ECLI:NL:RBALK:2012:BV3420

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
2 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/3113
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning gezondheidscentrum Molenweg 7 Enkhuizen

Op 2 februari 2012 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de omgevingsvergunning voor de bouw van een gezondheidscentrum aan de Molenweg 7 te Enkhuizen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de verleende omgevingsvergunning in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster, Ruitenberg & Veenstra Projectontwikkeling B.V., al was begonnen met de bouwwerkzaamheden, wat de spoedeisendheid van het verzoek onderstreepte. De rechter heeft overwogen dat het beoogde gebruik van het gezondheidscentrum, dat medische en sociaal-medische dienstverlening omvat, niet in strijd is met de bestemming van het perceel. De voorzieningenrechter heeft ook geconcludeerd dat de welstandscommissie het bouwplan op meerdere momenten heeft beoordeeld en goedgekeurd, en dat er geen gebreken zijn in het welstandsadvies.

Verzoekers hebben aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het ook winkels zou omvatten. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de apotheek kan worden aangemerkt als ondergeschikte detailhandel en dat er geen reden is om aan te nemen dat het gebruik van het gezondheidscentrum niet in overeenstemming is met de bestemming. De rechter heeft benadrukt dat privaatrechtelijke aspecten geen afzonderlijke weigeringsgrond vormen voor de omgevingsvergunning.

De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk geen aanleiding gezien om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, omdat er geen weigeringsgrond aanwezig was die zou kunnen leiden tot het niet in stand houden van de omgevingsvergunning in de bodemprocedure. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3113
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 februari 2012 in de zaak tussen
[verzoeker1] en [verzoeker2],
[verzoeker3],
[verzoeker4] en [verzoeker5],
[verzoeker6],
allen te [woonplaats], verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enkhuizen, verweerder
(gemachtigden: drs. ing. J. Dekker en J. Eenkoren).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen Ruitenberg & Veenstra Projectontwikkeling B.V. te Grootebroek, vergunninghoudster,
(gemachtigde: mr. J.J. de Boer).
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2011 heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een gezondheidscentrum en het plaatsen van reclame op het perceel Molenweg 7 te Enkhuizen.
Bij brief van 1 december 2011 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen deze vergunning.
Bij brief van 2 december 2011 hebben zij de voorzieningenrechter verzocht de omgevingsvergunning te schorsen totdat op het bezwaar is beslist.
De voorzieningenrechter heeft dit verzoek ter zitting behandeld op 17 januari 2012. Verzoekers zijn verschenen, met uitzondering van [verzoeker3]. [verzoeker4] en [verzoeker5], vennoten van [verzoeker6] zijn bijgestaan door hun gemachtigde mr. drs. E.D.M. Knegt. Verweerder is ter zitting vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden en G. Klabbers. Namens vergunninghoudster is verschenen de gemachtigde.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Nu gebleken is dat vergunninghoudster reeds is begonnen met de bouwwerkzaamheden acht de voorzieningenrechter spoedeisend belang aanwezig.
2. Tot het treffen van een voorlopige voorziening bestaat in het algemeen slechts aanleiding indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor verzoekers uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Het antwoord op de vraag of er sprake is van nadeel dat behoort te worden voorkomen door het treffen van een voorlopige voorziening is in belangrijke mate afhankelijk van een -voorlopig- oordeel omtrent de vraag of op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat het in de bodemprocedure bestreden besluit niet in stand kan blijven.
Voor zover het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3. De voorzieningenrechter stelt ten eerste vast dat het verzoek ontvankelijk is, aangezien het belang van tenminste één van de verzoekers direct is betrokken bij de verleende omgevingsvergunning.
4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) – voor zover hier van belang – is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo – voor zover hier van belang – wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd, indien:
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…);
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving (…) in strijd is met redelijke eisen van welstand (…).
Samengevat mag de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen door verweerder slechts worden geweigerd als zich één (of meer) van de in artikel 2.10 van de Wabo genoemde situaties voordoet. Als geen van deze situaties zich voordoet, is verweerder gehouden de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
5. Ten behoeve van de bouw van het gezondheidscentrum heeft de raad van de gemeente Enkhuizen het bestemmingsplan “Enkhuizen – gezondheidscentrum Molenweg” vastgesteld. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 10 mei 2011 en in werking getreden op 11 augustus 2011.
Ter plaatse van het te bouwen gezondheidscentrum geldt ingevolge dit bestemmingsplan de bestemming “Maatschappelijk”.
Ingevolge artikel 3.1 onder a.1 van de planvoorschriften zijn de voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van medische en sociaal-medische dienstverlening, al dan niet in combinatie met ondergeschikte detailhandel. In artikel 1 onder 25 van de planvoorschriften is medische en sociaal-medische dienstverlening gedefinieerd als werkzaamheden die bestaan uit het verlenen van medische en/of sociaal medische diensten aan derden op overwegend kantooruren en waar geen nachtverblijf is toegestaan, zoals huis- en tandartspraktijken, fysiotherapeuten, poliklinische dienstverlening, ambulante geestelijke gezondheidszorg, dieetadvisering, sociaal-emotionele begeleiding en naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen medische en of sociaal-medische functies.
6. Het bestreden besluit is gebaseerd op het standpunt van verweerder dat het bouwplan past binnen het geldende bestemmingsplan. Verzoekers hebben dit in bezwaar bestreden. Zij hebben aangevoerd dat het bouwplan voorziet in winkels, terwijl het bestemmingsplan slechts ondergeschikte detailhandel toestaat. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben verzoekers verwezen naar de aanvraag, waarin is aangegeven dat een gebruiksoppervlakte van 183 m² voor winkels is voorzien, hetgeen erop duidt dat er meer/anders wordt gerealiseerd dan alleen de apotheek.
7. Volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 oktober 2008, LJN BF3907) dient bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gebruikt, doch mede of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Het concrete, beoogde gebruik van het bouwwerk vormt op voorhand een reden om een bouwvergunning te weigeren, indien op grond van de bouwkundige inrichting of anderszins redelijkerwijs valt aan te nemen dat dit gebruik uitsluitend of mede betrekking heeft op andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. In dit verband is het in de eerste plaats aan de aanvrager om de noodzakelijke gegevens te verstrekken waaruit blijkt dat het beoogde gebruik in overeenstemming is met de bestemming.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat op het aanvraagformulier onder het kopje gebruiksfuncties is aangegeven dat het bouwwerk zowel een gezondheidsfunctie als een winkelfunctie krijgt. Op de bij de omgevingsvergunning behorende bouwtekeningen is een apotheek ingetekend. Voorts zijn diverse ruimtes benoemd en als zodanig niet aan te merken als winkel. Een enkele ruimte is aangeduid als ‘nader te bepalen ruimte’. Verweerder heeft ter zitting dienaangaande verklaard dat er alleen een apotheek zal worden gerealiseerd in het gezondheidscentrum en daarnaast geen andere detailhandel. Volgens verweerder zullen de nader te bepalen ruimtes niet worden gebruikt als winkel. Namens vergunninghoudster is een en ander bevestigd. De winkelfunctie zoals op het aanvraagformulier aangegeven ziet volgens verweerder op de apotheek. De aanduiding ‘winkel’ houdt verband met de categorieën gebruiksfuncties volgens Bouwbesluit. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan de verklaringen van verweerder op dit punt te twijfelen.
9. Verwijzend naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder andere in de uitspraak van 16 september 2009 met LJN BJ7798) is de voorzieningenrechter van oordeel dat de apotheek kan worden aangemerkt als sociaal-medische dienstverlening en ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze dienstverlening. Hierbij acht de voorzieningenrechter van belang dat gesteld noch gebleken is dat de verkoop van niet op recept verkrijgbare producten – de aan de gezondheidszorg gerelateerde producten – door de voorziene apotheek in een zodanige omvang zal gaan plaatsvinden dat dit niet kan worden aangemerkt als ondergeschikte detailhandel.
10. De voorzieningenrechter ziet op grond van het voorgaande vooralsnog geen reden om aan te nemen dat het beoogde gebruik betrekking heeft op andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Dit concluderend komt de voorzieningenrechter niet toe aan een beoordeling van de door verzoekers gestelde inbreuk van het bouwplan op hun privacy. Artikel 2.10 van de Wabo bevat immers een limitatief stelsel, waarbij de omgevingsvergunning alleen in de aangegeven gevallen geweigerd kan worden en, in een dergelijke geval ook geweigerd moet worden. Privaatrechtelijke aspecten kunnen een rol spelen bij het gebruik door verweerder van zijn bevoegdheid af te wijken van het bestemmingsplan, maar vormen geen afzonderlijke weigeringsgrond in genoemde bepaling 2.10 van de Wabo. De voorzieningenrechter hecht er echter wel aan op te merken dat ter zitting door vergunninghoudster is toegezegd er zo veel mogelijk aan te doen om de privacy van de omwoners – en de gebruikers van het gezondheidscentrum – te waarborgen.
11. Verzoekers hebben voorts naar voren gebracht dat het rapport van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder op basis van dit advies niet kon oordelen dat aan de redelijke eisen van welstand is voldaan. Meer in het bijzonder hebben verzoekers gesteld dat het grootschalige bouwplan een inbreuk vormt op de in de welstandsnota voorgeschreven kleinschaligheid en het open karakter in de zogenoemde Groene Hoek. Daarnaast zijn naar de mening van verzoekers grote in- en uitspringingen in de voor- en zijgevels volgens de welstandsnota niet toegestaan en is ingevolge deze nota een kap met de nok haaks op de straat gewenst. Ook worden in de welstandsnota hoge eisen gesteld aan de achtergevels die vanaf de openbare weg zichtbaar zijn. Verzoekers zijn van mening dat de welstandscommissie geen beoordeling heeft kunnen maken ten aanzien van deze achtergevels, nu daarvan geen duidelijke tekeningen zijn overgelegd.
12. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer haar uitspraak van 18 februari 2000 met LJN AA5122) dient de welstandstoets zich in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Het bestemmingsplan is bij uitstek het wettelijk instrument waarmee aan gronden een bestemming wordt gegeven en voorts de daarbij behorende bebouwings- en gebruiksmogelijkheden worden aangegeven. Uit het algemene karakter van het welstandsvereiste vloeit voort dat bij de welstandstoets de voor de grond geldende bebouwingsmogelijkheden als uitgangspunt dienen te worden gehanteerd. In het onderhavige geval betekent deze jurisprudentie dat reeds bij de totstandkoming van het bestemmingsplan is beoordeeld welke afmetingen het gezondheidscentrum mag hebben en dat de bouwmassa zoals deze voortvloeit uit de bouwvoorschriften thans niet meer ter beoordeling staat.
Tevens volgt uit vaste jurisprudentie (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2009 met LJN BI2952) dat verweerder in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen aan een rapport van een welstandscommissie. Het overnemen van het advies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij een tegenadvies wordt overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders, indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder het niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen.
13. Uit het rapport van de welstandscommissie blijkt dat het bouwplan vijfmaal door de welstandscommissie is bekeken en het bouwplan in eerste instantie op hoofdlijnen en later in zijn geheel akkoord is bevonden, dat wil zeggen dat het volgens de commissie voldoet aan de redelijke eisen van welstand. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat de welstandscommissie het plan in zijn volle omvang op zichzelf, maar ook in samenhang met de omgeving heeft beoordeeld. Immers, alle bouwtekeningen zijn geparafeerd voor akkoord, ook de tekeningen waarop de achtergevels van het bouwplan vanaf de openbare weg zichtbaar zijn, terwijl artikel 2.10, eerste lid, onder d voorschrijft waarop de toetsing moet zijn gericht.
14. De voorzieningenrechter stelt vervolgens naar aanleiding van hetgeen ter zitting is besproken vast dat de vereisten van kleinschaligheid en openheid niet gelden voor de locatie waar het bouwperceel is gelegen. Immers, deze bouwprincipes gelden blijkens de welstandsnota en de toelichting van verweerder ter zitting voor de zogenoemde Boerenhoek, dat een onderdeel is van de Groene Hoek. Het bouwperceel is gelegen rond de Molenweg en blijkens de welstandsnota is onder meer voor de grootschalige ingrepen rond de Molenweg een andere schaal en architectuur geïntroduceerd en gelden niet dezelfde bouwprincipes als voor deze Boerenhoek.
15. Anders dan verzoekers ter zitting hebben betoogd is de voorzieningenrechter voorts van oordeel dat wat betreft de welstandscriteria slechts gekeken moet worden naar het specifieke criterium voor grootschalige gebouwen in de tekst op pagina 39 en naar de in bijlage 3 bij de welstandsnota genoemde criteria. Hiertoe overweegt de rechtbank dat in de welstandsnota op pagina 39 staat dat voor grootschalige gebouwen en/of gebouwen met een niet-woonfunctie niet de architectuur, maar de bouwprincipes van de binnenstad zoals genoemd in bijlage 3 de leidraad zijn.
Op grond van bijlage 3 worden gebouwen bekroond met een kap. Deze kan loodrecht op óf evenwijdig aan de straatrichting zijn aangelegd. Voorts ontbreken volgens bijlage 3 grote in- of uitspringende oppervlakken, afgezien van erkers, nagenoeg.
16. De voorzieningenrechter overweegt dat het aanzien van het bouwplan vanaf de Molenweg en de Postweg bebouwing met een kap betreft. De nokrichting varieert. Het aantal inspringingen is beperkt, waarbij de voorzieningenrechter verweerder kan volgen in het standpunt dat de grootte van de inspringing moet worden beoordeeld naar de schaal van het geheel en dat met – onder meer – de inspringingen is getracht de parcellering te versterken. De stelling van verzoekers dat het bouwplan vanwege de grootte, de bebouwing van het binnenterrein, de inspringingen en de uitvoering van het dak in strijd is met de welstandsnota kan de voorzieningenrechter gelet op het voorgaande niet volgen.
17. Ten aanzien van de door verzoekers naar voren gebrachte slordigheden en verschrijvingen in het welstandsrapport merkt de voorzieningenrechter nog op dat hiermee niet dusdanige gebreken zijn gegeven dat verweerder het rapport niet aan zijn beslissing ten grondslag had mogen leggen.
18. Gelet op al het voorgaande is niet gebleken dat het welstandsadvies naar inhoud
of wijze van totstandkoming gebreken vertoont. Gelet daarop kon verweerder tot het oordeel komen dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
19. Op voorhand ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal houden, aangezien niet gebleken is dat zich een weigeringsgrond voordoet als bedoeld in artikel 2.10 van de Wabo. Reden waarom de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet voor het treffen van een voorlopige voorziening.
20. Bij deze beslissing ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Affourtit-Kramer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2012.
griffier voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.