Sector civiel recht
CVZ/AS
KG nummer: 135455/KG ZA 12-56
datum: 22 maart 2012
Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
de stichting STICHTING RONDUIT,
gevestigd te Alkmaar,
EISERES IN KORT GEDING,
advocaat mr. W.E.M. Klostermann te Zwolle,
de GEMEENTE HEERHUGOWAARD,
gevestigd te Heerhugowaard,
GEDAAGDE IN KORT GEDING,
in persoon verschenen.
Partijen zullen verder worden genoemd "Ronduit" respectievelijk "de gemeente".
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
Ter terechtzitting van 5 maart 2012 zijn verschenen namens Ronduit de heer [naam 1](algemeen directeur) vergezeld van mr. Klostermann voornoemd en namens de gemeente de heer [naam 2] (beleidsadviseur onderwijshuisvesting) en mevrouw [naam 3] (juridisch adviseur). Tevens was aanwezig als belangstellende mr. M.A. Rensen, advocaat re Alkmaar als advocaat van de verhuurder van Ronduit, Stichting Parlan.
Ronduit heeft gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
De gemeente heeft vervolgens om uitstel van de verdere behandeling gevraagd, omdat men pas de ochtend van de zitting bij toeval tot de ontdekking kwam dat er vandaag een kort geding zou plaatsvinden.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding wel op correcte wijze en tijdig is betekend. Nu de gemeente duidelijk wel in haar verdediging wordt geschaad bij een voortzetting van de mondelinge behandeling op 5 maart heeft de voorzieningenrechter partijen, gelet op het spoedeisend belang van Ronduit bij een uitspraak op korte termijn, voorgesteld het verdere debat in deze zaak schriftelijk voort te zetten.
Nadat partijen daarmee hadden ingestemd, is aan de gemeente de gelegenheid gegeven om uiterlijk donderdagmiddag 8 maart 2012 voor 17.00 uur schriftelijk te reageren op de dagvaarding. Ronduit is de gelegenheid geboden om schriftelijk te repliceren, de gemeente om schriftelijk te dupliceren, waarna vonnis is bepaald op 22 maart 2012.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2.1 Op 29 september 2010 is door de gemeente op verzoek van Ronduit een verklaring van geen bezwaar afgegeven met betrekking tot het realiseren door Ronduit van een nevenvestiging van De Spinaker bij de gesloten jeugdinstelling Transferium per 15 november 2010.
2.2 Eveneens op 29 september 2010 is tussen partijen de volgende overeenkomst tot stand gekomen:
"Partijen overwegen het volgende"
Het Regionaal Expertise Centrum 4.5 Noord-Holland wil bij de nieuwe instelling voor gesloten Jeugdzorg Transferium, adres [adres 1] te Heerhugowaard, een nevenvestiging van De Spinaker realiseren. De gemeente Heerhugowaard kan volgens het bepaalde in artikel 109 van de WEC met het bevoegd gezag van een niet onder de gemeente vallende school overeenkomen dat aan dit bevoegd gezag jaarlijks een bedrag voor huisvestingskosten wordt verschaft.
Partijen komen het volgende overeen:
1. Burgemeester en Wethouders van de gemeente Heerhugowaard ondertekenen de verklaring van geen bezwaar inzake het realiseren van de nevenvestiging Transferium van De Spinaker (...) gezamenlijk met deze overeenkomst.
2. Het bevoegd gezag zal voor genoemde nevenvestiging bij de gemeente Heerhugowaard geen aanspraak maken op enige huisvestingsvoorziening of enige vergoeding betreffende de huisvesting anders dan op grond van deze overeenkomst.
3. De gemeente Heerhugowaard zal uit het gemeentefonds ontvangen middelen ten behoeve van huisvestiging voor De Spinaker, ten titel van de vergoeding als bedoeld in artikel 109 van de WEC (doordecentralisatie), na goedkeuring van de nevenvestiging door de minister, jaarlijks in de maand januari doorsluizen naar het bevoegd gezag. De omvang van het jaarlijks bedrag volgt uit de door het ministerie van BZK voor dat jaar te hanteren rekenformule.
4. Deze overeenkomst is geldig voor onbepaalde tijd, zolang de nevenvestiging van De Spinaker is gehuisvest in de gemeente Heerhugowaard. Partijen sluiten de beëindiging van de overeenkomst uit, behoudens beëindiging wegens opheffing van de nevenvestiging of wegens tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en onverminderd dwingendrechtelijke bepalingen, waaronder de art 6:2, 6:248, 6:258, 6:259, 6:260 van het burgerlijk wetboek.
5. Bij een voornemen tot opheffing van de nevenvestiging stelt het bevoegd gezag onverwijld de gemeente Heerhugowaard hiervan in kennis."
2.3 Ronduit heeft op 15 november 2010 de nieuwe nevenvestiging betrokken. Deze nevenvestiging heeft de capaciteit om aan 80 leerlingen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar die in een (niet strafrechtelijke) gesloten setting verblijven, huisvesting en voortgezet speciaal onderwijs te verlenen.
2.4 De gebouwen waarin de nevenvestiging is gevestigd worden gehuurd van Stichting Parlan, die op haar beurt de gebouwen huurt van een woningcorporatie.
2.5 Ronduit is een onderwijsinstelling die voor 100% wordt bekostigd uit overheidsgeld. Zij ontvangt van het Rijk (slechts) de exploitatiekosten, lerarensalarissen en leermiddelen.
2.6 Over het tijdvak van 15 november 2010 tot 1 januari 2012 heeft de gemeente, als gevolg van de toepasselijke berekeningssystematiek die een jaarlijkse peildatum van 1 oktober kent en het gegeven dat op 1 oktober 2010 geen leerlingen voor de nevenvestiging stonden ingeschreven, geen bijdrage van het Rijk ontvangen. De gemeente heeft op die grond vergoeding van huisvestingskosten geweigerd.
2.7 Ronduit heeft tot op heden nog geen huur betaald aan Parlan voor de huur van de gebouwen. Parlan heeft inmiddels aangekondigd rechtsmaatregelen jegens Ronduit te zullen nemen.
3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 Ronduit vordert - verkort weergegeven - dat de gemeente veroordeeld wordt tot betaling van een bijdrage van [euro] 16.718,88 (over de periode 15 november 2010 tot 1 januari 2011) alsmede een bijdrage van [euro] 133.751,-- (over de periode 1 januari 2011 tot 1 januari 2012) telkens vermeerderd met rente en met veroordeling van de gemeente in de kosten van dit geding.
3.2 Ronduit legt aan haar vordering ten grondslag dat de gemeente haar wettelijke verplichting op grond van de Wet op de Expertisecentra (hierna: WEC) om bij te dragen in de kosten van de onderwijshuisvesting in haar gemeente niet nakomt. Uit de met haar gesloten overeenkomst vloeit volgens Ronduit niet voort dat de gemeente over de in dit geding aan de orde zijnde periode kan volstaan met de constatering dat zij van het Rijk niets heeft ontvangen. Zo heeft Ronduit de overeenkomst niet opgevat en ook niet hoeven op te vatten; Ronduit is ervan uitgegaan dat het hier ging om een aanduiding van de berekening van de hoogte van de aan haar te betalen kosten. Ronduit heeft erop gewezen dat het haar op grond van de wet verboden is de inkomsten die zij van het Rijk ontvangt te besteden aan kosten van huisvesting. Nu de gemeente tot nu toe in het geheel niets heeft bijgedragen kan zij, Ronduit, haar verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst met Parlan niet nakomen, aldus Ronduit.
3.3 De gemeente heeft betwist dat zij haar verplichtingen niet is nagekomen. Zij meent dat zij op grond van de met Ronduit gesloten overeenkomst enkel verplicht is tot het doorbetalen van de bijdragen die zij van het Rijk ontvangt in verband met de nevenvestiging. Zij heeft benadrukt dat Ronduit ten tijde van de sluiting van de overeenkomst met de gevolgen en de daarin opgenomen berekeningssystematiek bekend was, omdat in 2006 een soortgelijke overeenkomst tussen partijen is gesloten met betrekking tot een eerdere nevenvestiging van De Spinaker in Heerhugowaard, [naam 4]. Verder heeft de gemeente aangevoerd dat Ronduit zeer goed op de hoogte was van de uitwerking van de toepasselijke berekeningssystematiek en de consequenties van het al dan niet aanwezig zijn van leerlingen op een bepaalde teldatum. In de gesprekken die aan sluiting van de overeenkomst vooraf zijn gegaan is dit uitgebreid aan de orde gekomen. Ronduit heeft in die context zelfs verzocht of er mogelijkheden waren voor extra bijdragen om een gat in de begroting te overbruggen, waarop de gemeente afwijzend heeft gereageerd. Ronduit heeft vervolgens kennelijk nagelaten hiervoor een voorziening te treffen of een voorbehoud op te nemen in de overeenkomst met Parlan, aldus de gemeente.
3.4 Voor het geval de voorzieningenrechter zal oordelen dat de gemeente moet betalen, heeft de gemeente aangevoerd dat eerst met bewijsstukken duidelijk gemaakt zal moeten worden waarop de geschatte huurprijs is gebaseerd en onderzocht zal moeten worden of deze prijs, in vergelijking met gehanteerde huurprijzen voor vergelijkbare gebouwen, redelijk is. Tot slot heeft zij zich op het standpunt gesteld dat in dat geval in ieder geval geoordeeld zal moeten worden dat de gemeente geen vergoeding verschuldigd is over de periode 15 november 2010 tot 1 januari 2011.
4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
4.1 De zorgplicht voor de gemeente voor de huisvesting van scholen voor bijzonder onderwijs die zijn gevestigd op haar grondgebied vloeit voort uit het bepaalde in de Wet op de Expertise Centra (WEC). Artikel 89, eerste lid, van deze wet, luidt: De gemeenteraad draagt ten behoeve van de door de gemeente in stand gehouden scholen en ten behoeve van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen zorg voor de voorzieningen in de huisvesting op het grondgebied van de gemeente overeenkomstig het bepaalde in deze afdeling. Hij behandelt daarbij de door de gemeente in stand gehouden scholen en de niet door de gemeente in stand gehouden scholen op gelijke voet.
Daarnaast is in artikel 109 WEC het volgende bepaald: In afwijking van deze afdeling kan de gemeenteraad besluiten dat jaarlijks een bedrag voor huisvestingskosten wordt betaald aan het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor zover die op het grondgebied van de gemeente in stand wordt gehouden. De gemeenteraad neemt het besluit in overeenstemming met het bevoegd gezag.
4.2 Door de gemeente is betoogd dat zij gebruik heeft gemaakt van de haar in artikel 109 WEC gegeven bevoegdheid om de verantwoordelijkheid voor de huisvesting bij de school zelf neer te leggen, waartoe zij met Ronduit de hiervoor aangehaalde doordecentralisatie-overeenkomst heeft gesloten. De gemeente meent dat zij op grond van die overeenkomst alleen nog financiële middelen behoeft te verschaffen aan Ronduit voor zover zij die zelf van het Rijk ontvangt, aangezien zij bedongen heeft dat een en ander voor de gemeente budgetneutraal moest plaatsvinden. Achtergrond daarvan is een besluit van de gemeenteraad dat uitgaven voor onderwijsvoorzieningen die niet overwegend zijn gericht op de eigen inwoners niet méér mogen bedragen dan de traceerbare inkomsten die de gemeente per leerling krijgt van het Rijk (het specifieke deel).
4.3 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat de gemeente er met dit standpunt aan voorbij dat, gelet op de overige bepalingen van afdeling 3 WEC, de mogelijkheid tot doordelegatie van verantwoordelijkheid vooral betrekking heeft op de zeggenschap over de wijze van de aanwending van beschikbare middelen aan het bevoegd gezag van de school. Die verantwoordelijkheid kan uiteraard alleen gestalte krijgen indien ook vanaf de start van de exploitatie op een werkbaar niveau middelen worden verschaft. Artikel 3 van de tussen partijen gesloten overeenkomst waarin is vastgelegd dat de gemeente jaarlijks (onderstreping voorzieningenrechter) in de maand januari uit het gemeentefonds de bedragen die zij heeft ontvangen voor huisvesting zal doorsluizen naar het bevoegd gezag, kan worden gezien als een reflectie van dit uitgangspunt.
4.4 Het geschil spitst zich toe op de vraag of de omstandigheid dat de gemeente over de periode van 15 november 2010 tot 1 januari 2012 geen Rijksbijdrage heeft ontvangen en die binnen de context van de toepasselijke regels ook niet kan claimen, mede gegeven de inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomst, voldoende grond biedt om de afdekking van de huisvestingskosten over die periode te weigeren. Bij de beantwoording van die vraag dient de overeenkomst zodanig te worden uitgelegd dat deze zo goed mogelijk aansluit op de strekking en de inhoud van de WEC.
4.5 Lezing van de overeenkomst in het licht van het hiervoor onder 4.3 vermelde uitgangspunt leidt tot de vaststelling dat de thans voorliggende situatie, die blijkens niet weersproken mededelingen van Ronduit is ontstaan doordat de bouw is vertraagd, daarin niet uitdrukkelijk is geregeld. De overeenkomst voorziet weliswaar in beperking van de financiële verantwoordelijkheid van de gemeente tot het bedrag dat zij in enig jaar van het Rijk ontvangt, maar geeft geen antwoord op de vraag of partijen daarbij onder ogen hebben gezien dat enige uitkering door het Rijk over de eerste 14 maanden zou (kunnen) uitblijven.
4.6 Voor zover de gemeente heeft willen betogen dat de thans ontstane situatie niettemin in de overeenkomst is verdisconteerd of voor Ronduit voorzienbaar was, is dit, gegeven voormelde vaststelling, onvoldoende om te oordelen dat Ronduit geen aanspraak kan maken op vergoeding van huisvestingskosten. De gemeente blijft immers gehouden recht te doen aan het wettelijke uitgangspunt dat de zorg voor de voorziening in de huisvesting van de binnen haar grenzen in stand gehouden scholen een gemeentelijke taak is. Zoals de gemeente zelf heeft toegegeven, is de bijdrage die zij ter zake van het Rijk ontvangt geen geoormerkt geld. Daar komt nog bij dat twijfelachtig is of de WEC een toereikende basis biedt voor het door de gemeente gemaakte onderscheid tussen onderwijsvoorzieningen die wel en voorzieningen die niet overwegend de eigen inwoners ten goede komen.
4.7 Dat betekent niet dat het de gemeente in het algemeen niet zou zijn toegestaan om de doordecentralisatie gedurende de loop van de instandhouding van de school in kwestie contractueel zodanig af te regelen dat het haar geen geld kost. Die vrijheid gaat echter niet zover dat de gemeente de omstandigheid dat over enig tijdvak in het geheel geen vergoeding wordt toegekend, b.v. doordat de start van de school door vertraging in de bouw niet vlak voor maar vlak na het jaarlijkse peilmoment is gelegen, in het onderhavige geval op de school kan afwentelen.
4.8 Gelet op de inhoud van de aanvraag moet de gemeente zich bij de afhandeling daarvan en bij de ondertekening van de met Ronduit gesloten overeenkomst immers bewust zijn geweest van de problemen die tengevolge van de (te grove) berekeningssystematiek in de regelgeving bij de afdekking van de huisvestingskosten over de periode van 15 november 2010 tot 1 januari 2012 zouden (kunnen) worden veroorzaakt. Het had dan ook op de weg van de gemeente gelegen om in de overeenkomst uitdrukkelijk vast te leggen dat en hoe partijen met elkaar hebben verstaan dat in die afdekking zou worden voorzien. De zorgplicht van de gemeente staat immers uiteindelijk niet ten dienste van Ronduit maar van de 80 kinderen van wie de continuïteit van het onderwijs door het gebrek aan financiering nu op het spel staat. Het gaat niet aan dat de overheid op wie de verantwoordelijkheid rust in de wetenschap dat dit probleem er ligt een school van start laat gaan zonder zich ervan te hebben verzekerd dat het probleem ook wordt opgelost.
4.9 Uit het vorengaande volgt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat de gemeente gehouden is bij te dragen in de kosten van huisvesting over genoemde periode en dat de vordering van Ronduit in beginsel kan worden toegewezen.
4.10 De voorzieningenrechter ziet daarbij wel aanleiding om de vergoedingsplicht van de gemeente te beperken tot ten hoogste het bedrag dat Ronduit over de periode 15 november 2010 tot 1 januari 2012 aantoonbaar (op basis van het huurcontract en de betrokken huurnota's) aan huur verschuldigd is geworden, een en ander op de wijze als hierna te vermelden. Wat betreft het eventuele meerdere ontbeert de vordering immers een spoedeisend karakter.
4.11 De gemeente zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- veroordeelt de gemeente om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Ronduit te betalen een vergoeding in de huisvestingskosten over de periode 15 november 2010 tot 1 januari 2012 overeenkomend met de in de dagvaarding gevorderde bedragen, dan wel, wanneer dit minder is, met de bedragen die zij ter zake van de hiervoor genoemde huisvesting over de genoemde periode blijkens het huurcontract en de huurnota's aantoonbaar aan Parlan verschuldigd is;
- veroordeelt de gemeente in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Ronduit begroot op [euro] 651,17 aan verschotten en op [euro] 816,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- weigert de meer of anders gevorderde voorziening.
Gewezen door mr. A.H. Schotman, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2012 in tegenwoordigheid van C. Vis-van Zanden griffier.