ECLI:NL:RBALK:2012:BV7024

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
26 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1253
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om collectieve festiviteiten aan te wijzen en de afweging van belangen van omwonenden

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 26 januari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zijpe. De eiser verzocht om een individuele uitzondering op de aanwijzing van collectieve festiviteiten, specifiek voor de brasserie onder zijn appartementencomplex, vanwege ernstige geluidsoverlast door muziek met versterking. De rechtbank moest beoordelen of de verweerder, het college, in redelijkheid de festiviteiten had aangewezen en of er een individuele uitzondering gemaakt kon worden. De rechtbank oordeelde dat de geluidsnormen, zoals vastgelegd in de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Zijpe, niet van toepassing zijn op de aangewezen collectieve festiviteiten. De rechtbank concludeerde dat de verweerder niet bevoegd was om een individuele uitzondering te maken, aangezien de APV geen ruimte biedt voor een dergelijke uitzondering. De rechtbank benadrukte dat de belangenafweging tussen sociaal-maatschappelijke belangen en de belangen van omwonenden correct was uitgevoerd door de verweerder. De rechtbank oordeelde dat het sociaal-maatschappelijk belang van de festiviteiten zwaarder woog dan de individuele belangen van de omwonenden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/1253
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zijpe, verweerder
(gemachtigde: M. Mooij).
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder voor het kalenderjaar 2011 een viertal festiviteiten aangewezen als collectieve festiviteit.
Bij besluit van 4 april 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2011. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of verweerder in redelijkheid voor het jaar 2011 een viertal festiviteiten in Petten heeft aangewezen als collectieve festiviteit.
2. Verweerder heeft de volgende festiviteiten als collectieve festiviteit in Petten aangewezen: carnaval (6 maart 2011), Koninginnedag (30 april 2011), zomerfeest Petten (21 juli 2011 tot en met 25 juli 2011) en kermis Petten (15 tot en met 18 oktober 2011). Op deze dagen gelden de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) niet.
3. Eiser wil met zijn beroep bereiken dat verweerder een individuele uitzondering maakt op deze aanwijzing, namelijk voor de brasserie die zich onder het appartementencomplex bevindt waarin hij woont. Daartoe voert eiser aan dat hij en de huurders van zijn appartement ernstige geluidsoverlast ondervinden als er met een versterker in de brasserie muziek wordt gemaakt. De geluidsisolatie in het complex is minimaal. Ook handelt de brasserie in strijd met het huishoudelijk reglement.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit het sociaal-maatschappelijk belang afgewogen tegen het individuele belang van omwonenden en eerstgenoemd belang laten prevaleren.
5.1. Op grond van artikel 4.1.2, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Zijpe (hierna: de APV) gelden de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet op ten hoogste vier nader door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Op grond van artikel 4.1.2, derde lid, van de APV kan het college in een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen: Petten; Callantsoog; ’t Zand; Burgerbrug; Burgervlotbrug; De Stolpen; Groote Keeten; Oudesluis; Schagerbrug; St. Maartensbrug; St. Maartensvlotbrug; St. Maartenszee.
Op grond van artikel 2.21, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit zijn de waarden bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 dan wel 6.12 voor zover de naleving van deze normen redelijkerwijs niet kan worden gevergd, niet van toepassing op dagen of dagdelen in verband met de viering van festiviteiten die bij of krachtens een gemeentelijke verordening zijn aangewezen, in de gebieden in de gemeente waarvoor de verordening geldt.
Op grond van artikel 2.21, tweede lid, van het Besluit kunnen bij of krachtens gemeentelijke verordening voorwaarden worden verbonden aan de festiviteiten ter voorkoming of beperking van geluidhinder.
Op grond van artikel 1.4, eerste lid, van de APV kunnen aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
5.2. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder niet bevoegd de door eiser gewenste individuele uitzondering te maken. Op grond van artikel 4.1.1, aanhef en onder d, van de APV is een collectieve festiviteit een festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden. Verweerder kan op grond van artikel 4.1.2, derde lid, van de APV de aanwijzing van collectieve festiviteit beperken tot een of meer delen van de gemeente, waaronder Petten, maar deze bepaling biedt niet de mogelijkheid om een bepaald deel van Petten aan te wijzen en een ander deel, bijvoorbeeld het gedeelte waarin de brasserie staat, hiervan uit te sluiten. Ook de overige artikelen in afdeling 1 van hoofdstuk 4 van de APV geven een dergelijke bevoegdheid niet. Tot slot kan de rechtbank deze bevoegdheid niet vinden in de door verweerder ter zitting genoemde artikelen 1.6 en 1.8 van de APV. Artikel 1.6 van de APV heeft betrekking op de intrekking of wijziging van een vergunning of ontheffing. In artikel 1.8 van de APV zijn weigeringsgronden opgenomen. Voor zover verweerder gedoeld heeft op artikel 1.4 van de APV is de rechtbank van oordeel dat ook deze bepaling toepassing mist. Deze bepaling heeft betrekking op een aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing. Onderhavige zaak heeft echter betrekking op een aanwijzing en niet op een verleende vergunning of ontheffing.
5.3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval een juiste belangenafweging heeft gemaakt door de sociaal-maatschappelijke belangen af te wegen tegenover het belang van de omwonenden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid tot zijn besluit kunnen komen. Daarbij overweegt de rechtbank dat de gemeenteraad er uitdrukkelijk voor heeft gekozen om naast de eindtijd geen aanvullende voorwaarden in de APV op te nemen. Gelet op het bestreden besluit ligt hieraan de gedachte ten grondslag dat het sociaal-maatschappelijk belang van festiviteiten moet prevaleren boven het individuele belang van omwonenden. Ook heeft verweerder bij de belangenafweging in aanmerking genomen het geringe aantal dagen, de relatief korte duur van de festiviteiten en de spreiding van deze festiviteiten over het jaar. De rechtbank is met verweerder niet gebleken dat de omwonenden tijdens de collectieve festiviteiten in 2010 zodanig onduldbare hinder hebben ondervonden dat verweerder in redelijkheid niet tot zijn besluit had kunnen komen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Bankert, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2012.
griffier rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.