ECLI:NL:RBALK:2012:BV9572

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
21 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.701144-11
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van seksueel binnendringen van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 21 maart 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het seksueel binnendringen van een 11-jarig meisje. De verdachte heeft in de periode van 1 februari 2010 tot en met 30 april 2010, op verschillende tijdstippen te Opperdoes, zich driemaal laten pijpen door het slachtoffer, dat op dat moment de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte en het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van een getuige. De rechtbank heeft rekening gehouden met de beperkte sociale weerbaarheid van de verdachte en het feit dat de initiatieven tot de seksuele handelingen niet bij hem lagen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft een lagere straf opgelegd van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden zoals verplicht reclasseringstoezicht en behandeling op een forensisch psychiatrische afdeling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 3.000,- toegewezen aan de benadeelde partij, het slachtoffer, en de verdachte veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor materiële schade afgewezen, maar de immateriële schade als redelijk en voldoende onderbouwd beschouwd. De uitspraak is gedaan in het kader van de strafrechtelijke procedure en de rechtbank heeft de nodige overwegingen gemaakt met betrekking tot de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.701144-11 (P)
Datum uitspraak: 21 maart 2012
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres en woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij in of omstreeks de periode van 01 februari 2010 tot en met 30 april 2010 op een of meer verschillende tijdstippen te Opperdoes, gemeente Medemblik, (telkens) met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens) zich doen of laten pijpen door die [slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
4.1 Inleiding
De verdachte wordt verweten dat hij zich meermalen heeft laten pijpen door [slachtoffer] (hierna ook te noemen: [slachtoffer]), die op dat moment de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt.
De verdachte heeft bekend dat hij zich drie of vier keer door [slachtoffer] heeft laten pijpen, maar heeft verklaard dat hij ten tijde van het pijpen door de vader van [slachtoffer], [medeverdachte], was gedrogeerd.
De rechtbank dient te oordelen of bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voornoemd feit.
4.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met dien verstande dat zij bewezen acht dat de verdachte zich viermaal door [slachtoffer] heeft laten pijpen.
4.3 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat de verdachte zich tweemaal door [slachtoffer] heeft laten pijpen.
4.4 Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv, ter terechtzitting van 7 maart 2012 afgelegd;
- het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van studioverhoor van getuige [getuige 1], d.d. 30 maart 2011 (dossierpagina 171);
- een geschrift, zijnde een geboorteakte van [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte zich in de periode van 1 februari 2010 tot en met 30 april 2010 op verschillende tijdstippen te Opperdoes driemaal heeft laten pijpen door [slachtoffer], die op dat moment de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt.
De verdachte heeft verklaard dat hij op het moment dat [slachtoffer] hem pijpte telkens was gedrogeerd. Gelet op het feit dat de verdachte zich meermalen door [slachtoffer] heeft laten pijpen, waarbij de verdachte zichzelf in elk geval bij de tweede en de derde keer in een situatie heeft gebracht dat hij mogelijk door [medeverdachte] zou worden gedrogeerd, kan in het mogelijk gedrogeerd zijn van de verdachte geen verontschuldiging worden gevonden.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 februari 2010 tot en met 30 april 2010 op verschillende tijdstippen te Opperdoes, gemeente Medemblik, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zich telkens laten pijpen door die [slachtoffer].
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
8.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarde zoals door Reclassering Nederland is geadviseerd.
De officier van justitie heeft bij haar eis rekening gehouden met de ernst van het feit, de leeftijd van [slachtoffer] en het meermalen plegen door de verdachte waarbij zij uit gaat van het vier keer laten pijpen door [slachtoffer]. De officier van justitie heeft voorts in aanmerking genomen dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd voor het ten laste gelegde.
8.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf ernstig te matigen.
8.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op grond van de persoon van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek op de terechtzitting en het Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, gedateerd 12 augustus 2011. Uit dit uittreksel blijkt niet van relevante eerdere veroordelingen. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de over de verdachte uitgebrachte rapportages te weten het Psychologische Pro Justitia Rapport, gedateerd 29 februari 2012, opgesteld door M.H. Enklaar, GZ-psycholoog en het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport, gedateerd 16 februari 2012, van N. Schilder, als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van [slachtoffer], die op dat moment de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij zich niet één keer, maar zelfs drie keer door [slachtoffer] heeft laten pijpen. De verdachte heeft aldus op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn jonge slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, met name de jonge leeftijd van het slachtoffer en het meermalen plegen, dat slechts de oplegging van een (gedeeltelijke) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
Wat betreft de duur van de op te leggen straf komt de rechtbank tot een aanzienlijke lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit het dossier blijkt dat de initiatieven tot de handelingen niet bij de verdachte lagen. Voorts blijkt uit zowel de eigen verklaring van de verdachte als uit de verklaring van [slachtoffer], dat er geen seksuele handelingen tussen de verdachte en [slachtoffer] plaatsvonden als de vader van [slachtoffer] er niet bij was.
Hoewel de GZ-psycholoog mw. Enklaar heeft geadviseerd de verdachte als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen, blijkt uit haar rapport wel dat er sprake is van een beperkte sociale weerbaarheid van de verdachte. De verdachte heeft behoefte aan menselijk contact en vriendschappen, waarbij hij erg ver kan gaan in het behouden ervan. Het ontbreken van een dagbesteding bij de verdachte en het hiermee gepaard gaande isolement, in combinatie met zijn subasserviteit en het lage zelfbeeld maken de verdachte extra gevoelig voor negatieve beïnvloeding van derden, aldus mw. Enklaar.
Ondanks dat er geen psychische stoornissen zijn geconstateerd bij de verdachte, acht mw. Enklaar het wel wenselijk dat de verdachte meer inzicht krijgt in de totstandkoming van het feit en de factoren die hieraan hebben bijgedragen. Derhalve wordt reclasseringstoezicht aanbevolen.
Mw. Schilder van Reclassering Nederland heeft in haar rapport eveneens geadviseerd om een verplicht reclasseringstoezicht op te leggen. Ook acht zij het van belang dat de verdachte een ambulante behandeling zal volgen bij de Divisie Forensische Psychiatrie te Heiloo die gericht is op het nemen van verantwoordelijkheid en het vergroten van het inzicht in zijn eigen aandeel in het feit, om zo de recidivekans te verkleinen. Mw. Schilder heeft op de zitting haar rapport nader toegelicht. De verdachte heeft op de terechtzitting te kennen gegeven dat hij het belang van reclasseringstoezicht en het volgen van een ambulante behandeling inziet en bereid is hieraan mee te werken.
Al het voorgaande in overweging nemende acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. De rechtbank zal aan deze proeftijd de bijzondere voorwaarden koppelen zoals Reclassering Nederland heeft geadviseerd.
9. Vordering van de benadeelde partij
De wettelijke vertegenwoordiger (moeder) van de benadeelde partij [slachtoffer], geboren [geboortedatum] (hierna ook te noemen: het slachtoffer), heeft via haar gemachtigde, mr. E.M. Hoorenman, advocaat te Zwaag, vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] met betrekking tot de aan hem ten laste gelegde feiten bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering van € 148.676,53 als vergoeding van de materiële schade (vergoeding voor studievertraging, verlies aan verdienvermogen, verlies aan pensioenopbouw en vergoeding voor de verdiensten van [slachtoffer]) en € 20.000,- als voorschot op de immateriële schade. Mr. Hoorenman heeft verzocht de verdachte te veroordelen tot betaling van 15 % van de berekende schade. Subsidiair verzoekt mr. Hoorenman blijkens zijn toelichting ter zitting de rechtbank de immateriële schade vast te stellen op een bedrag van € 5.000,-.
Ten slotte wordt gevorderd het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en vergoeding van de kosten van rechtsbijstand.
Daarbij heeft de benadeelde verzocht om storting van de vergoeding op een BEM-rekening en om toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering ter zake van de materiële schade. De gevorderde immateriële schade van € 5.000,- acht de officier van justitie voldoende onderbouwd en redelijk zodat die geheel kan worden toegewezen. De officier van justitie heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2 Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de materiële kosten eveneens beroepen op de niet-ontvankelijkheid, omdat de vaststelling van de diverse schadeposten zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafproces. Mocht een (gedeelte) van de gevorderde materiële schade worden toegewezen, dan verzoekt de raadsman dat bedrag hoofdelijk op te leggen.
Het door de gemachtigde van de benadeelde partij genoemde bedrag aan de immateriële schade acht de raadsman billijk.
9.3 Oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De rechtbank is van oordeel dat niet is vast komen te staan dat de gevorderde materiële schade, rechtstreeks verband houdt met het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit. Gelet daarop zal de rechtbank de vordering voor zover deze de materiële kosten betreft afwijzen.
Ten aanzien van de immateriële schade geldt dat het een algemene ervaringsregel is dat slachtoffers van een feit zoals door de rechtbank bewezen is verklaard schade ondervinden. Dat geldt hier temeer, nu het gaat om een meisje van elf jaar. De benadeelde partij heeft primair gevorderd toewijzing van 15 % van € 20.000,- = € 3.000,-De rechtbank zal dit bedrag – als erkend – toewijzen.
De rechtbank zal zodoende de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2010, zijnde het einde van de pleegperiode, nu niet kan worden vastgesteld dat voormelde schade eerder is geleden.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Voor de toewijzing van de proceskosten zal de rechtbank aanknopen bij het forfaitaire kantongerecht liquidatietarief, zoals dat in civielrechtelijke zaken wordt toegepast, gekoppeld aan het toegewezen bedrag. In dit geval is dat tarief vastgesteld op € 175,-. Voor de verrichte werkzaamheden worden twee punten toegekend, namelijk één punt voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier en één punt voor het bijwonen van de behandeling ter zitting, zodat de rechtbank als proceskosten zal toewijzen een bedrag van € 350,-.
10. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 244 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12. Beslissing
De rechtbank:
• Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
• Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarden:
- dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- een meldplicht inhoudende dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem door of namens de Reclassering Nederland zullen worden gegeven;
- dat de verdachte zal meewerken aan een intake bij de Forensische Polikliniek van Divisie Forensische Psychiatrie te Heiloo of een soortgelijke instelling en een eventueel daaruit voorvloeiende ambulante behandeling.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
• Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], geboren [geboortedatum], tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2010 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op € 350,- (driehonderdvijftig euro).
Wijst de vordering voor het overige gedeelte af.
• Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] te openen spaarrekening met een BEM-clausule.
• Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] te betalen een som geld ten bedrage van € 3.000,- (drieduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2010 tot aan de dag van algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 (veertig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Haverkate , voorzitter,
mr. L.J. Saarloos en mr. E.J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.J. Ros, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2012.