ECLI:NL:RBALK:2012:5618

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
12 juni 2013
Zaaknummer
132855 / HA ZA 11-631
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedaagde penningmeester van rijvereniging verweten van verduistering en onterecht gebruik van verenigingsgelden

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Alkmaar op 19 december 2012, staat de gedaagde, Casper Emmanuel Roodhuyzen, als penningmeester van de vereniging Landelijke Rijvereniging/Ponyclub Bucephalus, centraal. De rechtbank heeft vastgesteld dat Roodhuyzen zich schuldig heeft gemaakt aan grove nalatigheid en leugenachtigheid in zijn rol als penningmeester. Gedurende zijn termijn van 27 november 2009 tot en met 9 september 2011 zijn er significante onverklaarde pinopnames gedaan, die naar hem te herleiden zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat Roodhuyzen niet in staat is geweest om tegenbewijs te leveren dat hij de opnames ten bate van de rijvereniging heeft aangewend. Dit leidde tot de conclusie dat hij zich het geld van deze pinopnames heeft toegeëigend.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat Roodhuyzen een bedrag van € 37.909,= aan de rijvereniging verschuldigd is, als gevolg van de onterecht gepinde bedragen. Daarnaast is er een bedrag van € 3.340,= aan contante afdrachten uit evenementen vastgesteld, dat Roodhuyzen ook niet heeft kunnen verantwoorden. De rechtbank heeft de vordering van de rijvereniging toegewezen en Roodhuyzen veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 24.774,33, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 september 2011.

De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de rijvereniging begroot op € 4.459,47, en Roodhuyzen veroordeeld in deze kosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van een penningmeester en de gevolgen van financiële misstanden binnen een vereniging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK TE ALKMAAR

Sector civiel recht
AJB/JR
zaaknummer / rolnummer: 132855 / HA ZA 11-631
Vonnis van 19 december 2012
in de zaak van
de vereniging
LANDELIJKE RIJVERENIGING / PONYCLUB BUCEPHALUS,
gevestigd te Barsingerhorn, gemeente Niedorp,
eiseres,
advocaat mr. E.J. Woud te Hoorn,
tegen
CASPER EMMANUEL ROODHUYZEN,
wonende te Lutjewinkel,
gedaagde,
advocaat mr. J. de Beurs te Den Helder.
Partijen zullen hierna ''de rijvereniging'' en ''Roodhuyzen'' genoemd worden.

1.De procedure

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 juli 2012;
- de akte uitlating en overlegging producties van Bucephalus;
- de antwoordakte van Roodhuyzen;
- de akte uitlating (2) van Bucephalus.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald. De inhoud van voormelde stukken geldt als hier ingelast.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het tussenvonnis van 11 juli 2012 heeft de rechtbank beslist dat de rijvereniging in de gelegenheid zal worden gesteld om aan te tonen:
- dat er in de periode Roodhuyzen (27 november 2009 tot en met 9 september 2011) significant meer pinopnames zijn gedaan zonder dat daarvoor een toereikende verantwoording kan worden gevonden in een afname van bancaire betalingen aan instructeurs en leveranciers, waarbij, indien een dergelijke significante groei zonder verantwoording komt vast te staan, als vaststaand zal worden aanvaard dat Roodhuyzen zich het geld van deze pinopnames heeft toegeëigend tenzij hij vervolgens kan aantonen dat hij dit geld ten bate van de rijvereniging heeft aangewend;
- dat er in voormelde periode concrete geldbedragen uit evenementen aan Roodhuyzen zijn overgedragen en dat deze daarna niet ten goede zijn gekomen aan de rijvereniging, waarbij, indien komt vast te staan dat bedragen uit evenementen aan Roodhuyzen zijn overhandigd, voorshands als vaststaand zal worden aanvaard dat Roodhuyzen zich deze contante bedragen heeft toegeëigend tenzij hij door middel van tegenbewijs kan aantonen dat het geld is besteed ten bate van de rijvereniging;
- welke overboekingen Roodhuyzen aan CR Finance heeft gedaan en welke pintransacties Roodhuyzen ten bate van zichzelf heeft uitgevoerd in voormelde periode, waarna Roodhuyzen de gelegenheid zal krijgen om aan te geven op welke door hem betaalde rekeningen ten laste van de rijvereniging deze overboekingen en pintransacties zien, waarna de rijvereniging weer op dat laatste mag reageren.
Tot slot heeft de rechtbank vastgesteld dat een bedrag van € 19.740,00 in mindering moet worden gebracht op het bedrag dat Roodhuyzen op grond van het hiervoor vermelde mogelijk verschuldigd zal zijn aan Bucephalus. Partijen hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt zich uit te laten over het voorgaande. De rechtbank zal hun stellingen en verweren, voor over relevant, hierna bespreken.
2.2
Roodhuyzen heeft allereerst het oordeel van de rechtbank in het tussenvonnis van 11 juli 2012 onder 4.12 bestreden. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. In het tussenvonnis van 11 juli 2012 heeft de rechtbank onder 4.12 een eindbeslissing genomen met betrekking tot de bewijslastverdeling. Niet is gebleken dat deze beslissing berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag. De reeds eerder aangevoerde stellingen van Roodhuyzen zijn reeds beoordeeld en geven de rechtbank geen aanleiding om de eerdere beslissing opnieuw tegen het licht te houden. Nieuw aangevoerde stellingen zijn te laat ingediend. Behandeling daarvan zou neerkomen op een verkapt hoger beroep en daar kan geen sprake van zijn. De door Roodhuyzen aangevoerde stellingen tegen het oordeel van de rechtbank worden, gelet op het voorgaande, gepasseerd.
2.3
Roodhuyzen heeft zich voorts verzet tegen hetgeen vermeld staat in de akte uitlating en overlegging producties van de rijvereniging onder B voor zover dit een vermeerdering eis betreft. De rechtbank begrijpt dat alleen de bedragen € 10.592 afdrachten penningmeester en € 3.256,= betalingen algemene kosten eisvermeerderingen betreffen, zodat het verweer van Roodhuyzen alleen op deze twee bedragen ziet. Het bedrag van € 12.724,= gereconstrueerde uitgaven wordt door de rechtbank, net als door Roodhuyzen, begrepen als een eisvermindering aangezien het bedrag in mindering moet worden gebracht op hetgeen Roodhuzyen aan de rijvereniging verschuldigd kan zijn (vergelijk tussenvonnis van 11 juli 2012 onder 2.5 en 4.25) en hoger is dan eerst (€ 10.020,=). De rechtbank zal het bedrag van € 3.256,= ter zake van ''algemene kosten zonder verantwoording'' buiten beschouwing laten nu voor dit bedrag zelfs de meest elementaire onderbouwing ontbreekt. Het bedrag van € 10.592,= zal worden besproken onder 2.14.
contante pinopnames
2.4
Aan de orde is allereerst de vraag of sprake is van een significante toename van pinopnames zonder dat daarvoor een verklaring kan worden gevonden in een daarmee corresponderende afname van bancaire betalingen aan instructeurs of leveranciers, waaruit zou kunnen blijken dat wat voorheen bancair werd betaald nu contant werd betaald. De rijvereniging heeft in haar akte uitlating en overlegging producties te dien aanzien het volgende gesteld. In de periode van drie jaar vóór Roodhuyzen hebben 6 pinopnames plaatsgevonden voor een totaalbedrag van € 3.100,= terwijl in de periode Roodhuyzen – die nog geen twee jaar duurde – 89 pinopnames hebben plaatsgevonden voor een totaalbedrag van € 40.701,=. Na de periode Roodhuyzen hebben geen pinopnames meer plaatsgevonden. De verschillen zijn significant en kunnen niet verklaard worden door een afname in bancaire betalingen aan instructeurs in de periode Roodhuyzen. In die periode heeft namelijk ten opzichte van de periode vóór Roodhuyzen geen afname van bancaire betalingen aan instructeurs plaatsgevonden maar een toename. In de periode na Roodhuyzen in 2011 is ook sprake van een toename in bancaire betalingen ten opzichte van de periode voor Roodhuyzen, maar dat komt omdat er een achterstand in bancaire betalingen aan instructeurs was nadat Roodhuyzen wegging. De rijvereniging heeft haar stellingen onderbouwd met een overzicht van de pinopnames en de bancaire betalingen aan instructeurs vanaf 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011 en met de achterliggende bankafschriften (producties 22a, 22b en 22c bij akte uitlating en overlegging producties). Roodhuyzen heeft de stellingen van de rijvereniging gemotiveerd betwist. De rechtbank zal de stellingen en verweren van partijen, voor zover relevant, hierna verder bespreken.
2.5
De rechtbank stelt vast, als gesteld door de rijvereniging en erkend door Roodhuyzen, dat in de periode Roodhuyzen een groei in pinopnames heeft plaatsgevonden. De rijvereniging heeft ter onderbouwing van haar stelling dat het gaat om een significante groei productie 22a overgelegd. Deze productie is door Roodhuyzen op zichzelf alleen betwist in die zin dat het totaalbedrag van pinopnames in 2010 niet € 23.632,50 maar € 22.840,= zou moeten zijn. Dit verweer slaagt, nu de rijvereniging dit niet meer heeft bestreden. De rechtbank zal daarom uitgaan van het door Roodhuyzen gestelde bedrag van € 22.840 aan pinopnames in 2010, en voor het overige van de op productie 22a vermelde bedragen. Uit deze bedragen blijkt dat in de periode vóór Roodhuyzen ongeveer € 1.000,= per jaar werd gepind en in de periode Roodhuyzen bijna € 20.000,= per jaar. Dat is twintig keer zoveel. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee sprake van een significante groei.
2.6
Dat deze grote toename kan worden verklaard door een daarmee corresponderende afname in bancaire betalingen aan instructeurs of leveranciers is niet gesteld door Roodhuyzen, en ook niet anderszins gebleken. Uit productie 22b blijkt dat in de periode vóór Roodhuyzen gemiddeld bijna € 13.000 per jaar via de bank aan instructeurs is betaald en in de periode Roodhuyzen ongeveer € 14.000 per jaar. De rechtbank heeft bij dat laatste bedrag in aanmerking genomen dat de rijvereniging onbetwist heeft gesteld dat de betalingen van 9 september tot en met 31 december 2011 achterstallige betalingen over 2011 betroffen die Roodhuyzen had laten liggen, zodat deze voor een deel nog betrekking hadden op de periode Roodhuyzen in 2011. De rechtbank heeft het jaar 2011 daarom als één geheel beschouwd. Het verweer van Roodhuyzen dat hij het geld van de contante pinopnames heeft gebruikt voor contante betalingen aan instructeurs wordt, gelet op het voorgaande, als ongeloofwaardig verworpen.
De rijvereniging heeft in haar akte uitlating tevens overlegging producties gesteld dat uit de jaarrekeningen 2010 en 2011 niet is gebleken dat leveranciers gedurende de periode Roodhuyzen contant zijn betaald met het geld van deze pinopnames. Roodhuyzen heeft deze stelling, hoewel dat wel op zijn weg had gelegen, niet betwist in zijn antwoordakte. Het eerdere verweer van Roodhuyzen dat hij het geld van de contante pinopnames heeft gebruikt voor contante betalingen aan leveranciers wordt daarom als onvoldoende onderbouwd verworpen.
2.7
Uit het voorgaande volgt dat in beginsel als vaststaand zal worden aanvaard dat Roodhuyzen zich het geld van de door hem verrichte pinopnames zoals weergegeven op productie 22a heeft toegeëigend, tenzij hij kan aantonen dat hij het geld uit deze pinopnames ten bate van de rijvereniging heeft aangewend.
2.8
De rechtbank merkt op dat het bedrag van de toe-eigening alleen zal worden aangenomen voor zover deze het jaarlijks gemiddelde aan pinopnames in de periode vóór Roodhuyzen van € 1.000,= overstijgt. De rechtbank zal voor de periode Roodhuyzen, die bijna twee jaar besloeg, in het kader van de afronding uitgaan van een bedrag van € 2.000,=.
2.9
Roodhuyzen is in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat hij het geld uit de op productie 22a vermelde pinopnames ten bate van de rijvereniging heeft aangewend (zie onder meer conclusie van antwoord sub 4.17 en vonnis van 11 juli 2012 onder 4.11). Roodhuyzen heeft zijn verweer echter niet gericht op het door de rijvereniging als productie 22a overgelegde overzicht van pinopnames. Roodhuzyen heeft allereerst aangevoerd dat de rijvereniging in slechte financiële omstandigheden verkeerde. Dit verweer wordt als niet ter zake doende verworpen. Roodhuyzen heeft verder aangevoerd dat instructeurs niet onbetaald zijn gebleven. Ook dit verweer wordt als niet ter zake doende verworpen. Het verweer dat uit dat niet onbetaald laten van instructeurs zou volgen dat Roodhuyzen zich niet aan verduistering heeft schuldig gemaakt, wordt als onbegrijpelijk terzijde gelegd.
2.1
Daarnaast heeft Roodhuyzen als verweer (productie 3 bij antwoordakte) een overzicht gemaakt van door hem geconstateerde discrepanties van diverse aard tussen de door de rijvereniging overgelegde bankafschriften (productie 22c), de conclusies uit het rapport Wiedijk en de jaarrekening 2010 van de rijvereniging (producties 10 en 11 bij dagvaarding). De rechtbank ziet de relevantie van deze opmerkingen niet nu deze op geen enkele wijze antwoord geven op de vraag die thans voorligt, namelijk: ''waaraan heeft Roodhuyzen de op productie 22a vermelde bedragen uit pinopnames besteed?'' Alleen van het verweer van Roodhuyzen dat in 2010 een bedrag van € 27.000 is besteed aan instructie (productie 3 bij antwoordakte, bladzijde 2, laatste bullet) en in 2011 een bedrag van € 4.912,= (productie 3 bij antwoordakte, laatste bladzijde, vierde bullet) wordt enige relevantie ingezien nu Roodhuyzen daarmee – kennelijk – het standpunt inneemt dat in zijn periode, naast de bancair verwerkte betalingen aan instructeurs, extra bedragen contant zijn betaald aan instructeurs. Dit verweer is echter onvoldoende onderbouwd nu Roodhuyzen niet heeft gespecificeerd welke van de pinopnames vermeld op productie 22a tot een totaal van € 12.000,= en € 4.912,= zijn besteed aan de door hem gestelde instructie (welk bedrag, welke instructeur, welke rijles, welke datum). Uit het voorgaande volgt dat Roodhuyzen er niet in is geslaagd om aan te tonen dat hij het geld uit de op productie 22a vermelde pinopnames ten bate van de rijvereniging heeft aangewend.
2.11
Het voorgaande betekent dat tussen partijen is komen vast te staan dat Roodhuyzen zich het geld van de pinopnames heeft toegeëigend. De rechtbank stelt dit bedrag op grond van productie 22a, met inachtneming van het vermelde onder 2.5 en 2.8, vast op € 37.909,= (€ 1150,= in 2009 + € 22.840,= in 2010 + € 15.919,= in 2011 – 2000 gemiddelde pinopnames in periode voor Roodhuyzen). Roodhuyzen dient dit geldbedrag terug te betalen aan de rijvereniging.
afdrachten evenementen
2.12
Thans staat ter beoordeling in hoeverre kan worden vastgesteld dat in de periode van 27 november 2009 tot en met 9 september 2011 contante geldbedragen uit evenementen aan Roodhuyzen zijn overgedragen. De rijvereniging heeft in haar productie 21 (die als herhaald in ingelast in de akte uitlating en overlegging producties moet worden beschouwd) verwezen naar twee producties: als productie 23a een overzicht van contante afdrachten uit evenementen aan Roodhuyzen en als productie 23b kopieën van de administratie van de rijvereniging en kasaantekeningen van de verschillende evenementencommissies met betrekking tot de opbrengsten, de uitgaven, het resterend saldo, welk deel daarvan in kas wordt gehouden en welk deel daarvan aan Roodhuyzen is afgedragen. Roodhuyzen heeft erkend een bedrag van € 3.340,= aan afdrachten te hebben ontvangen maar heeft de stellingen van de rijvereniging voor het overige gemotiveerd betwist. De rechtbank zal de stellingen en verweren van partijen, voor zover relevant, hierna verder bespreken.
2.13
De rechtbank stelt allereerst vast, als gesteld door de rijvereniging en erkend door Roodhuyzen, dat Roodhuyzen een bedrag van € 3.340,= uit afdrachten heeft ontvangen. De rechtbank zal thans beoordelen of kan worden vastgesteld dat aan Roodhuyzen meer dan dit bedrag is afgedragen. Zoals vermeld in het vonnis van 11 juli 2012 onder 4.24 is het aan de rijvereniging zelf om haar standpunt ter zake te formuleren en concreet te maken aan de hand van producties, en deze producties te voorzien van een toelichting.
2.14
De rechtbank is van oordeel dat de rijvereniging haar stelling dat Roodhuyzen meer dan het door hem erkende bedrag aan afdrachten heeft ontvangen met de tekst zoals geformuleerd in productie 21 volstrekt onvoldoende handen en voeten heeft gegeven. Het had op de weg van de rijvereniging gelegen om in productie 21 (of in de akte zelf) te concretiseren welke bedragen aan afdrachten Roodhuyzen heeft gekregen, uit wiens handen, ter gelegenheid van welk evenement dat wanneer werd gehouden, en daarbij voorts feiten en omstandigheden te noemen die bij de verschillende gelegenheden mogelijk een rol speelden en die bij partijen de afdracht aan de penningmeester in herinnering hadden kunnen brengen. De rijvereniging heeft dat echter nagelaten en heeft zich beperkt tot een verwijzing naar producties 23a en 23b. Zoals expliciet vermeld in het tussenvonnis onder 4.24 zal de rechtbank deze producties niet onderzoeken op relevantie daarvan voor de stellingen van de rijvereniging.
2.15
Uit het voorgaande volgt dat de rijvereniging niet heeft voldaan aan haar stelplicht met betrekking tot haar stelling dat in de periode van 27 november 2009 tot en met 9 september 2011 meer dan het erkende bedrag van € 3.340,= aan contante geldbedragen van evenementen aan Roodhuyzen zijn overgedragen. Voor bewijslevering is geen plaats, de stelling wordt verworpen.
2.16
Nu het vastgestelde bedrag aan afdrachten niet hoger zal zijn dan € 3.340,=,
kan de vraag van welk bedrag moet worden uitgegaan – het in het tussenvonnis aangehouden bedrag van € 9.640,= of het in de akte uitlating en overlegging producties sub B genoemde en door Roodhuyzen betwiste bedrag van
€ 10.592,= – onbeantwoord blijven.
2.17
Roodhuyzen heeft in zijn antwoordakte aangevoerd dat hij het bedrag van € 3.340,= heeft besteed ten bate van de rijvereniging door er instructeurs en leveranciers mee te betalen. Dit verweer wordt als onvoldoende concreet onderbouwd verworpen. De rechtbank zal daarom als vaststaand aanvaarden dat Roodhuyzen zich dit bedrag heeft toegeëigend. Daaruit volgt dat Roodhuyzen dit bedrag moet terugbetalen aan de rijvereniging.
overboekingen naar CR Finance
2.18
In het tussenvonnis van 11 juli 2012 is overwogen dat de rijvereniging in de gelegenheid zal worden gesteld nader te concretiseren door middel van welke overboekingen Roodhuzyen geldbedragen van de rijvereniging naar zijn bankrekening heeft overgemaakt, waarna Roodhuyzen de gelegenheid zou krijgen om aan te geven op welke door hem voor de rijvereniging betaalde rekeningen deze overboekingen zien.
2.19
De rijvereniging heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en als productie 24 bij akte uitlating tevens overlegging producties een overzicht van de overboekingen door Roodhuyzen overgelegd. De rijvereniging heeft daarnaast verwezen naar productie 22c waarin de achterliggende bankafschriften zijn overgelegd. Roodhuyzen heeft de stellingen van de rijvereniging daarna gemotiveerd betwist. De rechtbank zal de stellingen en verweren van partijen, voor zover relevant, hierna verder bespreken.
2.2
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit productie 24 blijkt dat Roodhuyzen in de periode van 2 december 2010 tot en met 4 augustus 2011 tien overboekingen naar zijn bankrekening heeft verricht, tot een totaal van € 6.012,=.
2.21
Roodhuyzen heeft ten aanzien van deze tien overboekingen gesteld dat deze dienen ter verrekening van, ten eerste, drie facturen met betrekking tot belastingen en BTW tot een totaal van € 603,25 die door Roodhuyzen giraal zijn betaald en, ten tweede, een bedrag dat contant is betaald. Roodhuyzen heeft ter onderbouwing van zijn stelling verwezen naar productie 6 en productie 7. De rijvereniging heeft deze stellingen van Roodhuyzen gemotiveerd betwist. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.22
Aan de orde is de vraag of Roodhuyzen erin geslaagd is om aan te tonen dat hij geld uit zijn eigen vermogen heeft betaald ten bate van de rijvereniging tot het bedrag van € 6.012,=. De rechtbank stelt vast, als gesteld door Roodhuyzen en erkend door de rijvereniging, dat dit het geval is voor de drie posten die Roodhuyzen giraal heeft betaald, achtereenvolgens: een bedrag van € 248,= op 24 augustus 2011, een bedrag van € 246,= op 25 juli 2011 en een bedrag van € 109,25 op 3 februari 2011, tot een totaal van € 603,25.
2.23
Roodhuyzen is er niet in geslaagd om aan te tonen dat hij geld uit eigen vermogen tot het resterende bedrag van € 5.408,75 contant heeft voorgeschoten voor de rijvereniging. De door Roodhuyzen ter onderbouwing als productie 7 overgelegde bonnetjes en facturen ondersteunen zijn stelling niet, reeds omdat uit deze producties niet blijkt dat deze rekeningen uit het eigen vermogen van Roodhuyzen zijn betaald. De rechtbank merkt op dat, in het licht van het feit dat Roodhuyzen op dat moment penningmeester van de rijvereniging was, niet valt uit te sluiten dat Roodhuyzen deze bonnetjes en facturen contant heeft betaald met geld dat aan de rijvereniging toebehoorde, in het verlengde waarvan hem geen beroep op verrekening zou toekomen. Het bewijsaanbod dat Roodhuzyen in dit kader heeft gedaan met betrekking tot
de contante betalingvan de rekeningen van Drukkerette Langedijk en Faunaland in zijn antwoordakte onder 32 wordt om die reden gepasseerd. Het gaat er immers niet om dat komt vast te staan dat Roodhuyzen deze rekeningen contant heeft betaald, het gaat erom dat komt vast te staan dat Roodhuzyen die rekeningen
uit eigen vermogenheeft betaald. Het bewijsaanbod van Roodhuyzen strekt daar niet toe en kan derhalve niet bijdragen aan het slagen van zijn beroep op verrekening.
2.24
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van Roodhuyzen op verrekening slaagt tot een bedrag van € 603,25 en faalt voor het overige bedrag aan overboekingen van € 5.408,75. Roodhuyzen is dit laatste bedrag verschuldigd aan de rijvereniging.
pintransacties
2.25
In het tussenvonnis van 11 juli 2012 is overwogen dat de rijvereniging in de gelegenheid zal worden gesteld nader te concretiseren door middel van welke pintransacties Roodhuzyen ten laste van de rijvereniging en ten bate van zichzelf heeft gepind, waarna Roodhuyzen de gelegenheid zou krijgen om aan te geven op welke door hem voor de rijvereniging betaalde rekeningen deze pintransacties zien.
2.26
De rijvereniging heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en als productie 25 bij akte uitlating tevens overlegging producties een overzicht van door Roodhuyzen verrichte pintransacties overgelegd. De rijvereniging heeft daarnaast verwezen naar productie 22c met de achterliggende bankafschriften. Roodhuyzen heeft de stellingen van de rijvereniging vervolgens gemotiveerd betwist. De rechtbank zal de stellingen en verweren van partijen, voor zover relevant, hierna verder bespreken.
2.27
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit productie 25 blijkt in de periode van 20 juni 2010 tot en met 21 april 2011 veertien keer is gepind, tot een totaal van € 560,58. Tussen partijen is niet in geschil dat Roodhuyzen deze veertien pintransacties heeft verricht.
2.28
Roodhuyzen heeft ten aanzien van deze pintransacties in zijn antwoordakte gesteld dat deze ten bate van de rijvereniging zijn gedaan. Deze stelling staat haaks op zijn eerdere verweer dat ertoe strekte dat hij erkende deze pintransacties ten bate van zichzelf te hebben verricht, onder aanvoering van het verweer dat deze dienden ter verrekening van door hem uit zijn eigen vermogen ten bate van de rijvereniging betaalde rekeningen (zie tussenvonnis van 11 juli 2012 sub 4.22). Roodhuyzen heeft op geen enkele wijze toegelicht waarom hij zijn eerdere stelling heeft verlaten en een nieuwe stelling heeft betrokken. Ter onderbouwing van zijn nieuwe stelling heeft hij verwezen naar productie 8 bij antwoordakte.
2.29
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank acht de thans voor het eerste ingenomen stelling dat de pintransacties ten bate van de rijvereniging plaatsvonden, gelet op de tegenstrijdigheid met zijn eerdere stelling, ongeloofwaardig. Los daarvan is Roodhuyzen er niet in geslaagd om aan te tonen dat de pintransacties ten bate van de rijvereniging hebben plaatsgevonden. Productie 8 is niet meer dan een opsomming van data met daarachter zelfstandige naamwoorden. De relevantie van deze cijfers en tekst valt op geen enkele wijze in te zien nu elke toelichting ontbreekt. Roodhuyzen heeft zijn nieuwe stelling daarom onvoldoende onderbouwd.
2.3
Uit het voorgaande volgt dat het verweer van Roodhuyzen faalt. De rechtbank zal als vaststaand aanvaarden dat Roodhuyzen zonder rechtsgrond een bedrag van € 560,58 van de rijvereniging heeft gepind ten bate van zichzelf. Roodhuyzen is dit bedrag verschuldigd aan de rijvereniging.
resumerend
2.31
Uit al het voorgaande volgt dat is komen vast te staan dat Roodhuyzen een bedrag van in totaal € 47.218,33 aan de rijvereniging verschuldigd is.
2.32
Hierop dient in mindering te komen de bedragen die Roodhuyzen bij zijn vertrek in kas heeft overgedragen aan de rijvereniging en het bedrag dat de rijvereniging heeft gereconstrueerd (tussenvonnis van 11 juli sub 2.4 en 2.5). De rechtbank stelt vast, als erkend door de rijvereniging, dat het laatste bedrag moet worden gewijzigd in €12.724 (in plaats van € 10.020). Dat betekent dat niet een bedrag van € 19.740 in mindering moet worden gebracht op het bedrag dat Roodhuyzen aan de rijvereniging verschuldigd is, maar een bedrag van € 22.444,= (€ 9.720,= + € 12.724,=).
2.33
Uit al het voorgaande volgt dat Roodhuyzen aan de rijvereniging verschuldigd is een bedrag van € 24.774,33 (€ 47.218,33 – € 22.444,=). De rechtbank zal Roodhuzyen tot betaling van dit bedrag aan de rijvereniging veroordelen. De vordering van de rijvereniging ter zake de hoofdsom zal voor het meerdere worden afgewezen.
2.34
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom met ingang van 15 september 2011 zal worden toegewezen. Het verweer van Roodhuyzen dat geen wettelijke rente verschuldigd is omdat pas vanaf de datum van het vonnis de verplichting tot het betalen van het geldbedrag kan worden vastgesteld wordt verworpen. Deze rechtsopvatting vindt geen steun in de wet. Roodhuyzen is op grond van artikel 6:83 sub b rente verschuldigd vanaf het moment van toe-eigening. De rechtbank begrijpt dat de rijvereniging dit moment voor alle handelingen heeft vastgesteld op 15 september 2011. Dit moment is door Roodhuyzen niet bestreden.
2.35
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, nu, zoals Roodhuyzen terecht opmerkt, niet is gesteld of gebleken dat kosten zijn gemaakt dan wel voldoende werkzaamheden zijn verricht anders dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak, waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een vergoeding plegen in te sluiten.
2.36
Roodhuyzen zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de rijvereniging, de kosten voor beslag en accountant daarbij inbegrepen, kunnen worden begroot op:
- kosten dagvaarding € 99,14
- betaald griffierecht 1.744,00
- kosten beslag 300,33
- salaris advocaat
2.316,00(4 punten in tarief 3 à € 579,00)
Totaal € 4.459,47.
2.37
De rijvereniging vordert dat Roodhuyzen wordt veroordeeld om aan haar te voldoen de wettelijke rente over de proceskosten. Deze vordering is toewijsbaar zoals vermeld in het dictum.
2.38
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook op de wijze worden toegewezen zoals vermeld in het dictum.

3.De beslissing

De rechtbank
– veroordeelt Roodhuyzen om aan de rijvereniging te betalen het bedrag van € 24.774,33, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
– veroordeelt Roodhuyzen in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van de rijvereniging begroot op € 4.459,47, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag indien deze niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn voldaan.
– veroordeelt Roodhuyzen in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,= aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 68,= aan salaris advocaat indien betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan.
– verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
– wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2012.