ECLI:NL:RBALK:2012:BV2619

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
30 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
388144 OA VERZ 11-232
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontbinding arbeidsovereenkomst wegens onvoldoende disfunctioneren en opzegverbod lid ondernemingsraad

In deze zaak heeft Butter B.V. een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met haar werknemer X, die tevens lid en voorzitter is van de ondernemingsraad. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat het opzegverbod voor leden van de ondernemingsraad niet in de weg staat aan ontbinding, maar de redenen voor ontbinding niet voldoende zijn onderbouwd. Butter B.V. stelde dat X disfunctioneerde en dat zijn functioneren onvoldoende was, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen bewijs was dat X na een eerder aangekondigd verbetertraject nog fouten had gemaakt. De kantonrechter wees erop dat Butter in een eerdere brief had aangegeven dat er een verbetertraject zou worden gestart en dat verdere stappen pas zouden volgen als verbetering uitbleef. Aangezien er geen bewijs was dat X na deze brief nog disfunctioneerde, was de ontbinding niet gerechtvaardigd. Bovendien had Butter niet aannemelijk gemaakt dat er vóór de brief van 21 oktober 2011 sprake was van zodanig disfunctioneren dat ontbinding gerechtvaardigd zou zijn. De kantonrechter concludeerde dat de verwijten van Butter, hoewel op enkele punten terecht, niet van voldoende gewicht waren om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter besloot dat beide partijen hun eigen kosten moesten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Hoorn
Zaaknr/repnr.: 388144 OA VERZ 11-232
Uitspraakdatum: 30 januari 2012
Beschikking in de zaak van:
de besloten vennootschap Butter B.V., gevestigd te Dronten
verzoekende partij
verder ook te noemen: Butter
gemachtigde: mr. A. Arslan, advocaat te Zwolle
tegen
[naam], wonende te [Plaats]
verwerende partij
verder ook te noemen: [x]
gemachtigde: mr. J.H. Mastenbroek, advocaat te Groningen.
Het procesverloop
1. Butter heeft op 6 december 2011 een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen haar en [x]. Daar heeft [x] bij verweerschrift op gereageerd.
2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 januari 2012, waar voor Butter zijn verschenen [naam 1], directeur, [naam 2], directeur, en [naam 3 ], P&O-medewerker, bijgestaan door mr. Arslan, en waar [x] in persoon is verschenen, vergezeld door [naam 4], FNV-medewerker, en bijgestaan door mr. Mastenbroek. Met het oog op de zitting hebben partijen bij brieven van 13 januari 2012 nog nadere stukken overgelegd. Partijen hebben hun standpunt ter zitting toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen, en Butter heeft ter zitting nog stukken overgelegd.
3. Vervolgens is vandaag uitspraak bepaald.
De feiten
4. Butter is een onderneming die zich bezighoudt met het transport van agrarische producten door heel Europa.
5. [x], geboren op [datum], is op 4 februari 2002 bij Butter in dienst getreden, en laatstelijk werkzaam als chauffeur, tegen een salaris van € 2.255,79 bruto per maand.
6. Begin 2010 is [x] lid geworden van de ondernemingsraad van Butter, en op 17 december 2010 voorzitter.
7. Bij brief van 21 oktober 2011 heeft Butter aan [x] meegedeeld dat hij in eerdere brieven al was gewezen op punten die te maken hebben met zijn vakbekwaamheid als chauffeur. In die brief heeft Butter aangegeven dat [x] onjuist handelt ten aanzien van de verantwoording van pauzes, de wijze van pauzeren en de indeling van routes. De brief sluit met de mededeling: “Wij gaan ervan uit dat de genoemde punten worden aangepast, blijven de punten voortduren zien wij ons genoodzaakt ons te beraden op vervolgstappen”.
8. In een gesprek van 5 december 2011 heeft Butter [x] op non-actief gesteld, waarna het ontbindingsverzoek is ingediend.
Het geschil
9. Butter verzoekt de arbeidsovereenkomst met [x] te ontbinden wegens gewichtige redenen, gelegen in veranderingen in de omstandigheden. Aan haar verzoek heeft Butter – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat [x] instructies niet opvolgt, dat zijn functioneren daardoor onvoldoende is, en dat een verbetertraject niet heeft geresulteerd in een verandering ten goede van het functioneren van [x]. Volgens Butter zijn de veranderingen in de omstandigheden van dien aard dat ontbinding van de arbeidsovereen¬komst gerechtvaardigd is. Verder stelt Butter dat die veranderingen te wijten zijn aan [x], zodat hij geen recht heeft op een vergoeding.
10. [x] voert – zakelijk weergegeven – het volgende aan. [x] vindt dat de ontbinding moet worden geweigerd, omdat hij lid is van de ondernemingsraad en er voor leden van die raad een opzeggingsverbod geldt. Daarbij stelt [x] dat de reden van het ontbindingsverzoek in wezen is gelegen in zijn lidmaatschap van de ondernemingsraad. Verder betwist [x] dat er sprake zou zijn van disfunctioneren. Ook meent [x] dat er geen sprake is geweest van een verbetertraject. Primair vraagt [x] daarom de verzochte ontbinding af te wijzen. In geval van ontbinding vindt [x] dat aan hem een vergoeding moet worden toegekend.
11. Bij de beoordeling wordt zo nodig nog nader ingegaan op de standpunten van partijen.
De beoordeling
12. De kantonrechter moet eerst beoordelen of sprake is van een opzegverbod en of dit verbod in de weg staat aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst. In artikel 685 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is immers bepaald dat de kantonrechter het verzoek tot ontbinding slechts kan inwilligen indien hij zich ervan heeft vergewist of het verzoek verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
13. Er geldt hier inderdaad een opzegverbod. [x] is lid van de ondernemingsraad en volgens artikel 670 lid 4 van Boek 7 van het BW kan de werkgever de arbeidsovereenkomst dan niet opzeggen.
14. De kantonrechter ziet echter geen reden om aan te nemen dat het verzoek tot ontbinding verband houdt met het bestaan van genoemd opzegverbod. De ontbinding wordt namelijk verzocht op grond van het door Butter gestelde disfunctioneren en niet vanwege het lidmaat¬schap van de ondernemingsraad. Dat [x] het vermoeden heeft dat zijn lidmaat¬schap van de ondernemingsraad wel een rol speelt, is niet genoeg om daarvan uit te gaan. Er zijn ook onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit dat zou kunnen worden afgeleid. Dat betekent dat het opzegverbod niet in de weg staat aan ontbinding, zodat de kantonrechter toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
15. De kantonrechter zal de verzochte ontbinding afwijzen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
16. Uit de hiervoor genoemde brief van Butter van 21 oktober 2011 kan niet anders worden afgeleid dan dat Butter op dat moment in het door haar gestelde disfunctioneren van [x] nog geen aanleiding zag om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan. In de hiervoor geciteerde afsluiting van die brief wordt immers een (nader) verbeter¬traject in het vooruitzicht gesteld, waarbij wordt aangegeven dat er pas vervolgstappen zullen worden gezet als verbetering uitblijft. [x] is vervolgens in een gesprek van 5 december 2011 op non-actief gesteld. Butter heeft in het verzoekschrift echter niet gesteld dat er na de brief van 21 oktober 2011 op de door haar genoemde punten nog fouten zijn gemaakt door [x]. Ook ter zitting heeft Butter geen concrete voorbeelden kunnen aandragen waaruit kan worden afgeleid dat er na 21 oktober 2011 nog sprake is geweest van disfunctioneren van [x]. Nu er door Butter zelf op 21 oktober 2011 een verbetertraject is ingezet en niet is gebleken dat verbetering nadien is uitgebleven, is het dus niet gerechtvaardigd om tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst over te gaan. Alleen al hierom moet de ontbinding worden afgewezen.
17. Verder overweegt de kantonrechter, ten overvloede, dat Butter ook onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er vóór 21 oktober 2011 sprake is geweest van zodanig disfunctioneren van [x] dat de arbeidsovereenkomst daarom ontbonden zou moeten worden. Daarbij is het volgende van belang.
18. [x] heeft erkend dat hij bij één gelegenheid heeft gereden zonder dekzeil en dat hij twee keer heeft verzuimd een vakantiebriefje mee te nemen. De verwijten van Butter zijn op dit punt op zichzelf dus wel terecht. Naar het oordeel van de kantonrechter gaat het hier echter niet om fouten die tot de conclusie kunnen leiden dat [x] in een relevante mate onvoldoende functioneert. Het gaat hier kennelijk om fouten die zich slechts incidenteel hebben voorgedaan en die niet zodanig van aard zijn dat deze als ernstig moeten worden gezien, maar eerder als inherent aan het feit dat waar gewerkt wordt nu eenmaal fouten kunnen worden gemaakt.
19. Butter heeft verder gesteld dat [x] op 11 oktober 2010 in België had moeten tanken, maar dat hij dit ten onrechte niet heeft gedaan. Nog daargelaten dat dit incident geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden, constateert de kantonrechter dat [x] in het verweerschrift gemotiveerd heeft toegelicht waarom hij niet in België heeft getankt. Daarop is Butter niet meer ingegaan en met name is de toelichting van [x] niet gemotiveerd weersproken. Gelet daarop is de kantonrechter van oordeel dat het verwijt van Butter op dit punt niet terecht is.
20. Ten aanzien van het niet rijden van een optimale route heeft [x] in zijn verweer¬schrift bij alle door Butter genoemde concrete voorbeelden een uitleg gegeven over de door hem gereden route. Anders dan door Butter ter zitting is gesteld, heeft [x] dus wel een verklaring gegeven voor het rijden van de door hem gekozen routes. Butter heeft die verklaring van [x] niet weerlegd. Ook op dit punt acht de kantonrechter de verwijten dus niet terecht.
21. Over de discussie tussen partijen wat betreft het feit dat [x] meer tijd nodig heeft dan zijn collega’s voor een standplaatscontrole en voor laden en lossen, overweegt de kanton¬rechter het volgende. Butter heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [x] structureel meer tijd gebruikt dan zijn collega’s voor een standplaatscontrole. De daarvoor door [x] gegeven verklaring is niet overtuigend. De stelling van [x] dat andere collega’s de tijd voor een standplaatscontrole onjuist zouden administreren en dat die controle onmogelijk verricht kan worden in tien minuten, is onvoldoende onderbouwd door [x]. Er zijn door [x] in dit verband geen stukken of argumenten aangedragen die zijn standpunt kunnen ondersteunen. De kantonrechter vindt het verwijt op dit punt dus terecht. Wel heeft [x] voldoende gemotiveerd weersproken dat hem een verwijt treft ten aanzien van langere laad- en lostijden dan zijn collega’s. [x] heeft voor de door Butter genoemde voorbeelden een verklaring aangedragen, die door Butter niet is tegengesproken.
22. De verwijten van Butter wat betreft incidenten in 2006 kunnen in deze zaak geen rol van betekenis spelen, omdat deze al langere tijd geleden hebben plaatsgevonden en er in de periode van 2007 tot en met 2009 geen incidenten meer zijn geweest.
23. Alles overziend, komt de kantonrechter tot het oordeel dat op enkele punten door Butter terechte verwijten worden gemaakt, maar dat die verwijten – ook in onderling verband bezien – van onvoldoende gewicht zijn om ontbinding te kunnen rechtvaardigen. Daarbij komt, zoals hiervoor al is overwogen, dat ook niet gebleken is dat er na 21 oktober 2011 nog sprake is geweest van disfunctioneren. Voor zover de hiervoor genoemde, terechte verwijten nog aan de orde zouden zijn, kan daaraan door [x] gewerkt worden in een verbeter¬traject. Het is dan zaak dat partijen duidelijke afspraken maken over de verbeterpunten en de te bereiken doelen, en dat [x] eerder dan hij tot op heden heeft gedaan kenbaar reageert op gemaakte verwijten, zodat Butter met de reactie van [x] rekening kan houden.
24. Nu de verzochte ontbinding wordt afgewezen, is er geen grond om Butter in de gelegenheid te stellen het verzoek in te trekken.
25. Gelet op de uitkomst van de procedure is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
De beslissing
De kantonrechter:
Wijst de ontbinding af.
Bepaalt dat beide partijen de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 30 januari 2012 in het openbaar uitgesproken.
De griffie