ECLI:NL:RBALK:2012:BV8089

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
6 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
134694 / HA RK 12-6
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen behandelend rechter in strafzaak

In deze zaak hebben verzoekers tijdens de behandeling van hun strafzaak de indruk gekregen dat de behandelend rechter niet wilde ingaan op hun verzoek tot aanhouding om ontlastend materiaal aan het dossier toe te voegen. Dit leidde tot een wrakingsverzoek, dat op 6 maart 2012 door de wrakingskamer van de Rechtbank Alkmaar werd behandeld. De verzoekers voerden aan dat de rechter niet serieus inging op hun verzoeken en dat zij zich gecriminaliseerd voelden door de overheid. De rechter had echter eerder specifieke verzoeken van verzoekers zonder meer toegewezen en had hen de gelegenheid gegeven om hun standpunten naar voren te brengen. De wrakingskamer oordeelde dat het aanhoudingsverzoek te vaag was en dat de rechter nog niet op het verzoek had beslist. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter. De subjectieve beleving van verzoekers werd niet als voldoende bewijs voor wraking beschouwd. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de behandeling van de onderliggende strafzaken voortgezet moest worden. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Wrakingskamer
zaaknummer: 134694 / HA RK 12-6
Datum: 6 maart 2012
BESLISSING op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, ingediend door:
[VERZOEKSTER],
wonende te [WOONPLAATS VERZOEKSTER]
en
[VERZOEKER],
wonende te [WOONPLAATS VERZOEKER].
Hierna gezamenlijk te noemen verzoekers.
Het verzoek is gericht tegen:
[DE RECHTER],
hierna te noemen: de rechter.
1 PROCESVERLOOP
Verzoekers hebben tijdens de mondelinge behandeling van een tegen hen door het Openbaar Ministerie geëntameerde strafzaak voor de economische politierechter op 17 januari 2012 de wraking verzocht van [DE RECHTER], (hierna te noemen: de rechter) als behandelend rechter in die procedures met parketnummers 14/902001-10 [VERZOEKSTER] en 14/906001-11 [VERZOEKER].
Nadat de rechter de secretaris van de wrakingskamer van het verzoek in kennis had gesteld en had laten weten niet in het verzoek te berusten, is een zitting van de wrakingskamer bepaald.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 21 februari 2012. Daarbij werden verzoekers en de rechter gehoord. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Verzoekers hebben, mede aan de hand van de door hen beiden overgelegde pleitnotities, het verzoek toegelicht en de rechter heeft een verklaring afgelegd, een en ander in aanvulling op zijn schriftelijke reactie van 1 februari 2012.
Vervolgens heeft de voorzitter de behandeling ter zitting gesloten en bepaald dat zo spoedig als mogelijk op het verzoek zal worden beslist.
De uitspraak is uiteindelijk bepaald op heden.
2 BEOORDELING VAN HET VERZOEK
2.1. De rechtbank stelt het volgende voorop. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking indien, afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak, de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met de uiterlijke schijn van vooringenomenheid.
Blijkens hetgeen verzoekers tijdens de behandeling verklaarden komt hun klacht erop neer dat zij uit hetgeen hen tijdens de behandeling van de strafzaak van de zijde van de rechter werd voorgehouden konden opmaken dat de rechter niet inging op een ter zitting gedaan aanhoudingsverzoek van verzoekers. Volgens verzoekers hechtte de rechter geen belang aan de volgens verzoekers aan de strafdossiers ontbrekende (ontlastende) stukken.
2.2. Verzoekster heeft ter zitting, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
"Ik voel mij gecriminaliseerd worden door de overheid. Ik wens een eerlijke rechtspleging. Ik wilde bij de strafzaak tegen mij ontlastende stukken voegen. Ik weet niet welke stukken dat precies zijn. Om die reden wilde ik dat alle stukken over de kwestie zoals bekend bij de provincie, de gemeente en het NFI bij het dossier werden gevoegd. Nu bevindt zich alleen belastend materiaal in het strafdossier. Dat vind ik niet juist. Ik wilde die stukken zelf in het geding brengen. Tijdens de behandeling van de zaak heb ik aan de rechter aanhouding verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld die stukken op te vragen. Ik wilde alles hebben wat over mij ging. Ik kreeg de indruk dat de rechter daarop niet wilde ingaan, want hij ging verder met de zaak. De rechter heeft niet gezegd dat hij het verzoek om aanhouding afwees. Ik heb geen gespecificeerd verzoek om het inbrengen van stukken kunnen doen omdat ik geen lijst bij mij had waarop stukken staan gemeld. Het is juist dat de officier van justitie nog niet zijn mening over mijn verzoek had gegeven. Ik vind dat er in het onderzoek behoorlijk veel is misgegaan. De tapverslagen bijvoorbeeld zijn onvolledig en er zijn onjuiste namen genoemd. Ik wijs er op dat in mijn dossier zwart-wit foto's zijn bijgevoegd, terwijl zich in het dossier van de rechter kleurenfoto's bevinden."
2.3. Verzoeker heeft zich bij die verklaring aangesloten.
2.4. De rechter heeft ter zitting, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard: "Ik ging ervan uit dat verzoekster verzocht dat ik de door haar gewenste stukken zou opvragen, althans dat ik de officier van justitie daartoe opdracht zou geven. Daarom wilde ik dat verzoekster aangaf om welke stukken het precies ging. Haar verzoek was veel te ruim. Ik heb haar verzocht dat aan te geven, maar dat deed zij niet. Toen de bespreking van het verzoek gaande was, wraakte zij mij. Ik was toen nog niet aan de beslissing omtrent haar verzoek toegekomen. Ook had ik de officier van justitie nog niet in de gelegenheid kunnen stellen om zich over het verzoek uit te laten. Tijdens de behandeling heb ik de kleurenfoto's aan verzoekster en de verzoeker getoond en met hen doorgenomen, dus zij hebben daar in ieder geval kennis van kunnen nemen."
2.5. Verzoekers hebben deze door de rechter geschetste gang van zaken niet bestreden.
2.6. Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat het verzoekers niet zozeer gaat om hetgeen tijdens de behandeling van de strafzaak is geschied als wel om het aan die behandeling voorafgaand opsporingsonderzoek; verzoekers voelen zich wat dat betreft niet goed behandeld en zij stellen vraagtekens bij de inhoud van de strafdossiers.
2.7. Wat betreft de beoordeling ten aanzien van het onderhavige verzoek acht de rechtbank de volgende vaststaande feiten van belang:
- geruime tijd voorafgaand aan de strafzitting hebben verzoekers schriftelijk hun bedenkingen omtrent de inhoud van hun strafdossiers aan de rechter kenbaar gemaakt. De rechter heeft hierop bij brief van 3 januari 2012 uitgebreid gereageerd, waarbij hij een volledig overzicht van de inhoud van de bij hem bekende strafdossiers heeft gevoegd.
- Tijdens de behandeling van haar strafzaak heeft verzoekster aan de rechter verzocht om stukken te mogen uitdelen, hetgeen de rechter toestond.
- Vervolgens heeft verzoekster aan de rechter verzocht of zij haar persoonlijke aantekeningen mocht voorlezen, waarmee de rechter eveneens instemde.
- De rechter heeft verder toegestaan dat de vader van verzoekster haar op de strafzitting bijstond wat betreft de feiten en dat zij overleg met hem kon voeren.
- Toen vervolgens het verzoek van verzoekster werd gedaan tot aanhouding om "alle stukken tegen haar bij de Provincie, de gemeente en het NFI" bij het dossier te voegen heeft de rechter verzocht om aan te geven welke stukken verzoekster specifiek bedoelde, hetgeen uitbleef. Nog voordat de rechter een beslissing daaromtrent had genomen en zelfs nog voordat de officier van justitie in de gelegenheid was gesteld daaromtrent een mening te formuleren, hebben verzoekster en vervolgens verzoeker de rechter gewraakt, overigens zonder daarbij een wrakingsgrond op te geven.
2.8. Deze omstandigheden rechtvaardigen niet de gevolgtrekking dat de rechter enig verzoek van de zijde van verzoekers niet serieus heeft genomen. Concrete verzoeken werden immers zonder meer toegestaan. Toen verzoekster het onbepaalde verzoek deed voor voeging van alle stukken, lag het meer dan voor de hand dat de rechter nadere specificatie vroeg. Een behandelend rechter is immers bij uitstek degene die beslist over de orde en de gang van zaken tijdens een terechtzitting. Daarbij horen ook kwesties als het onderhavige aanhoudingsverzoek. Echter, nog voordat een beslissing aan de orde kwam, werd de rechter gewraakt.
2.9. Het vorenstaande leidt de wrakingskamer tot de conclusie dat het verzoek tot wraking als ongegrond moet worden afgewezen. Naar het oordeel van de wrakingskamer leveren de door verzoekers aangevoerde feiten en omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, niet een uitzonderlijke omstandigheid op die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor subjectieve vooringenomenheid van de rechter. Er zijn geen aanwijzingen aannemelijk geworden waaruit zou kunnen volgen dat de rechter heeft gehandeld op grond van persoonlijke, jegens verzoekers of hun zaak vooringenomen, opvattingen. Evenmin vormen deze een toereikende grondslag voor de slotsom dat een bij verzoeker bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is. Subjectieve beleving, die bovendien zoals in deze zaak gebleken voor het grootste deel is gestoeld op de beleving van het voortraject, geldt niet als zodanig.
3 BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
- bepaalt dat de behandeling van de onderliggende zaken wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek en beveelt dat die zaken daartoe in handen worden gesteld van de voorzitter van de Sector Straf van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Zijp, voorzitter, mr. L.J. Saarloos en mr. F.J. Lourens, leden van de wrakingskamer,
in tegenwoordigheid van J.J.M. Jeurissen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 maart 2012.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.