RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2012 in de zaak tussen
[Naam], handelend onder de naam schoonmaakbedrijf “[X]”, te [plaatsnaam], eiseres
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Alkmaar), verweerder
(gemachtigde: mr. P. Nicolai).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [werkneemster].
Bij besluit van 20 mei 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder geoordeeld dat eiseres niet voldoet aan haar re-integratieverplichtingen en dat zij daarom tot 18 juli 2012 het loon aan derde-partij moet doorbetalen.
Bij besluit van 13 september 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2012. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is niet verschenen.
1. De rechtbank dient in deze zaak te beoordelen of verweerder het bezwaar van eiseres terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
3. Onweersproken is dat het primaire besluit op 20 mei 2011 aan eiseres is verzonden en dat zij het besluit heeft ontvangen. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is aangevangen op 21 mei 2011 en is geëindigd op 1 juli 2011.
4. Bij brief van 28 juni 2011, bij verweerder ingekomen op 29 juni 2011, heeft eiseres verweerder medegedeeld gebruik te maken van re-integratie bureau Varea. Daarbij heeft zij stukken van dit bureau ingestuurd betreffende het outplacementtraject ten behoeve van derde-partij.
Bij brief van 18 juli 2011 heeft eiseres verweerder gewezen op haar brief van 28 juni 2011 en wederom stukken opgestuurd over de inzet van re-integratie bureau Varea.
Verweerder heeft de brief van 18 juli 2011 aangemerkt als bezwaarschrift en de ontvangst ervan bij brief van 19 juli 2011 bevestigd. In de brief van 19 juli 2011 heeft verweerder eiseres voorts meegedeeld dat zij haar bezwaarschrift te laat heeft ingediend en haar verzocht schriftelijk te berichten waarom zij haar bezwaar te laat heeft ingediend.
Per e-mail van 29 augustus 2011 heeft eiseres verweerder ter zake bericht dat zij in haar brief van 28 juni 2011 een fout heeft gemaakt door daarin niet het woord ‘bezwaarschrift’ te vermelden. Eiseres dacht dat het voldoende was om fotokopieën van het desbetreffende re-integratie bureau aan verweerder op te sturen.
5. Verweerder is er in het bestreden besluit van uitgegaan dat eiseres eerst bij brief van 18 juli 2011 is opgekomen tegen het primaire besluit, zodat sprake is van termijnoverschrijding. De eerdere brief van eiseres van 28 juni 2011 kan naar de mening van verweerder niet als bezwaarschrift worden aangemerkt. Daartoe heeft verweerder in aanmerking genomen dat deze brief niet is gericht aan de afdeling Bezwaar & Beroep en dat eiseres nergens het woord ‘bezwaar’ noemt, noch de datum van de beslissing waartegen zij dan bezwaar zou maken.
6. Eiseres heeft verweerder in haar brief van 28 juni 2011 bericht over de naleving van haar re-integratieverplichtingen. Daarbij heeft zij de desbetreffende bescheiden van re-integratie bureau Varea ingestuurd om, zoals zij in deze brief stelt, aan te tonen dat de re-integratie van derde-partij daadwerkelijk in gang is gezet.
Naar het oordeel van de rechtbank is evident dat eiseres met deze brief, die binnen de bezwaartermijn is ingediend, inhoudelijk reageert op het primaire besluit. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat de brief van 28 juni 2011 is opgevat als een verzoek tot verkorting van de duur van de loonsanctie. Hoewel de rechtbank dit op zichzelf niet onjuist acht, sluit dit naar zijn oordeel niet uit dat deze brief tevens is aan te merken als een bezwaarschrift tegen het primaire besluit. De bewoordingen en de strekking van de brief zijn hiervoor bepalend.
De rechtbank leidt uit de brief af, gelet op de vorm, de inhoud en de strekking ervan, dat eiseres daarmee beoogt dat de beslissing van verweerder - door de door haar gezette
stappen - wordt heroverwogen. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat zij met deze brief de onwelgevallige gevolgen van het primaire besluit wilde afwenden. Uit de brief blijkt ook niet dat zij uitdrukkelijk niet het maken van bezwaar heeft beoogd. Verweerder had de brief in dit geval dan ook, zeker na de brief van 18 juli 2011, moeten aanmerken als bezwaarschrift, en als zodanig moeten beoordelen, ondanks het feit dat eiseres dit niet uitdrukkelijk had vermeld. Onder de gegeven omstandigheden had het op de weg van verweerder gelegen eiseres hierover te bevragen. De enkele omstandigheid dat haar brief niet is gericht aan de afdeling Bezwaar & Beroep en geen datum bevat van het bestreden besluit, betekent niet dat de brief niet als bezwaarschrift is te beschouwen. Waartegen het bezwaarschrift zich richt blijkt afdoende uit de vermelding van de naam van de derde-partij en het onderwerp, het re-integratietraject. Evenmin komt aan de kansrijkheid van het betoog van eiseres betekenis toe bij de beantwoording van de vraag of haar brief als bezwaarschrift dient te worden aangemerkt.
7. Het bezwaarschrift is derhalve zonder termijnoverschrijding ingediend. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen. Verweerder dient, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
8. Omdat de rechtbank, gezien het voorgaande, het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het
bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.