RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummers: 14.810516-11 en 14.701349-09 (TUL) (P)
Datum uitspraak: 28 februari 2012
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord-Holland Noord, Huis van Bewaring Zwaag te Zwaag.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
14 februari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. C.L. Kranendonk, advocaat te Haarlem, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 03 november 2011 te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd (omstreeks 22.55 uur) in een woning aan het [straatnaam] en/of op de openbare weg het [straatnaam], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- een portemonnee (inhoudende ongeveer 1.200,- euro) en/of
- een (schouder-)tas, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (in de gang van de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) een (nep-)vuurwapen heeft/hebben gericht op die [slachtoffer 1] en/of daarbij meermalen tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd: "Geef je geld!" en/of "Ik heb een pistool" en/of "Ik schiet", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of de tas die [slachtoffer 1] over haar schouder had, heeft/hebben vastgepakt en/of daaraan heeft/hebben getrokken en/of (aldoende) die [slachtoffer 1] naar buiten heeft/hebben getrokken en/of (vervolgens), nadat die [slachtoffer 1] haar tas had losgelaten en/of achter hem, verdachte en/of zijn mededader(s) was aangerend, (meerdere malen) op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen en/of (vervolgens), terwijl hij, verdachte, een (nep-)vuurwapen in zijn hand had, tegen die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4], die (eveneens) achter hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) was/waren aangerend, heeft/hebben gezegd: "Ik heb een pistool, ik ga schieten" en/of "Ga weg, anders ga ik schieten" em/of "Achteruit of ik schiet", althans woorden voor soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of die [slachtoffer 2] (meerdere malen) heeft/hebben geslagen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
Op 3 november 2011 vond omstreeks 22.55 uur een beroving plaats in Egmond aan Zee. Deze beroving vond plaats in de gang van een woning alsmede op de openbare weg en er werd door de dader gebruik gemaakt van een nepvuurwapen. Weggenomen werden een portemonnee met daarin de dagopbrengst van twee dagen van een snackbar (ongeveer 1200 euro) en een schoudertas.
De verdachte heeft zowel in het voorbereidend onderzoek als op de terechtzitting ontkend betrokken te zijn geweest bij deze beroving.
De rechtbank heeft de vraag te beantwoorden of bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen de in de tenlastelegging genoemde personen.
C. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu niet is komen vast te staan dat het de verdachte is geweest die deze beroving heeft gepleegd.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 3 november 2011 hadden mevrouw [slachtoffer 1] (hierna kortweg: [slachtoffer 1]) en haar man de heer [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) hun snackbar in Egmond aan Zee om 22.30 uur afgesloten.
[slachtoffer 1] had de dagopbrengst van twee dagen in een portemonnee gedaan en in haar schoudertas gedaan. Hierna is [slachtoffer 1] samen met haar man en hun kind naar hun huis aan het [straatnaam] in Egmond aan Zee gelopen. Halverwege is haar man teruggegaan naar de snackbar om de verwarming lager te zetten.
Toen [slachtoffer 1] de gang van haar woning binnenliep, zag ze een man achter haar in de gang staan. De man richtte een pistool op haar en riep meerdere keren: “Geef je geld. Ik heb een pistool. Ik schiet.” De man pakte haar tas, die om haar schouder hing, vast en begon aan de tas te trekken. Door de kracht waarmee de man aan de tas trok, werd [slachtoffer 1] naar buiten getrokken. Ze zag dat de portemonnee uit de tas op de grond viel en dat de man de portemonnee oppakte. De man bleef aan de tas trekken en [slachtoffer 1] heeft de tas moeten loslaten. De man rende weg met haar tas en met haar portemonnee, waarop [slachtoffer 1] achter de man is aangerend. Ondertussen riep zij om hulp. Terwijl ze bij de man liep gaf hij twee vuistslagen op haar hoofd. Toen zag [slachtoffer 1] haar echtgenoot lopen, die in gevecht raakte met de man en haar tas wist terug te pakken. De man is vervolgens weggelopen. [slachtoffer 1] zag dat de man een zwarte bivakmuts en een zwarte jas droeg. Het door hem gebruikte pistool was volgens haar nep. Tijdens het wegrennen had de man zijn bivakmuts omhoog getrokken. Volgens [slachtoffer 1] heeft de beroving om 22.55 uur plaatsgevonden.
[slachtoffer 2] liep, na het lager zetten van de verwarming in de snackbar, richting zijn huis en hoorde toen zijn vrouw om hulp roepen. Hij zag een man aankomen rennen met daarachter zijn vrouw. Zij riep dat de man haar tas had. Hierop is [slachtoffer 2] in gevecht geraakt met de man en heeft hij de tas van zijn vrouw vastgepakt. De man had een pistool bij zich en riep meerdere keren: “Ik heb een pistool, ik ga schieten.” Tijdens het gevecht is [slachtoffer 2] meerdere keren door de man geslagen, onder andere op zijn hoofd.
De man heeft uiteindelijk de tas losgelaten en is weggerend. De man droeg een zwarte muts net boven zijn ogen en zwarte kleding.
Omstreeks 22.50 uur liet de heer [slachtoffer 3] zijn hond uit. Toen hij bijna bij zijn woning aan [adres] in Egmond aan Zee was hoorde hij gegil en geschreeuw. Hij zag twee mannen vechten waarbij een vrouw stond die hij herkende als de Chinese vrouw van de snackbar. Haar Chinese man was één van de vechtende mannen. Toen het gevecht stopte, zag [slachtoffer 3] dat de andere man een pistool in zijn rechterhand vasthield en wegliep. Hij hoorde van de Chinese vrouw dat ze was overvallen. [slachtoffer 3] is achter de man aangelopen en hij zag dat de man een zwarte trainingsbroek, een zwarte jas en een muts droeg. De man liep de achtertuin van de Prins Hendrikstichting in en [slachtoffer 3] verloor hem even uit het zicht. Toen zag [slachtoffer 3] de man weer uit de tuin lopen. De man had geen jas meer aan en geen muts meer op en hij had niets meer in zijn handen. [slachtoffer 3] heeft de achtervolging vervolgens voortgezet. De man zei meerdere keren tegen [slachtoffer 3] dat [slachtoffer 3] weg moest gaan en dat hij (de man) zou schieten.
Mevrouw [slachtoffer 4] zag vanaf haar balkon aan de [adres] in Egmond aan Zee, de Chinese vrouw van de snackbar staan met haar kind op de arm. Zij zag de eigenaar van de snackbar worstelen met een man. De man zei tegen de eigenaar: “Laat los of ik schiet.” [slachtoffer 4] is naar beneden gelopen en zij is samen met de heer [slachtoffer 3] achter de man aangerend. De man zei: “Achteruit of ik schiet.” De man had in zijn rechterhand een zwart pistool. [slachtoffer 4] heeft via de telefoon van een ter plaatse zijnde dorpsgenoot aan de politie het signalement van de man doorgegeven. Zij gaf onder meer door dat de man in het zwart gekleed was en een donkere broek droeg met witte strepen aan elke zijkant. Tevens droeg hij een zwart mutsje en had hij twee ringetjes in zijn linker oor.
Ook de op de plaats van de worsteling aanwezige getuige [getuige 1] beschreef dat de man een soort joggingbroek donker van kleur met een lichte bies aan de zijkanten droeg.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], die ter plaatse in Egmond aan Zee waren, zagen een man lopen gekleed in een donker T-shirt en een broek met witte strepen aan de zijkant. Omdat de man op deze punten aan het signalement voldeed, verlieten verbalisanten hun dienstvoertuig en zijn zij achter de man aangelopen. [verbalisant 2] riep de man aan en toen deze zich omdraaide herkende [verbalisant 2] de man als de hem ambtshalve bekende [verdachte]. Op het voorhoofd van [verdachte] zat zweet. Verbalisanten zagen dat de man twee oorbellen in één oor droeg en een joggingbroek droeg met witte strepen aan de zijkant. Vervolgens hebben zij de verdachte [verdachte] om 00.31 uur aangehouden.
Na de inzet van een speurhond werden op de binnenplaats van de Prins Hendrikstichting tussen klimop de volgende goederen aangetroffen: een sweater met een capuchon met daarop een pistool, een paar handschoenen, een muts en een portefeuille. In de portefeuille zat geld. De muts met daarin geknipte ooggaten werd verzonden naar het Forensisch Instituut te Den Haag voor DNA vergelijkend onderzoek. De bemonstering van de binnenzijde van de muts bevat celmateriaal met een complex DNA-mengprofiel van tenminste drie personen. De bemonstering bevat een relatief grote hoeveelheid celmateriaal dat afkomstig kan zijn van [verdachte]. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze combinatie van afgeleide DNA-kenmerken is kleiner dan één op één miljard.
Het aangetroffen wapen betreft een luchtdrukpistool dat qua vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een echt vuurwapen.
Voornoemde feiten en omstandigheden brengen de rechtbank tot de conclusie dat het de verdachte is geweest die de in de tenlastelegging omschreven diefstal met geweld heeft begaan.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 november 2011 te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH), gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, omstreeks 22.55 uur, in een woning aan het [straatnaam] en op de openbare weg het [straatnaam], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee inhoudende ongeveer 1.200,- euro en een schoudertas toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte in de gang van de woning van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een nepvuurwapen heeft gericht op die [slachtoffer 1] en daarbij meermalen tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "Geef je geld!" en "Ik heb een pistool" en "Ik schiet", en de tas die [slachtoffer 1] over haar schouder had, heeft vastgepakt en daaraan heeft getrokken en al doende die [slachtoffer 1] naar buiten heeft getrokken en vervolgens, nadat die [slachtoffer 1] haar tas had losgelaten en achter hem, verdachte, was aangerend, meerdere malen op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en vervolgens, terwijl hij, verdachte, een nepvuurwapen in zijn hand had, tegen die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4], die eveneens achter hem, verdachte, waren aangerend, heeft gezegd: "Ik heb een pistool, ik ga schieten" en/of "Ga weg, anders ga ik schieten" en/of "Achteruit of ik schiet" en die [slachtoffer 2] meerdere malen heeft geslagen.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en op de openbare weg.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft (subsidiair) aangevoerd dat de door de officier van justitie gevorderde straf te hoog is voor het ten laste gelegde feit dat gezien moet worden als een straatroof en niet als een beroving in een woning.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft een vrouw van haar schoudertas en haar portemonnee beroofd. Deze beroving begon toen de vrouw net de gang van haar woning was binnengelopen en verplaatste zich naar buiten, naar de openbare weg, omdat de vrouw de tas waaraan de verdachte met kracht trok bleef vasthouden. De verdachte heeft in de gang van de woning een op een echt vuurwapen gelijkend wapen op de vrouw gericht en heeft gedreigd daarmee te schieten. Ook heeft hij de vrouw, die hem op straat achterna was gerend, meerdere malen op haar hoofd geslagen. Toen de man van de vrouw haar op straat te hulp kwam, heeft de verdachte ook deze man bedreigd met voornoemd wapen en heeft hij de man meerdere malen geslagen. Voorts heeft de verdachte twee getuigen die hem op straat achtervolgden met voornoemd wapen bedreigd.
De rechtbank acht het handelen van de verdachte des te meer laakbaar nu de vrouw haar kind bij zich had en de verdachte in het bijzijn van dit kind de beroving heeft gepleegd. Ook heeft de verdachte de beroving kennelijk van te voren gepland, nu hij hierbij gebruik gemaakt heeft van gezichtsvermomming en een wapen.
De verdachte heeft door zijn handelen psychisch nadelige gevolgen, waaronder een grote angst, bij de vrouw en haar man teweeggebracht, hetgeen ook is gebleken uit de toelichting die zij als benadeelde partij op het verzoek tot schadevergoeding hebben gegeven alsmede uit hun schriftelijke slachtofferverklaring. Tevens heeft de verdachte hiermee bijgedragen aan het versterken van algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
4 november 2011, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor (onder meer) gekwalificeerde diefstallen tot gevangenisstraffen is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 9 februari 2012,
van M. Helderman, als reclasseringswerker werkzaam bij GGZ reclassering Palier,
onder meer inhoudende:
Betrokkene heeft sinds 16-jarige leeftijd veelvuldig justitiële contacten. De sociale integratie van betrokkene is slecht. Hij woont deels bij zijn moeder en deels bij een vriend die ook middelen gebruikt, hij is arbeidsongeschikt en heeft geen dagbesteding. De sociale vaardigheden van betrokkene zijn beperkt en hij bevindt zich met
name in het criminele en gebruikerscircuit. Er is sprake van heroïne, methadon, cocaïne, cannabis en alcohol afhankelijkheid. Ondanks het langdurige contact met Brijder verslavingszorg is er geen abstinentie en/of klinische behandeling tot stand gekomen. Het huidige contact is gericht op “harm-reduction”. De leefsituatie van betrokkene bevordert delictgedrag cq houdt hem niet af van het overgaan tot criminele activiteiten.
Aangezien betrokkene het huidige delict ontkent kunnen wij geen directe conclusies trekken ten aanzien van recidive in deze zaak. Wegens zijn vele eerdere delicten is er wel een duidelijk patroon in zijn delictgedrag, waardoor wij van mening zijn wel in algemene zin te kunnen inschatten dat de kans op delictpleging hoog is.
Er is risico bij de volgende leefgebieden; huisvesting, werk, relaties met kennissen en
vrienden, drugsgebruik, alcoholgebruik, denkpatronen gedrag en vaardigheden, houding.
Toezicht op bijzondere voorwaarde en interventies/behandelingen zijn geïndiceerd. Gezien de hoge kans op onttrekking achten wij toezicht in het kader van een voorwaardelijke veroordeling echter niet toereikend. Een plan van aanpak in het kader van een reïntegratieplan tijdens detentie lijkt meer kans van slagen te hebben.
Indien de Rechtbank voldoende bewijs heeft om over te gaan tot veroordeling, geven wij de Rechtbank in overweging om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Wij achten een langdurige, in aanvang klinische, behandeling noodzakelijk. Gezien de hoge kans op onttrekking, lijkt het meest wenselijk deze tijdens een detentie te laten plaatsvinden.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich kan vinden in het advies van de reclassering om een klinische behandeling tijdens detentie te laten plaatsvinden.
Al het voorgaande in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstaf in dit geval geboden is. De rechtbank zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) die gelden ten aanzien van een straatroof en ten aanzien van een beroving in een woning. De rechtbank is er hierbij van uitgegaan dat de oorspronkelijke intentie van de verdachte gericht lijkt te zijn geweest op het plegen van een straatroof maar dat deze straatroof feitelijk deels is uitgemond in een beroving in de woning. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur passend is.
9. Vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 2.110,84 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht, bestaande uit materiële schade ad € 10,84 (extra reiskosten) en immateriële schade ad € 2.100,--, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft - gelet op zijn pleidooi strekkende tot vrijspraak - verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering dan wel de vordering af te wijzen.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij, voor zover die een bedrag van € 910,84 betreft (bestaande uit materiële schade ad € 10,84 en immateriële schade ad € 900,--), geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade op basis van de huidige gegevens en in aansluiting bij vergelijkbare zaken, begroot kan worden op minst genomen een bedrag van € 900,--.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 910,84 bestaande uit materiële schade ad € 10,84 en immateriële schade ad € 900,--, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling van het resterende gedeelte van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 2.110,84 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht, bestaande uit materiële schade ad € 10,84 (extra reiskosten) en immateriële schade ad € 2.100,--, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft - gelet op zijn pleidooi strekkende tot vrijspraak - verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering dan wel de vordering af te wijzen.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij, voor zover die een bedrag van € 410,84 betreft (bestaande uit materiële schade ad € 10,84 en immateriële schade ad € 400,--), geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade op basis van de huidige gegevens, in en aansluiting bij vergelijkbare zaken, begroot kan worden op minst genomen een bedrag van € 400,--.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 410,84 bestaande uit materiële schade ad € 10,84 en immateriële schade ad € 400,--, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling van het resterende gedeelte van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregelen besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelden. De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van de verschuldigde bedragen, heft de opgelegde verplichtingen niet op.
11. Vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Alkmaar van 31 augustus 2009 in de zaak met parketnummer 14.701349-09 aan de verdachte opgelegde straf voor zover voorwaardelijk opgelegd, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
De raadsman heeft - gelet op zijn pleidooi strekkende tot vrijspraak - verzocht de vordering af te wijzen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op
26 augustus 2010 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 27 mei 2010 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
Daarom behoort de gevorderde tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand te worden gelast.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 27 (zevenentwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 910,84 (negenhonderdtien euro en vierentachtig cent) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] te betalen een som geld ten bedrage van € 910,84 (negenhonderdtien euro en vierentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
3 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 18 (achttien dagen).
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 410,84 (vierhonderdtien euro en vierentachtig cent) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] te betalen een som geld ten bedrage van € 410,84 (vierhonderdtien euro en vierentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
3 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 (acht dagen).
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de
benadeelde partij.
Gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand, opgelegd bij voormeld vonnis van 31 augustus 2009 in de zaak met parketnummer 14.701349-09 aldus, dat die straf geheel wordt ten uitvoer gelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Cuvelier, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. A.E. van Montfrans-Wolters, rechters,
in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 februari 2012.