ECLI:NL:RBALK:2012:BV9573

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
21 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.701145-11
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van ontucht met een minderjarige en de strafoplegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 21 maart 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De verdachte heeft in de periode van 1 februari 2010 tot en met 30 april 2010 ontuchtige handelingen gepleegd met een 11-jarig meisje, hierna aangeduid als [slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks haar enigszins verminderd toerekeningsvatbare toestand, zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft erkend dat het slachtoffer haar vinger in haar anus heeft gestoken, maar heeft aangevoerd dat zij dit niet kon voorkomen omdat zij onder druk stond van [medeverdachte]. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich in een situatie heeft gebracht waarin het slachtoffer betrokken raakte bij de seksuele handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die is vastgesteld op € 1.000,-, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en deelname aan een CoVA+-training. De beslissing is genomen na zorgvuldige afweging van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.701145-11 (P)
Datum uitspraak: 21 maart 2012
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres en woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode van 01 februari 2010 tot en met 30 april 2010 te Opperdoes, gemeente Medemblik, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
-het doen of laten steken van een vinger van die [slachtoffer] in haar anus en/of vagina en/of
-het geheel of gedeeltelijk ontkleed liggen tegen het geheel of gedeeltelijk naakte lichaam van die [slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
4.1 Inleiding
De verdachte wordt verweten dat zij ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] (hierna ook te noemen: [slachtoffer]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, onder meer door [slachtoffer] vinger in haar anus te laten steken.
De verdachte heeft bekend dat [slachtoffer] een vinger in haar anus heeft gestoken, maar heeft verklaard dat zij dit niet kon voorkomen omdat op dat moment [medeverdachte], waar zij seks mee had, op haar armen en benen lag.
De rechtbank dient te oordelen of bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voornoemd feit.
4.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4.3 Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte weliswaar de feitelijke handeling heeft erkend, maar dat zij gedwongen werd om deze handeling te ondergaan. De verdachte had geen regie over de situatie en het handelen van [slachtoffer] werd door [medeverdachte] geïnitieerd. Voorts lag de verdachte op dat moment op haar rug en kon zij niets doen met haar armen en benen omdat [medeverdachte] daar op lag. Zij was bang en radeloos en wist niet hoe te handelen. Tot slot heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het naakt tegen het naakte lichaam van [slachtoffer] aanliggen, niet als ontuchtig kan worden aangemerkt.
4.4 Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
[slachtoffer], geboren op [geboortedatum] , heeft verklaard dat zij heeft deelgenomen aan seksuele handelingen tussen de verdachte en haar vader, [medeverdachte] (hierna ook te noemen: [medeverdachte]). [slachtoffer] geeft aan dat zij van haar vader haar vinger in de plasser van de verdachte moest steken.
De verdachte heeft verklaard dat het klopt dat [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode te Opperdoes haar vinger in de anus van de verdachte heeft gestoken. De verdachte heeft verklaard dat zij die avond naar [medeverdachte] toeging omdat hij had gevraagd of zij [slachtoffer] seksuele voorlichting wilde geven. De verdachte wilde dat moment aangrijpen om met [slachtoffer] te praten over het mogelijke seksuele misbruik van [slachtoffer] door haar vader. Toen de verdachte in de woning van [medeverdachte] kwam, vertelde [medeverdachte] dat [slachtoffer] lag te slapen. Vervolgens moest de verdachte zich uitkleden en heeft zij [medeverdachte] gepijpt en later seks met hem gehad. De verdachte heeft verklaard dat zij seks met de verdachte heeft gehad omdat zij bang was dat ze anders geen gelegenheid meer zou krijgen om met [slachtoffer] te praten. Op een gegeven moment kwam [slachtoffer] de kamer binnengelopen. [medeverdachte] zei tegen [slachtoffer] dat ze tegen de verdachte aan moest gaan liggen. Later moest [slachtoffer] haar badjas en onderbroek uitdoen en naakt tegen het naakte lichaam van de verdachte aan gaan liggen. De verdachte heeft toen haar arm om [slachtoffer] heen geslagen. Vervolgens heeft de verdachte wederom seks met [medeverdachte] gehad, waarbij [slachtoffer] van [medeverdachte] haar vinger in de anus van de verdachte moest steken. Toen [slachtoffer] haar vinger uit de anus van de verdachte haalde, stopte [medeverdachte] de vinger van [slachtoffer] weer terug.
De verdachte heeft verklaard dat zij er zeker van is dat [slachtoffer] haar vinger in haar anus heeft gestoken en niet in haar vagina, omdat de verdachte – op het moment dat [slachtoffer] haar vinger bij haar naar binnen stak – vaginaal door de verdachte werd gepenetreerd.
De verdachte heeft verklaard dat zij op dat moment heeft gezegd dat zij het niet prettig vond dat [slachtoffer] haar vinger in haar anus stak. Dit laatste wordt niet door [slachtoffer] ondersteund. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij niet wist wat de verdachte ervan vond, omdat de verdachte dat niet zei.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer]. Hoewel de verdachte op het moment dat [slachtoffer] haar vinger in haar anus bracht wellicht onder [medeverdachte] lag, kan daarin geen verontschuldiging worden gevonden voor het strafbare handelen van de verdachte. Op grond van de hierboven geschetste voorgeschiedenis is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zichzelf in een situatie heeft gebracht waarbij [slachtoffer] zou worden betrokken in de seksuele handelingen die zij met [medeverdachte] verrichtte. Voorts is niet gebleken dat voor de verdachte geen enkele mogelijkheid bestond om te voorkomen dat [slachtoffer] tot tweemaal toe haar vinger in haar anus stak. Evenmin is gebleken dat verdachte enige poging heeft ondernomen om een einde te maken aan de situatie.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het naakt tegen het naakte lichaam van [slachtoffer] aanliggen, gelet op de context waarin dit heeft plaatsgevonden, als ontuchtig kan worden aangemerkt.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 februari 2010 tot en met 30 april 2010 te Opperdoes, gemeente Medemblik, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit
-het laten steken van een vinger van die [slachtoffer] in haar anus en
-het geheel ontkleed liggen tegen het geheel naakte lichaam van die [slachtoffer].
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Met iemand beneden de zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
8.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd.
Gelet op de ernst van het feit vordert de officier van justitie naast de voorwaardelijke gevangenisstraf de maximale werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis op te leggen.
8.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich vinden in de door de officier van justitie geëiste voorwaardelijke gevangenisstraf, maar verzoekt de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde werkstraf te matigen.
8.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op grond van de persoon van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek op de terechtzitting en het Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, gedateerd 12 augustus 2011. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de over de verdachte uitgebrachte rapportages te weten het Psychologische Pro Justitia Rapport, gedateerd 29 februari 2012, opgesteld door M.H. Enklaar, GZ-psycholoog en het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport, gedateerd 27 februari 2012, van P. Brugman, als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met [slachtoffer], die op dat moment de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat zij niet tijdig heeft ingegrepen en toegelaten heeft dat [slachtoffer] deelnam aan de seksuele handelingen die zij op dat moment met [medeverdachte] verrichtte.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf passend.
Met betrekking tot de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op het Psychologische Pro Justitia rapport van mw. Enklaar. Mw. Enklaar heeft geconstateerd dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid op het gebied van het verbaal-abstracte denkvermogen. De zwakbegaafdheid van de verdachte heeft tot gevolg dat ze moeite heeft met het snel kunnen overzien van complexe (sociale) situaties. Het interpreteren van verbaal aangeboden informatie, het overzien van oorzaak-gevolgrelaties en het in een kort moment kunnen bedenken van alternatieven vereisen abstractievermogen, waarin de verdachte tekortschiet. Mw. Enklaar is van mening dat dit in enige mate heeft meegespeeld bij de mogelijkheden die de verdachte had om tot alternatieve gedragingen te komen. Geadviseerd wordt derhalve om de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde te beschouwen als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank verenigt zich met deze conclusie van de gedragsdeskundige en beschouwt de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
Mw. Burgman van Reclassering Nederland heeft in haar rapport aangegeven dat het recidiverisico als hoog/gemiddeld wordt geschat, omdat er op de meeste leefgebieden van de verdachte aandachtspunten zijn gesignaleerd waarbij de verdachte een te kort aan vaardigheden lijkt te hebben. Vooral het feit dat de verdachte sterk beïnvloedbaar is, maakt dat er een risico is op herhaling van nieuw delictgedrag. De verdachte heeft volgens mw. Burgman ondersteuning nodig bij het ontwikkelen van zelfinzicht, gerelateerd aan haar mogelijkheden, weerbaarheid en daarmee het verminderen van haar beïnvloedbaarheid teneinde te voorkomen dat zij opnieuw in risicovolle situaties terecht komt. Mw. Brugman acht het daarom zinvol dat de verdachte zal deelnemen aan de COVa+-training. Deze training zal in totaal 94 uur beslaan, bestaande uit 54 uur training en 40 uur huiswerk en individuele begeleiding.
Mw. Brugman heeft op de terechtzitting aangegeven dat de CoVa+-training in beginsel in groepsverband plaatsvindt, maar dat momenteel een pilot loopt voor een individuele CoVa+-training. Mocht de rechtbank beslissen als bijzondere voorwaarde op te leggen dat de verdachte, indien noodzakelijk, de CoVa+-training dient te volgen, dan verzoekt mw. Burgman thans open te laten of dit individueel of in groepsverband dient plaats te vinden. Zo kan op een later moment worden besloten wat het beste aansluit bij de problematiek van de verdachte.
De verdachte heeft op de terechtzitting te kennen gegeven dat zij het belang van het reclasseringstoezicht en het volgen van de CoVa+-training inziet en bereid is hieraan mee te werken.
De rechtbank is van oordeel dat rekening houdende met de ernst van het feit, het eenmalig karakter daarvan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte alsmede de tijd die nog gemoeid zal zijn met het volgen van de door de reclassering geadviseerde CoVa+-training, de oplegging van een werkstraf voor de duur van 120 dagen, subsidiair 60 dagen passend en geboden is.
De rechtbank is van oordeel dat voorts kan worden volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Aan deze voorwaardelijke straf zal als bijzondere voorwaarde worden gekoppeld een meldplicht inhoudende dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die haar door of namens de Reclassering Nederland zullen worden gegeven, ook indien zulks inhoudt het, al dan niet in groepsverband, volgen van een CoVA+-training.
9. Vordering van de benadeelde partij
De wettelijke vertegenwoordiger (moeder) van de benadeelde partij [slachtoffer], geboren [geboortedatum] (hierna ook te noemen: het slachtoffer), heeft via haar gemachtigde, mr. E.M. Hoorenman, advocaat te Zwaag, vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] betrekking tot de aan hem ten laste gelegde feiten bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering van € 148.676,53 als vergoeding van de materiële schade (vergoeding voor studievertraging, verlies aan verdienvermogen, verlies aan pensioenopbouw en vergoeding voor de verdiensten van [slachtoffer]) en € 20.000,- als voorschot op de immateriële schade. Mr. Hoorenman heeft verzocht de verdachte te veroordelen tot betaling van 5 % van de berekende schade. Subsidiair verzoekt mr. Hoorenman blijkens zijn toelichting ter zitting de rechtbank de immateriële schade vast te stellen op een bedrag van € 2.500,-.
De wettelijke vertegenwoordiger (moeder) van de benadeelde partij [slachtoffer], geboren [geboortedatum] (hierna ook te noemen: het slachtoffer), heeft via haar gemachtigde, mr. E.M. Hoorenman, advocaat te Zwaag, vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak met betrekking tot de ten laste gelegde feiten bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering van € 148.676,53 als vergoeding van de materiële schade (vergoeding voor studievertraging, verlies aan verdienvermogen, verlies aan pensioenopbouw en vergoeding voor de verdiensten van [slachtoffer]) en € 20.000,- als voorschot op de immateriële schade. Mr. Hoorenman heeft verzocht de verdachte te veroordelen tot betaling van 5 % van bovengenoemd schadebedrag, te weten een bedrag van € 8.433,82. Mocht de rechtbank tot het oordeel komen dat een lager bedrag dient te worden toegewezen, verzoekt mr. Hoorenman de rechtbank de immateriële schade vast te stellen op een bedrag van € 2.500,-.
Ten slotte wordt gevorderd het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en vergoeding van de kosten van rechtsbijstand.
Daarbij heeft de benadeelde verzocht om storting van de vergoeding op een BEM-rekening en om toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering ter zake van de materiële schade. De officier van justitie acht een bedrag aan immateriële schade van € 1.750,- redelijk zodat dat bedrag kan worden toegewezen. De officier van justitie heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2 Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de materiële schade eveneens beroepen op de niet-ontvankelijkheid, omdat de vaststelling van de diverse schadeposten zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafproces. Mocht een (gedeelte) van de gevorderde materiële schade worden toegewezen, dan verzoekt de raadsman dat bedrag hoofdelijk op te leggen.
Het door de gemachtigde van de benadeelde partij genoemde bedrag aan de immateriële schade acht de raadsman billijk.
9.3 Oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De rechtbank is van oordeel dat niet is vast komen te staan dat de gevorderde materiële schade, rechtstreeks verband houdt met het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit. Gelet daarop zal de rechtbank de vordering voor zover deze de materiële kosten betreft afwijzen.
Ten aanzien van de immateriële schade geldt dat het een algemene ervaringsregel is dat slachtoffers van een feit zoals door de rechtbank bewezen is verklaard schade ondervinden. Dat geldt hier temeer, nu het gaat om een meisje van elf jaar. De benadeelde partij heeft primair gevorderd toewijzing van 5 % van € 20.000,- = € 1.000,-. De rechtbank zal dit bedrag – als erkend – toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2010, zijnde het einde van de pleegperiode, nu niet kan worden vastgesteld dat voormelde schade eerder is geleden.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Voor de toewijzing van de proceskosten zal de rechtbank aanknopen bij het forfaitaire kantongerecht liquidatietarief, zoals dat in civielrechtelijke zaken wordt toegepast, gekoppeld aan het toegewezen bedrag. In dit geval is dat tarief vastgesteld op € 150,-. Voor de verrichte werkzaamheden worden twee punten toegekend, namelijk één punt voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier en één punt voor het bijwonen van de behandeling ter zitting, zodat de rechtbank als proceskosten zal toewijzen een bedrag van € 300,-.
10. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde. De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12. Beslissing
De rechtbank:
• Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
• Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarden:
- dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- een meldplicht inhoudende dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die haar door of namens de Reclassering Nederland zullen worden gegeven, ook indien zulks inhoudt het, al dan niet in groepsverband, volgen van een CoVA+-training.
• Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 60 (zestig) dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
• Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], geboren [geboortedatum], tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 1,000,- (duizend euro) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2010 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op € 300,- (driehonderd euro).
Wijst de vordering voor het overige gedeelte af.
• Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] te openen spaarrekening met een BEM-clausule.
• Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] te betalen een som geld ten bedrage van € 1.000,- (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2010 tot aan de dag van algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Haverkate, voorzitter,
mr. L.J. Saarloos en mr. E.J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.J. Ros, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2012.