RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2012 in de zaak tussen
[naam], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. R. Heringa),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, verweerder.
Bij besluit van 13 januari 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres tot ontheffing van de inburgeringsverplichting afgewezen.
Bij besluit van 10 mei 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij beslist dat eiseres met ingang van 1 mei 2011 voor de duur van anderhalf jaar vrij is gesteld van het volgen van Nederlandse lessen. Eiseres is wel verplicht binnen een termijn van vijf jaar in te burgeren. Daarbij heeft verweerder de examenomstandigheden aangepast.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.
1. Ter beoordeling staat of verweerder terecht het verzoek van eiseres om ontheffing van het vereiste om binnen een termijn van vijf jaar het inburgeringsexamen te halen, heeft afgewezen.
2. De rechtbank stelt voorop dat aan het bestreden [naam.1]uit een rapport van [naam.1] (hierna: [naam.1]), gedateerd 11 april 2011, ten grondslag ligt. Verweerder heeft in zijn verweerschrift verwezen naar dit advies. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet is ingegaan op de beroepsgronden van eiseres. Ook is niet gebleken dat [naam.1] is gevraagd om een reactie op deze gronden.
3.1. Artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
3.2. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient een besluit dat berust op het advies van een medisch adviseur, zodanig inzichtelijk gemotiveerd te zijn dat de belanghebbende zich daartegen gericht teweer kan stellen. Dit betekent dat duidelijk moet zijn op grond van welke vormen van onderzoek en op basis van welke gegevens de adviseur tot zijn bevindingen is gekomen. Voorts ligt daarin besloten dat, indien de belanghebbende het medische advies op een of meer punten concreet onderbouwd weerspreekt, het niet met de in artikel 3:9 van de Awb neergelegde vergewisplicht in overeenstemming is dat het bestuursorgaan daaraan zonder meer voorbijgaat door te volharden in de - enkele - verwijzing naar het advies (onder meer: CRvB 8 september 2010, LJN BN8044).
3.3. Met inachtneming van deze jurisprudentie overweegt de rechtbank het volgende.
4.1. Eiseres voert - primair - aan dat het advies niet in overeenstemming is met artikel 2.4, tweede lid, aanhef en onder a, van de Regeling inburgering en het Protocol medische advisering. Op grond van paragraaf 2.2 moet de medisch adviseur (verdere) medicalisering zoveel mogelijk vermijden. Ook kan het adviseren van het ondergaan van een medische behandeling niet worden aangemerkt als een lichte aanpassing van het voorbereidingstraject. Volgens eiseres had de medisch adviseur moeten adviseren tot ontheffing van de inburgeringsplicht. Verweerder heeft zich hiervan in strijd met artikel 3.9 van de Awb niet vergewist.
4.2. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet Inburgering ontheft het college de inburgeringsplichtige van de inburgeringsplicht, indien die inburgeringsplichtige heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen.
Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wet Inburgering kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorzien in:
a. verdere ontheffing van de inburgeringsplicht, en
b. nadere regels omtrent de toepassing van het eerste lid.
Op grond van artikel 2.8, eerste lid, van het Besluit Inburgering legt de inburgeringsplichtige bij de aanvraag tot ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet, een advies over van een door het college aangewezen onafhankelijke arts, die is ingeschreven in het betreffende register, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
Op grond van artikel 2.8, vierde lid, van het Besluit Inburgering kan de ontheffing worden verleend indien redelijkerwijs verwacht mag worden dat de aard en de ernst van de psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap zodanig zijn dat het inburgeringsexamen niet binnen vijf jaar na de aanvraag van de ontheffing kan worden behaald.
Op grond van artikel 2.8, vijfde lid, van het Besluit Inburgering kunnen bij regeling van Onze Minister nadere regels worden gesteld omtrent de verlening van de ontheffing alsmede omtrent het advies, bedoeld in het eerste lid.
Op grond van artikel 2.4, eerste lid, van de Regeling Inburgering bevat het advies, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het besluit, in ieder geval een oordeel met betrekking tot het verlenen dan wel het weigeren van de ontheffing van de inburgeringsplicht en, indien van toepassing, noodzakelijke bijzondere examenomstandigheden als bedoeld in artikel 3.2.
Op grond van artikel 2.4, tweede lid, aanhef en onder a, van de Regeling Inburgering adviseert de arts, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het besluit, tot ontheffing van de inburgeringsplicht, indien de inburgeringsplichtige aanpassingen in het voorbereidingstraject op het inburgeringsexamen nodig heeft en daarbij niet kan worden volstaan met lichte aanpassingen.
Op grond van artikel 2.4, derde lid, van de Regeling Inburgering stelt de arts, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het besluit, het advies op conform het protocol dat is opgenomen in bijlage 4 bij deze regeling.
In het protocol is onder meer opgenomen:
‘Bij deze beoordeling wordt ook het voorbereidingstraject tot het afleggen van het inburgeringsexamen betrokken. Wanneer betrokkene niet zonder lichte aanpassingen in dit voorbereidingstraject het inburgeringsexamen kan behalen, zal hij moeten worden ontheven. Zijn de aanpassingen in het voorbereidingstraject gering, dan is dat geen reden voor een ontheffing.
Er wordt vanuit gegaan dat voor het kunnen afleggen van het voorbereidingstraject dezelfde vaardigheden van belang zijn als bij het kunnen behalen van het inburgeringsexamen. Mochten lichte aanpassingen nodig zijn voor het afleggen van het voorbereidingstraject dan zal de medisch adviseur dit in het advies aangeven.
Naast het protocol gelden uiteraard de gedragsregels van artsen zoals die door de KNMG zijn vastgesteld en tevens de in de medische adviespraktijk gangbare inzichten (indicerende en adviserende artsen, verzekeringsartsen, medisch adviseurs in het algemeen). Zo zal het onderzoek door de medisch adviseur op een voor betrokkene zo min mogelijk belastende wijze plaatsvinden. Lichamelijk onderzoek zal achterwege kunnen blijven indien de medisch adviseur op grond van de anamnese voldoende overtuiging voor zijn oordeel heeft verkregen. Bovendien zal reeds beschikbare informatie van de behandelsector in de overwegingen worden betrokken en kan indien nodig en met gerichte toestemming van betrokkene nadere informatie bij de behandelaar worden ingewonnen. De medisch adviseur zal (verdere) medicalisering zoveel mogelijk vermijden.
[…]
Naast aandoeningen die blijvend van aard zijn, zijn er aandoeningen die tijdelijk zijn. Het is hierbij van belang om vast te stellen op welke termijn een dermate verbetering zal optreden waarna iemand wel in staat is het inburgeringsexamen te behalen. In sommige gevallen zullen behandeling en/of hulpmiddelen nodig zijn om een verbetering te bewerkstelligen. Hierbij wordt alleen uitgegaan van algemeen gebruikelijke behandelingen en/of hulpmiddelen. Er mag niet van betrokkene verwacht worden dat hij buitensporige inspanningen zal verrichten ten aanzien van de (medische) behandeling.’
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank staat het voorstel dat eiseres zich onder adequate behandeling dient te stellen op gespannen voet met het in het medisch protocol bepaalde dat de medisch adviseur (verdere) medicalisering zoveel mogelijk zal vermijden. Bovendien spreken artikel 2.4, tweede lid, aanhef en onder a, van de Regeling inburgering en het protocol van lichte aanpassingen in het voorbereidingstraject. Met het voorstellen van behandeling is de medisch adviseur getreden buiten de aanwijzingen, richtlijnen en feiten om door middel van anamnese en lichamelijk onderzoek tot een goed oordeel en een onderbouwd advies te komen in het kader van een aanvraag voor ontheffing van het inburgeringsexamen. Volgens het protocol had [naam.1] dan ook niet mogen adviseren dat voor de hoofdpijnklachten van eiseres behandeling mogelijk is in gespecialiseerde hoofdpijnklinieken en dat bij een adequate diagnostiek en behandeling een dermate verbetering zal optreden dat eiseres wel in staat is het inburgeringsexamen te behalen.
De rechtbank is ook van oordeel dat in de onderhavige zaak niet gesproken kan worden van lichte aanpassingen in het voorbereidingstraject. [naam.1] heeft in zijn rapportage vastgesteld dat er bij eiseres sprake is van zeer langdurige, fors invaliderende hoofdpijn waarvoor al lange tijd relatief weinig behandeling is geweest. Daarbij heeft [naam.1] voor de verdere diagnostiek en behandeling een taalprobleem geconstateerd dat moet worden opgelost door vertaling door een tolk. Tot slot heeft de rechtbank in aanmerking genomen de duur van het behandeltraject. [naam.1] heeft - los van het taalprobleem - deze duur vastgesteld op meer dan één jaar.
Verweerder had zich van het vorenstaande dienen te vergewissen. De beroepsgrond van eiseres slaagt derhalve.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. In het licht van het vorenstaande mag naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs verwacht worden dat de aard en de ernst van de belemmering van eiseres zodanig zijn dat het inburgeringsexamen niet binnen vijf jaar na de aanvraag van de ontheffing kan worden behaald. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat eiseres wordt ontheven van de inburgeringsplicht.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.748,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,00 en een wegingsfactor 1).
Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier van de rechtbank.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 13 januari 2011 voor zover dit besluit betrekking heeft op het verzoek van eiseres tot ontheffing van de inburgeringsverplichting;
- ontheft eiseres van de inburgeringsplicht;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 152,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.748,00 te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Bankert, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.