ECLI:NL:RBALK:2012:BV9276

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
2 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/3016
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van toeslag op basis van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 2 februari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, die gehuwd is met [naam1], ontving een toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW) naar de norm van een gehuwde met kinderen. De verweerder heeft echter besloten om deze toeslag per 25 juni 2003 te herzien naar de norm van een ongehuwde met kinderen, en heeft een bedrag van € 10.320,15 teruggevorderd over de periode van 25 juni 2003 tot en met 31 mei 2010. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de verklaringen van eiseres en haar echtgenoot, alsook het rapport van de inspecteur. Eiseres stelde dat zij ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarfase en dat de inspecteur haar verklaring verkeerd had geïnterpreteerd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat eiseres en [naam1] duurzaam gescheiden leefden, ondanks de slechte huwelijksrelatie. De rechtbank concludeerde dat de beschikbare gegevens niet konden leiden tot het oordeel dat er sprake was van een gewilde en bestendige verbreking van de echtelijke samenleving. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 874 en het betaalde griffierecht van € 41 diende te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/3016
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 februari 2012 in de zaak tussen
[naam], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. J. Veltheer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Amsterdam), verweerder
(gemachtigde mr. J. Dijkstra).
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2004 is eiseres met ingang van 25 juni 2003 een uitkering ingevolge de Toeslagenwet (TW) toegekend naar de norm van een gehuwde met kinderen.
Bij besluit van 28 juli 2010 heeft verweerder de TW-uitkering van eiseres per 25 juni 2003 herzien naar de norm van een ongehuwde met kinderen.
Bij besluit van 28 juli 2010 heeft verweerder de over de periode van 25 juni 2003 tot en met 31 mei 2010 onverschuldigd betaalde TW-uitkering ten bedrage van € 10.320,15 bruto van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 19 oktober 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is verschenen [n[naam1] (hierna: [naam1]), de echtgenoot van eiseres.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
Overwegingen
1. De rechtbank dient in deze zaak te beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden de toeslag van eiseres ingevolge de TW met ingang van 25 juni 2003 heeft herzien naar de norm van een ongehuwde met kinderen, en of verweerder in verband daarmee terecht en op goede gronden de over de periode van 25 juni 2003 tot en met 31 mei 2010 aan eiseres teveel betaalde toeslag ten bedrage van € 10.320.15 heeft teruggevorderd.
2. De rechtbank gaat hierbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Vaststaat dat eiseres in de in geding zijnde periode van 25 juni 2003 tot en met 31 mei 2010 gehuwd was met [naam1] en dat zij thans nog steeds met [naam1] is gehuwd. Verder staat vast dat aan haar per 25 juni 2003 een toeslag naar de norm van een gehuwde met kinderen is toegekend.
In het kader van het onderzoek naar de rechtmatigheid van de TW-uitkering, in verband met de hoogte van het inkomen van [naam1], zijn eiseres en [naam1] gehoord door een inspecteur van de afdeling Handhaving-Uitvoering van verweerders organisatie. Hiervan is een rapport opgemaakt, gedateerd 8 juli 2010. Op grond van de bevindingen van de inspecteur heeft verweerder de TW-uitkering van eiseres met ingang van 25 juni 2003 herzien naar de norm van een ongehuwde met kinderen.
3. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat eiseres tegenover de inspecteur heeft verklaard dat zij vanaf 2002 alleen met haar kinderen woont en dat [naam1] dit tijdens zijn gesprek met de inspecteur heeft bevestigd. Voorts stelt verweerder dat volgens vaste jurisprudentie in beginsel dient te worden uitgegaan van de juistheid van de weergave van de tegenover een (in dit geval) fraude-inspecteur afgelegde en ondertekende verklaring. Dit is slechts anders indien in voldoende mate met feiten of omstandigheden aannemelijk wordt gemaakt dat de verklaringen niet in vrijheid zijn afgelegd. Verweerder is van mening dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar verklaring niet in vrijheid is afgelegd. Eiseres heeft geen voorbehoud gemaakt bij het ondertekenen van de verklaring zodat er geen aanleiding is om de verklaring voor onjuist te houden. Volgens verweerder is op goede gronden de TW-uitkering herzien en het teveel betaalde bedrag teruggevorderd. Blijkens het verweerschrift en het verhandelde ter zitting heeft verweerder aan het bestreden besluit het standpunt ten grondslag gelegd dat eiseres en [naam1] duurzaam gescheiden leven en dat eiseres als ongehuwd in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de TW moet worden aangemerkt. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet verweerder geen dringende reden om van terugvordering af te zien.
4. Eiseres stelt – kort samengevat - dat zij ten onrechte niet is gehoord en dat [naam1] ten onrechte niet is aangemerkt als medebelanghebbende. Eiseres voert aan dat zij de strekking die door verweerder aan haar verklaring wordt gegeven niet heeft kunnen voorzien en dat zij niet heeft bedoeld een verklaring af te leggen als zou zij duurzaam gescheiden leven van [naam1]. Eiseres was, gelet op haar psychische en lichamelijke toestand, onvoldoende in staat zich te concentreren op de vragen van de inspecteur en op de strekking van haar antwoorden. Zij meent dat zij daarom niet kan worden gehouden aan de ten overstaan van de inspecteur afgelegde en ondertekende verklaring. Buiten kijf staat wel dat de huwelijksrelatie slecht was en dat de samenlevingsrelatie lange tijd, mede als gevolg van echtelijke schulden, ruzies en de psychische en lichamelijke toestand van eiseres, onvoorspelbaar is geweest. Volgens eiseres kan deze echter niet worden gekwalificeerd als een duurzaam gescheiden leven. Het huurcontract van de woning aan de [adres] staat op beider naam. [naam1] staat ingeschreven op dit adres, hij heeft daar zijn persoonlijke spullen, ontvangt aldaar zijn post en slaapt daar ook regelmatig. [naam1] verzorgt de kinderen en hij helpt met het huishouden. Verder gaan zij samen op vakantie. Alleen als er ruzies ontstaan en de situatie hem te veel wordt, dan slaapt hij tijdelijk bij vrienden, maar dat heeft nooit langer dan vier of vijf maanden geduurd.
Eiseres stelt dat niet blijkt dat is onderzocht of en vanaf welk moment zij duurzaam gescheiden zou leven en dat de informatie in het rapport strijdig is met de daaruit door verweerder getrokken conclusie. Het inspectierapport maakt immers melding van medische informatie waaruit onder meer blijkt dat [naam1] het huishouden leidt. Tevens is in het bestreden besluit niet duidelijk gemotiveerd waarom het advies van de inspecteur om het recht op uitkering voort te zetten niet is gevolgd. De gezondheidssituatie en de financiële situatie vormen een dringende reden om van terugvordering af te zien. Tot slot stelt eiseres dat het recht op terugvordering is verjaard.
5.1 De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar stelling dat zij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. Verweerder heeft eiseres bij brief van 28 september 2010 gevraagd of zij al dan niet gehoord wilde worden. In deze brief is eiseres erop gewezen dat ervan wordt uitgegaan dat zij afziet van het recht te worden gehoord indien zij het bij de brief gevoegde antwoordformulier niet binnen de in de brief genoemde termijn terugstuurt. Vast staat dat eiseres niet heeft gereageerd op deze brief. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd verklaard dat zij deze brief wel heeft ontvangen, maar dat zij de inhoud niet heeft begrepen en de brief vervolgens is vergeten. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden geacht worden te zijn gelegen in de risicosfeer van eiseres. Indien eiseres een en ander niet duidelijk was dan had het op haar weg gelegen verweerder om opheldering te vragen dan wel hulp in te schakelen. Niet is gebleken dat zij daartoe niet in staat was. Ter zitting heeft eiseres immers verklaard dat een kennis haar heeft geholpen bij het opstellen van het bezwaarschrift. Gelet op het voorgaande en het bepaalde in artikel 83a van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen heeft verweerder terecht van het horen van eiseres in de bezwaarfase kunnen afzien.
5.2 Voorts is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiseres is aan te merken als toeslaggerechtigde. Eiseres heeft immers de toeslag aangevraagd en gekregen in aanvulling op haar WAO-uitkering. De rechtbank acht het dan ook terecht dat het herzienings- en terugvorderingsbesluit enkel aan eiseres is gericht en dat [naam1] niet als belanghebbende is aangemerkt.
5.3 De stelling van eiseres dat zij niet kan worden gehouden aan de ten overstaan van de inspecteur afgelegde en ondertekende verklaring kan de rechtbank niet onderschrijven. Volgens vaste jurisprudentie mag in het algemeen worden uitgegaan van de juistheid van de tegenover een opsporingsbeambte afgelegde en ondertekende verklaring. Dit wordt anders indien in voldoende mate met feiten en omstandigheden aannemelijk wordt gemaakt dat de verklaring niet in vrijheid is afgelegd. Eiseres heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat vanwege haar psychische en lichamelijke toestand een uitzondering op het hiervoor weergegeven uitgangspunt dient te worden gemaakt, te minder nu de verklaringen van [naam1] bevestigen wat eiseres heeft verklaard. Gesteld noch gebleken is dat [naam1] onvoldoende in staat was zich te concentreren op de vragen van de inspecteur en op de strekking van zijn antwoorden. Verweerder is dan ook terecht uitgegaan van de door eiseres (en [naam1]) afgelegde verklaringen.
5.4 Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verweerder uit deze verklaringen terecht heeft afgeleid dat er sprake is van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de TW. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak sprake is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten indien het een door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door tenminste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden van het geval.
5.5 Op grond van de voorhanden zijnde gegevens, waaronder de verklaringen van eiseres en [naam1] afgelegd ten overstaan van de inspecteur alsook ter zitting, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat in de hier in geding zijnde periode sprake is van een gewilde en bestendige verbreking van de echtelijke samenleving. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiseres heeft verklaard dat [naam1] haar helpt met de kinderen en het huis alsmede dat zij het huis niet zonder hem kan aan- en onderhouden. Daar heeft de rechtbank bij betrokken de verklaring van eiseres dat [naam1] af en toe thuis woont en dan ook thuis slaapt. Eiseres heeft tenslotte verklaard dat [naam1] haar helpt met het doen van de boodschappen en dat hij de afhandeling van de echtelijke schulden regelt. In aanvulling op de verklaringen van eiseres heeft [naam1] verklaard dat eiseres hulp nodig heeft, dat hij eiseres wil verzorgen en dat hij eiseres helpt bij het regelen van haar zaken. Bovendien kan uit het rapport van de inspecteur worden afgeleid dat [naam1] het huishouden leidt. Vast staat verder dat het huurcontract van de woning aan de [adres] op naam van eiseres en [naam1] staat terwijl [naam1] op dit adres ook staat ingeschreven. Uit al het voorgaande leidt de rechtbank af dat [naam1], hoewel sprake is van een slechte huwelijksrelatie, nog steeds een rol van betekenis speelt in het leven van eiseres en dat niet kan worden gesproken van een situatie waarbij ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd. De omstandigheid dat [naam1] in een kalenderjaar gedurende vier of vijf maanden niet in de echtelijke woning slaapt, maakt dat niet anders, ook niet als die toestand sinds 2002 als bestendig is bedoeld. In dit verband wijst de rechtbank op het arrest van de Hoge Raad van 11 juni 2010, LJN: BL7267.
5.6 Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de beschikbare gegevens niet kunnen leiden tot het oordeel dat er in de periode hier in geding sprake was van een situatie waarin eiseres en [naam1] duurzaam gescheiden hebben geleefd in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de TW. Verweerder heeft dan ook ten onrechte besloten tot herziening en terugvordering van de aan eiseres over 25 juni 2003 tot en met 31 mei 2010 toegekende toeslag naar de norm van een gehuwde. Dit betekent dat het beroep gegrond is. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking meer.
6. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten heeft de rechtbank, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vastgesteld op € 874 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
Deze kosten dienen, aangezien eiseres met een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand heeft geprocedeerd, ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te worden voldaan door betaling aan de griffier. In verband met de omstandigheid dat de administratieve behandeling van de onderhavige zaak bij de rechtbank te Alkmaar plaatsvindt, dienen deze kosten te worden voldaan door betaling aan de griffier van de rechtbank te Alkmaar.
Daarnaast dient verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in proceskosten tot een bedrag van € 874 te betalen aan de griffier van de rechtbank Alkmaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.A. Swildens, voorzitter, mr. drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. M. Kraefft, leden, in aanwezigheid van mr. S.C. Jacobs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2012.
griffier rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.