedraaid. Op het gordijn in de hoofdslaapkamer op de eerste verdieping en op een documentenmap in een nachtkastje zijn bloedsporen aangetroffen. Uit het rapport van het NFI, gedateerd 22 september 2011, is gebleken dat sprake is van een match tussen het aangetroffen DNA-materiaal en het DNA-profiel van de verdachte.
Feit 7:
Op 26 september 2010 heeft een woninginbraak plaatsgevonden aan de [adres 7] in Bunschoten. Daarbij zijn weggenomen camera’s, brillen, een geldbedrag van 1500,-, koffers, een horloge, sieraden en een telefoon, kleding en computerapparatuur, cosmetica en postzegels. Toen de aangever op 26 september 2010 ’s avonds thuis kwam, zag hij dat het een enorme rotzooi was en dat er allerlei papieren, documenten en boeken op de grond lagen. De aangever zag vervolgens dat de binnendeur naar de bijkeuken was opengebroken en dat een ruit van de buitendeur aan de achterzijde van de woning was vernield.
Door de politie zijn speekselsporen veilig gesteld die zijn aangetroffen op een uit de garage afkomstige colafles en deze sporen zijn aan een onderzoek onderworpen.
Uit het rapport van het NFI, gedateerd 22 september 2011, is gebleken dat sprake is van een match tussen het aangetroffen DNA-materiaal en het DNA-profiel van de verdachte.
Feit 8:
Op 7 september 2010 heeft een woninginbraak plaatsgevonden aan de [adres 8] in Duivendrecht. De aangever kwam op 7 september 2010 de woning binnen en zag meteen dat de televisie weg was. Ook zag hij dat de bank verschoven was en dat de kussens van de bank verplaatst waren en er lege flessen in de huiskamer lagen. Ook boven zag hij dat alles overhoop was gehaald. De aangever zag dat zijn laptop, mediaspeler, xbox-computer en kleding en schoenen verdwenen waren. De politie heeft ter plaatse DNA-materiaal aangetroffen, namelijk bloed op de bovenste rechterlade in de ouderslaapkamer, en heeft dit veilig gesteld ten behoeve van DNA-onderzoek. Uit de rapportage van het NFI is gebleken dat er sprake is van een match tussen de DNA-sporen en het DNA van de verdachte.
Feit 9:
Op 4 november 2010 heeft in Vinkeveen een woninginbraak plaatsgevonden. Uit de aangifte blijkt dat is weggenomen een camera, cosmetica, computerapparatuur, sieraden, een horloge en huishoudelijke apparatuur. Op het aanrecht stonden een pak melk en een pak karnemelk die daar niet door aangeefster zelf waren neergezet. Hiervan werden door de politie speekselsporen bemonsterd. Uit vergelijking van de ter plaatse aangetroffen DNA-sporen met het DNA-profiel van de verdachte door het NFI blijkt dat sprake is van een match tussen het DNA van de aangetroffen speekselsporen en het DNA van de verdachte.
Ten aanzien van bovengenoemde feiten (2, 3 en 5 tot en met 9) overweegt de rechtbank daarnaast als volgt.
Ten aanzien van de onder 2., 3., 5., 6., 7., 8., en 9. ten laste gelegde feiten geldt dat steeds sprake is van een aangifte van woninginbraak of poging tot inbraak in een woning. Na het constateren van het strafbare feit heeft telkens een sporenonderzoek plaatsgevonden op basis van het ter plaatse aangetroffen DNA-materiaal. Uit het rapport van het NFI, gedateerd 22 september 2011, blijkt dat bij deze ten laste gelegde feiten telkens sprake is van een match tussen het ter plaatse aangetroffen DNA-materiaal en het DNA-profiel van de verdachte dat op 15 september 2011 is opgenomen in de DNA-databank. Er is steeds een volledig DNA-profiel aangetroffen en de frequentie is door het NFI vastgesteld op kleiner dan één op één miljard.
Bovengenoemde feiten worden daarnaast alle gekenmerkt doordat steeds sprake is van het aantreffen van sporen van speeksel dan wel sporen van bloed van de verdachte in de betreffende woning dan wel op een glasscherf van een geforceerde ruit.
De verdachte heeft de hiervoor genoemde feiten ontkend maar hij heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat van hem afkomstig DNA-materiaal is aangetroffen op de plaatsen waar is ingebroken. De door de verdachte ter terechtzitting gegeven verklaring, inhoudende dat mogelijk bloed van hem zou zijn afgetapt, levert zonder nadere concretisering – welke ontbreekt – immers geenszins een enigszins aannemelijke verklaring op.
De rechtbank zal daarom bij de bewijsmiddelen ten aanzien van elk van de onder 2, 3, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde feiten tevens tot het bewijs bezigen de omstandigheid dat uit de overige onder deze nummers ten laste gelegde feiten eveneens sprake is van een door de verdachte niet verklaarde DNA-match als hierboven bedoeld.
Feit 4: vrijspraak
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde komt de rechtbank tot een andere slotsom. Voor dit feit geldt dat weliswaar sporen van speeksel met DNA van verdachte op een sigarettenpeuk zijn gevonden, maar deze peuk lag buiten het gebouw onder een inklimraam.
De rechtbank acht een zodanig spoor onvoldoende voor de slotsom dat wettig en overtuigend is bewezen dat het verdachte is geweest die het onder 4. ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank zal de verdachte van dit feit daarom vrijspreken.
De rechtbank acht het onder 2., 3., 5., 6., 7., 8., en 9. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 08 december 2011 te Berkhout, gemeente Koggenland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [adres 1] weg te nemen geld of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en dat weg te nemen geld of goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak en inklimming, met een schroevendraaier, een raam van die woning heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 19 december 2009 in de gemeente Castricum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een woning aan de [adres 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en dat weg te nemen geld of goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, en heeft getracht een raam te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 29 december 2009 in de gemeente Hoorn NH met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning aan de [adres 3] heeft weggenomen een telefoon en een televisie en een fotocamera, toebehorende aan [slachtoffer 3], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
5.
hij op of omstreeks 18 februari 2010 in de gemeente Beverwijk met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning aan de [adres 5] heeft weggenomen een laptop en telefoons en een camera en een zonnebril en een playstation en schoenen en sieraden en een koffer, toebehorende aan [slachtoffer 5], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
6.
hij op 31 maart 2010 te Volendam, gemeente Edam-Volendam, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning aan de [adres 6] heeft weggenomen een mes en sieraden en een geldbedrag van 1430 euro toebehorende aan [slachtoffer 6], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
7.
hij op 26 september 2010 in de gemeente Bunschoten met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning aan de [adres 7] heeft weggenomen camera’s en brillen en een geldbedrag van 1500 euro en koffers en een horloge en sieraden en een telefoon en kleding en computerapparatuur en cosmetica en postzegels, toebehorende aan [slachtoffer 7] waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming;
8.
hij op 07 september 2010 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning aan de [adres 8] heeft weggenomen een televisie en laptop en een mediaspeler en kleding en schoenen toebehorende aan [slachtoffer 8] en [slachtoffer 8A], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
9.
hij op 04 november 2010 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning aan de [adres 9] heeft weggenomen een camera en cosmetica en computerapparatuur en sieraden en een horloge en huishoudelijke apparatuur, toebehorende aan [slachtoffer 9], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldigen zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en inklimming;
Feit 2:
Poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
Feit 3:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
Feit 5:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
Feit 6:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
Feit 7:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
Feit 8:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
Feit 9:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van inklimming.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de duur van het voorarrest. Daarbij heeft de officier van justitie onder meer rekening gehouden met het feit dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de strafoplegging heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
De verdacht heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere woninginbraken dan wel pogingen daartoe. Daarbij heeft hij de woningen van de slachtoffers verschillende keren in een ravage achtergelaten. De verdachte heeft door aldus te handelen ernstige schade toegebracht aan persoonlijke eigendommen van de slachtoffers en hij heeft ernstig inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer. Dit soort feiten wordt door slachtoffers vaak als zeer ingrijpend ervaren en draagt bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Uit de toelichting op de vorderingen van een tweetal benadeelde partijen blijkt dat dergelijke nadelige gevolgen voor deze slachtoffers ook feitelijk zijn opgetreden.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij kennelijk geprobeerd heeft om in Nederland een bestaan op te bouwen door middel van het plegen van inbraken.
De ernst van de feiten rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur.
Evenals de officier van justitie houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld wegens een strafbaar feit.
Gelet op het gegeven dat de verdachte van feit 4 zal worden vrijgesproken komt de rechtbank tot een lagere strafoplegging dan door de officier van justitie is gevorderd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeventien maanden passend en geboden.
9. Vordering van de benadeelde partijen
9.1. Vordering benadeelde partij [slachtoffer 7]
De benadeelde partij [slachtoffer 7] (hierna ook te noemen: de benadeelde) heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak met betrekking tot feit 7 bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering van € 5.517,75 als vergoeding van de materiële schade die de verdachte aan de benadeelde heeft toegebracht.
Standpunt officier van justitie:
De officier van justitie heeft betoogd dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 5.517,75 en heeft gevorderd hieraan de schadevergoedingsmaatregel te verbinden.
Standpunt verdediging:
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bereid is de schade te vergoeden.
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de benadeelde de schade ten aanzien van de kleding, het schoeisel en de cosmetica nader dient te onderbouwen omdat niet duidelijk is of de schade juist is berekend nu bijvoorbeeld geen rekening lijkt te zijn gehouden met waardevermindering van de spullen door slijtage. Het alsnog onderbouwen vormt volgens de raadsman een onevenredige belasting van het strafgeding en derhalve dient de benadeelde niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank:
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit (feit 7), door de handelingen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De benadeelde partij heeft de vergoeding gevorderd van een bedrag van € 5.517,75. Op basis van de aangifte is gebleken dat bij de inbraak een geldbedrag van 1.500,- is weggenomen. Gebleken is dat daarvan een bedrag van € 907,- door de verzekeraar is vergoed, nu sprake is van een maximumbedrag bij geldbedragen. De rechtbank acht daarom het resterende gedeelte, namelijk een bedrag van € 593,- toewijsbaar.
De benadeelde partij heeft daarnaast gevorderd dat de rechtbank zal toewijzen een bedrag van € 1.200,- voor goederen waarvan de benadeelde pas na verloop van tijd na de aangifte heeft geconstateerd dat deze bij de inbraak waren weggenomen. De verdediging heeft de vordering betwist. De rechtbank zal de schade op basis van de thans bekende gegevens begroten op een bedrag van € 1.000,-, nu aannemelijk is dat meer goederen zijn weggenomen dan aanvankelijk is geconstateerd en vergoed.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde daarom toewijzen tot een bedrag van
€ 1.593,-. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvangen. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter indienen.
9.2. Vordering benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] (hierna ook te noemen: de benadeelde) heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak met betrekking tot feit 5 bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering van € 934,15 als vergoeding van de materiële schade die de verdachte aan de benadeelde heeft toegebracht.
Standpunt officier van justitie:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 934,15 en heeft gevorderd hieraan de schadevergoedingsmaatregel te verbinden.
Standpunt verdediging:
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bereid is de schade te vergoeden. De raadsman van de verdachte heeft met betrekking tot deze vordering gesteld dat niet duidelijk is welke van de gefactureerde werkzaamheden op herstel van schade zien.
Oordeel van de rechtbank:
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit (feit 5), door de handelingen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De benadeelde partij heeft de vergoeding gevorderd van een bedrag van € 934,15. De benadeelde heeft gesteld dat deze kosten ten dele herstelwerkzaamheden betreffen in verband met de inbraak en ten dele maatregelen in het kader van inbraakpreventie.
De rechtbank stelt vast dat de gefactureerde werkzaamheden ten dele hebben geleid tot vermogenstoename. Daarom zal de rechtbank de schade begroten op een bedrag van € 500,-. De rechtbank zal de vordering derhalve voor dit bedrag toewijzen en zal de vordering voor het overige deel afwijzen.
10. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregelen besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht aan de benadeelden. De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van de verschuldigde bedragen, heft de opgelegde verplichtingen niet op.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 4. ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1., 2., 3., 5., 6., 7., 8., en 9. ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van zeventien (17) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 7], tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 1.593,- (eenduizendvijfhonderddrieënnegentig euro) als schadevergoeding.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overige deel van diens vordering.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 7], voornoemd te betalen een som geld ten bedrage van € 1.593,- (eenduizendvijfhonderddrieënnegentig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betalingsverplichting aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betalingsverplichting aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 5], tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro)als schadevergoeding.
Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 5], voornoemd te betalen een som geld ten bedrage van € 500,- (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betalingsverplichting aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betalingsverplichting aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. G.A. van der Bijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. Vernes, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 maart 2012.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.