ECLI:NL:RBALK:2012:BV8292

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
8 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810330.11
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mishandeling en verboden wapenbezit tijdens verkeersruzie

Op 8 maart 2012 heeft de Rechtbank Alkmaar uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersruzie op 3 juli 2011. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte, samen met een medeverdachte, met een gasdrukpistool geschoten op de auto van de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen van mishandeling, omdat de verdachte een actieve bijdrage heeft geleverd aan het geweld, ook al heeft hij zelf niet geschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kans op zwaar lichamelijk letsel aanwezig was, maar niet aanmerkelijk genoeg om de verdachte hiervoor te veroordelen. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het opzettelijk mishandelen van de slachtoffers door met een balletjespistool op hun rijdende auto te schieten. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan verboden wapenbezit, omdat hij verschillende imitatiewapens in zijn bezit had. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van 50 dagen en een taakstraf van 60 uur. Tevens werden de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan beide slachtoffers. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en dat het ongecontroleerde bezit van imitatiewapens bijdraagt aan een gevoel van onveiligheid in de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810330.11 (P)
Datum uitspraak: 8 maart 2012
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres en woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. M.A. Stammes, advocaat te Alkmaar, en door verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 03 juli 2011 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (een) perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met een balletjespistool, althans met een wapen, metalen balletjes heeft afgevuurd op de rijdende auto waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich bevonden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 juli 2011 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft mishandeld een perso(o)n(en) (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) door meermalen met een balletjespistool, althans met een wapen, metalen balletjes af te vuren op de rijdende auto waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich bevonden, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 03 juli 2011 in de gemeente Alkmaar (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukgeweer (met de tekst "Double Eagle" en "M83") en/of een veerdrukgeweer (met de tekst "HK en MP5N") en/of twee, althans een veerdrukpisto(o)l(en) (voorzien van het logo van vuurwapenfabrikant Walther) en/of een veerdrukpistool (merk Y&P) en/of een veerdrukpistool (merk KSG), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 3 juli 2011 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een gasdrukpistool (merk Umarex, model Watlher CP99 Compact) en/of een gasdrukpistool (merk Umarex, model SA 177), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
In de nacht van 2 op 3 juli 2011 vond een confrontatie in het verkeer plaats tussen de bestuurders en de inzittenden van twee auto’s: een Volkswagen Vento, bestuurd door verdachte [verdachte], en een Volkswagen Golf, bestuurd door aangever [slachtoffer 1]. Tijdens deze confrontatie is de auto van [slachtoffer 1] beschoten met balletjes, afkomstig uit een gasdrukpistool. Hierdoor zijn onder meer de achterruit en een zijruit van de auto van [slachtoffer 1] vernield en zijn [slachtoffer 1] en zijn medepassagier [slachtoffer 2] licht gewond geraakt.
Verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] zijn aangehouden. Onder hen zijn verschillende op vuurwapens gelijkende voorwerpen in beslag genomen.
De rechtbank dient te beoordelen door wie er is geschoten vanuit de auto van verdachte en of sprake is van medeplegen van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De rechtbank dient in dat kader tevens te beoordelen of sprake is van een poging zware mishandeling, doordat een aanmerkelijke kans bestond op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij de inzittenden van de auto van [slachtoffer 1].
Hetzelfde feitencomplex is subsidiair ten laste gelegd als eenvoudige mishandeling.
De overige ten laste gelegde feiten zien op de inbeslaggenomen voorwerpen.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich in haar schriftelijk requisitoir ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie voert hiertoe aan dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte samen met zijn medeverdachte met metalen balletjes heeft geschoten op de auto van [slachtoffer 1] en dat weliswaar de kans bestond op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de inzittenden van deze auto, maar dat deze kans niet aanmerkelijk is te noemen.
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplegen van mishandeling kan volgens de officier van justitie wel wettig en overtuigend worden bewezen, nu medeverdachte [medeverdachte] gericht heeft geschoten op de (ruiten van de) auto van [slachtoffer 1]. Volgens de officier van justitie heeft hij hierdoor de aanmerkelijke kans aanvaard dat de inzittenden van de auto geraakt zouden worden. Bovendien zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ook daadwerkelijk gewond geraakt. De rol van verdachte dient volgens de officier van justitie te worden gekwalificeerd als medepleger, omdat hij een actieve bijdrage heeft geleverd aan het gepleegde geweld.
De officier van justitie acht het onder 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, omdat verdachte, al dan niet samen met zijn medeverdachte, de wapens zoals genoemd in de tenlastelegging voorhanden heeft gehad. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bij alle wapens gaat om imitatiewapens, die zeer wel gelijken op echte wapens en dat het bezit van deze wapens strafbaar is gesteld in de Wet wapens en munitie.
C. Standpunt van verdachte/de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsman voert hiertoe aan dat verdachte niet heeft geschoten. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat het niet mogelijk is om met een balletjespistool een ander zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Volgens de raadsman is geen sprake van medeplegen door verdachte nu de nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachte ontbrak, omdat verdachte het in eerste instantie niet doorhad dat zijn medeverdachte met een balletjespistool op de auto van aangever aan het schieten was en omdat hij, toen hij dit doorkreeg, in een vlaag van verstandsverbijstering achter de auto van aangever is aangereden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Volgens verdachte zijn alle onder 2 in de tenlastelegging genoemde wapens bij hem thuis in beslag genomen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde stelt de raadsman zich op het standpunt dat beide wapens van verdachte waren en dat deze zich in de auto van verdachte bevonden, maar dat de machtsrelatie tussen verdachte en het balletjespistool, waarmee zijn medeverdachte schoot, ontbrak. Volgens de raadsman dient verdachte daarom te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van dat balletjespistool.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair:
Aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) heeft verklaard dat hij op 3 juli 2011 omstreeks 02.00 te Alkmaar als bestuurder van zijn Volkswagen Golf in het verkeer werd gehinderd door de bestuurder van een Volkswagen Vento. Bij hem in de auto zaten twee vrienden en een broer. Op een gegeven moment is de Volkswagen Vento hem met hoge snelheid links gepasseerd. Op dat moment hoorde [slachtoffer 1] plofgeluiden, die hij herkende als het geluid van een luchtdruk-wapen of een balletjespistool. [slachtoffer 1] heeft op dat moment tikgeluiden tegen zijn auto gehoord, die elkaar snel opvolgden. Hij is toen rechtsaf gegaan om te ontkomen aan de bestuurder van de Volkswagen Vento. Hierna heeft hij naar achteren gekeken en zag toen blauwe flitslampen, ook hoorde hij het geluid van een sirene. Omdat hij verwachtte te worden aangesproken door de politie is [slachtoffer 1] gestopt. Toen hij naast zich keek zag hij toch weer de Volkswagen Vento. Hij hoorde opnieuw plofgeluiden en inslagen in zijn auto en tevens ging de autoruit kapot. [slachtoffer 1] voelde op een gegeven moment pijn op zijn achterhoofd. Hij had zijn hoofd inmiddels afgewend omdat hij bang was dat hij in zijn gezicht zou worden geschoten. Na het schieten lag in zijn auto een stalen kogeltje. Op zijn achterhoofd heeft hij een kleine wond, van ongeveer 5 millimeter in doorsnede .
Aangever [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) heeft verklaard dat hij tussen 3 juli 2011 te 02.00 uur en 3 juli 2011 te 03.00 uur in de auto zat bij [slachtoffer 1]. [slachtoffer 2] heeft verklaard over het hinderlijk verkeersgedrag van de bestuurder van een Volkswagen Vento. Toen zij op de Huiswaarderweg ingehaald werden door deze Volkswagen Vento, hoorde hij ineens schoten die afkomstig waren vanaf de linkerzijde. [slachtoffer 1] nam toen een afslag en [slachtoffer 2] zag dat de Volkswagen Vento achter hen aanzat. Hij zag twee blauwe knipperlichten in zijn voorgril en merkte dat [slachtoffer 1] snelheid minderde. Hierna zag [slachtoffer 2] dat de Vokswagen Vento met hoge snelheid naar hen toekwam en dat een persoon aan de rechterzijde van het voertuig een arm uit het raam stak. Daarbij hoorde hij meerdere schoten die zich snel achter elkaar herhaalden en hij bemerkte dat het voertuig waarin hij zat aan de achterzijde geraakt werd en vervolgens aan de linkerzijde. Hij voelde door glassplinters dat het raam aan de linker achterzijde kapot was. [slachtoffer 2] heeft een verwonding aan zijn linkerarm ter grootte van het kogeltje dat later is gevonden in de auto. Hij zag dat het achterraam van de auto was verbrijzeld en dat er een gat in het linker achterraam zat. Hij zag ook drie sterren in de voorruit van de auto .
Medeverdachte [medeverdachte] heeft in zijn tweede verhoor tegenover de politie verklaard dat hij op 3 juli 2011 als passagier in de auto zat bij verdachte. [medeverdachte] heeft verklaard over de verkeersruzie tussen hen en de bestuurder van een Volkswagen Golf. Toen de Volkswagen Golf naast hen kwam rijden werd er iets bij hen naar binnen gespoten vanuit de Volkswagen Golf. [medeverdachte] bemerkte dat zijn vriendin op dat moment pijn in haar ogen kreeg. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij boos werd en dat hij toen een balletjespistool onder zijn stoel heeft gepakt en hiermee zeven à acht keer in de richting van de achterkant van de Volkswagen Golf heeft geschoten. De Volkswagen Golf sloeg hierna rechtsaf en zij gingen er toen achteraan. [medeverdachte] heeft vervolgens weer gericht op het achterraam van de Volkswagen Golf. Hij moest minimaal vijf keer schieten voordat het achterraam van die Volkswagen Golf brak .
Medeverdachte [medeverdachte] heeft zich op 4 juli 2012 gemeld aan het bureau van politie te Alkmaar met de betrokken wapens. De wapens werden aangeleverd in een metalen kist. Naast de wapens werd ook munitie aangeleverd. Deze munitie betreft stalen bolletjes van het kaliber 4,5 mm .
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met zijn medeverdachte met twee wapens heeft geschoten in recreatiegebied Het Geestmerambacht. Verdachte heeft aldaar beide wapens geladen met metalen balletjes. Beide wapens lagen bij de middenconsole in de auto toen ze vervolgens op weg gingen naar Alkmaar. Op de Kanaalkade reed de auto van [slachtoffer 1] dicht op de auto van verdachte waarna hij, verdachte, een paar keer heeft gewaarschuwd met zijn remlichten. Toen [slachtoffer 1] dicht achter hem bleef rijden, heeft verdachte een keer goed op zijn rem getrapt. Hierna is vanuit de auto van [slachtoffer 1] pepperspray in zijn auto gespoten. Daarop is door de medeverdachte een stuk of tien keer geschoten op die auto. Verdachte is achter de auto van [slachtoffer 1] is aangereden en had op een gegeven moment een sirene en een blauw zwaailicht in zijn auto in werking .
De rechtbank leidt uit de voorgaande bewijsmiddelen allereerst af dat vanuit de auto van verdachte met een gasdrukwapen met metalen balletjes is geschoten op de auto van [slachtoffer 1]. Verdachte heeft immers verklaard dat hij de wapens in Het Geestmerambacht heeft geladen met metalen balletjes. Voorts zijn door het schieten de achterruit en de zijruit van de auto van [slachtoffer 1] vernield en is er na het schietincident in de auto van [slachtoffer 1] een metalen balletje aangetroffen. Tenslotte heeft medeverdachte [medeverdachte] niet alleen de betrokken wapens bij de politie ingeleverd, maar ook de daarbij behorende munitie, zijnde metalen balletjes.
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat door het schieten met een gasdrukwapen met metalen balletjes op een auto met vier inzittenden de kans bestaat dat een ander op zodanige wijze geraakt wordt dat daardoor zwaar lichamelijk letsel ontstaat, bijvoorbeeld indien iemand met een metalen balletje in het oog wordt getroffen of indien de bestuurder zodanig schrikt dat als gevolg hiervan een ongeval ontstaat. Uit de stukken en het verhandelde op de terechtzitting is echter niet het bewijs naar voren gekomen dat die kans op zwaar lichamelijk letsel ook aanmerkelijk te achten is. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Feit 1 subsidiair
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] meerdere keren gericht op de (ramen van de) auto van aangever [slachtoffer 1] heeft geschoten en dat [slachtoffer 1] en aangever [slachtoffer 2] door het schieten letsel hebben opgelopen . Door het schieten hebben verdachten bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] letsel en/of pijn zouden bekomen.
De rechtbank heeft uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet de overtuiging bekomen dat ook verdachte op de auto van [slachtoffer 1] heeft geschoten. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van dit feit. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Uit voornoemde bewijsmiddelen is gebleken dat verdachte de twee pistolen had geladen met metalen balletjes en dat hij de pistolen, nadat zij daarmee hadden geschoten in Het Geestmerambacht, bij de middenconsole van zijn auto heeft gelegd. Nadat medeverdachte [medeverdachte] vanuit de auto van verdachte op de auto van aangever [slachtoffer 1] heeft geschoten, heeft verdachte zich niet gedistantieerd van de gedragingen van [medeverdachte]. Integendeel, nadat aangever [slachtoffer 1] met zijn auto was afgeslagen om aan het schieten te ontkomen, heeft verdachte de achtervolging ingezet. Daarbij heeft hij de op en in zijn auto aanwezige optische- en geluidssignalen gebruikt. Verdachte heeft daardoor bewerkstelligd dat aangever [slachtoffer 1] snelheid minderde en dat medeverdachte [medeverdachte] de ruiten van de auto waarin aangevers zaten stuk kon schieten. Verdachte heeft aldus een actieve bijdrage geleverd, zodat sprake is van een gezamenlijke uitvoering. De bewuste samenwerking blijkt reeds uit de wijze waarop de gedragingen van elk van beide verdachten in aanvulling op elkaar tot het uitoefenen van het geweld hebben geleid.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2:
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting, het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] op bladzijden 36 en 37, alsmede het proces-verbaal van wapenonderzoek van de verbalisant [verbalisant 4] op bladzijden 118 tot en met 122, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 3:
Verdachte heeft op de terechtzitting bekend dat de in de tenlastelegging genoemde wapens van hem waren. Verdachte en zijn medeverdachte hebben met deze wapens geschoten in het Geestmerambacht. Daarna heeft verdachte de wapens in de auto bij de middenconsole gelegd en is hij samen met zijn medeverdachte met de auto naar Alkmaar gereden.
Gelet op deze bekennende verklaring van verdachte, alsmede gelet op het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant 5] op bladzijden 43 tot en met 47 en het proces-verbaal van wapenonderzoek van de verbalisant [verbalisant 4] op bladzijden 114 tot en met 117, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Het standpunt van de raadsman, inhoudende dat door het enkele schieten door de medeverdachte de machtsrelatie is verbroken, kan de rechtbank niet volgen.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 3 juli 2011 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft mishandeld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door meermalen met een balletjespistool metalen balletjes af te vuren op de rijdende auto waarin die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich bevonden, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] letsel, en [slachtoffer 1] tevens pijn, hebben bekomen;
2.
hij op 3 juli 2011 in de gemeente Alkmaar wapens van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukgeweer (met de tekst "Double Eagle" en "M83") en een veerdrukgeweer (met de tekst "HK en MP5N") en twee veerdrukpistolen (voorzien van het logo van vuurwapenfabrikant Walther) en een veerdrukpistool (merk Y&P) en een veerdrukpistool (merk KSG), zijnde voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonden met vuurwapens, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 3 juli 2011 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander wapens van categorie I onder 7°, te weten een gasdrukpistool (merk Umarex, model Watlher CP99 Compact) en een gasdrukpistool (merk Umarex, model SA 177), zijnde voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonden met vuurwapens, voorhanden heeft gehad.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Medeplegen van mishandeling.
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
7. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde de officier van justitie gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 49 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht. De officier van justitie heeft voorts gevorderd verdachte te veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
Standpunt van verdachte/de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 2 en, indien bewezen, het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, mede gelet op het rapport van de Reclassering Nederland, verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf moet worden opgelegd, waarbij rekening moet worden gehouden met de drukke werkzaamheden van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan alsmede op grond van de persoon van verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek op de terechtzitting.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft, terwijl hij als bestuurder van een personenauto deelnam aan het verkeer, in nauwe samenwerking met zijn medeverdachte tot twee keer toe met een balletjespistool, geladen met metalen balletjes, geschoten op de auto van een andere verkeersdeelnemer, waarbij ruiten van de andere auto zijn gebroken en inzittenden van de andere auto gewond zijn geraakt. Dit moet voor de inzittenden van de beschoten auto een bijzonder beangstigende ervaring zijn geweest. Dat dit schieten niet heeft geleid tot ernstiger gevolgen, is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte en zijn medeverdachte is te danken.
Daarnaast heeft verdachte al dan niet samen met zijn medeverdachte een hoeveelheid imitatiewapens voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke op vuurwapens gelijkende voorwerpen veroorzaakt in zijn algemeenheid een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. Door te handelen als hij heeft gedaan, heeft verdachte daaraan bijgedragen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 25 januari 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld;
- het op 20 oktober 2011 uitgebrachte reclasseringsrapport van Reclassering Nederland.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat aan verdachte een werkstraf van 60 uur dient te worden opgelegd. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een, deels voorwaardelijke, gevangenisstraf opleggen. De rechtbank acht het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk, gelet op het risicovolle rijgedrag van verdachte tijdens het plegen van de feiten en gelet op de impulsiviteit van verdachte, zoals deze is gebleken uit het rapport van de Reclassering Nederland voornoemd.
9. Vordering van de benadeelde partijen
9.1 De benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres en woonplaats], heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 3.408,37 wegens schade die verdachte met zijn mededader aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.995,26.
De officier van justitie voert daartoe aan dat de benadeelde partij de schade met betrekking tot de ruitverwijderaar, de reparatie van de autoruiten en de expertisekosten voldoende heeft onderbouwd. De officier van justitie stelt verder dat de benadeelde partij volgens diens mededeling in een slachtoffergesprek zijn auto heeft ingeruild en dat hij als gevolg van de blikschade een bedrag van € 1.000,- minder heeft ontvangen voor zijn auto. De officier van justitie meent dat ook dit bedrag kan worden toegewezen.
De officier van justitie verzoekt de benadeelde voor het resterende deel van de vordering niet ontvankelijk te verklaren, nu de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert.
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering in verband met de door hem bepleitte vrijspraak.
Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat het gevorderde bedrag in verband met de schade aan de auto, met name ten aanzien van het aantal manuren dat nodig zou zijn voor het herstellen van de schade, absurd hoog is. Volgens de raadsman is een bedrag van € 1.700,- reëel voor het herstellen van de schade.
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van verdachte - ook al zijn andere daders daarbij betrokken - rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.495,26, zodat de vordering tot dat bedrag kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2011, de dag van het ontstaan van de schade, tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank gaat daarbij uit van de kosten van de ruitverwijderaar, de geleverde materialen ter vervanging van de ruiten alsmede de expertisekosten. De rechtbank acht voorts voldoende aannemelijk dat de auto als gevolg van de blikschade in waarde is gedaald. De rechtbank stelt deze waardevermindering op basis van de thans bekende gegevens vast op minst genomen een bedrag van € 500,-.
Verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling van het resterende gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, bij gebrek een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.2 De benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [adres en woonplaats], heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 1.783,07, wegens materiële en immateriële schade die verdachte met zijn mededader aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.050,-, zijnde de immateriële schade. Volgens de officier van justitie staat de causaliteit tussen de overigens gevorderde schade en het bewezen verklaarde niet vast en levert de behandeling van het overige deel van de vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding op, zodat de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard.
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering in verband met de door hem bepleitte vrijspraak.
Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd en dat een rechtstreeks verband tussen de gevorderde schade en de ten laste gelegde feiten ontbreekt, zodat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van verdachte - ook al zijn andere daders daarbij betrokken – rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 750,-, zodat de vordering tot dat bedrag kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2011, de dag van het ontstaan van de schade, tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling van het resterende gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, bij gebrek aan medische onderbouwing, een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregelen besloten omdat verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelden. De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van de verschuldigde bedragen, heft de opgelegde verplichtingen niet op.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
12. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 50 (vijftig) dagen.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 39 (negenendertig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarde dat:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 30 (dertig) dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt verdachte tot het betalen van een bedrag van € 1.495,26 (veertienhonderd vijfennegentig euro en zesentwintig cent) als schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2011, de dag van het ontstaan van de schade, tot aan de dag der algehele voldoening..
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Bepaalt dat verdachte niet tot betaling gehouden is indien en voor zover de verschuldigde bedragen reeds door de mededader is voldaan.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] te betalen een som geld ten bedrage van € 1.495,26, (veertienhonderd vijfennegentig euro en zesentwintig cent), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 750,- (zevenhonderd vijftig euro) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2011, de dag van het ontstaan van de schade, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Bepaalt dat de verdachte niet tot betaling gehouden is indien en voor zover de verschuldigde bedragen reeds door de mededader is voldaan.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] te betalen een som geld ten bedrage van € 750,- , (zevenhonderd vijftig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. I.M. Nusselder en mr. L. Boonstra, rechters,
in tegenwoordigheid van G.A.M. Delis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 maart 2012.