De rechtbank merkt thans reeds het volgende op ten aanzien van de bewijslast voor een toereikende verantwoording van de pinopnames. De bewijslast voor de stelling dat ter zake van deze pinopnames sprake is van verduistering aan de zijde van Roodhuyzen ligt volgens de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bij de rijvereniging. De rechtbank ziet in de volgende omstandigheden aanleiding om hierin enige nuance aan te brengen.
- Tussen partijen staat vast dat Roodhuyzen valsheid in geschrifte heeft gepleegd door de handtekeningen van twee (ex)bestuurders van de rijvereniging te vervalsen op een overeenkomst waarin Roodhuyzen bij de bank, zonder medeweten van zijn medebestuurders, ten laste van de rijvereniging een lening van € 35.000,= heeft willen aanvragen. Dat aan deze intenties van Roodhuyzen geen uitvoering is gegeven is, blijkens de stellingen van partijen, te danken aan de alertheid van de bank en niet aan inkeer bij Roodhuyzen. Roodhuyzen heeft aangevoerd dat de valsheid in geschrifte niet ter zake doet omdat de rijvereniging haar vordering niet op de vermogensrechtelijke gevolgen daarvan heeft gegrond. Dat moge zo zijn, maar deze daad geeft wel inzicht in de wijze waarop Roodhuyzen zijn functie van penningmeester heeft ingevuld.
- Partijen twisten over de vraag of Roodhuyzen het kasboek 2010 aan de rijvereniging heeft overhandigd. Tussen partijen staat vast dat Roodhuyzen het kasboek 2010 niet persoonlijk aan één van de bestuurders heeft overhandigd maar dat hij bij zijn vertrek heeft verwezen naar een locatie op de rijvereniging, waar hij het kasboek zou hebben achtergelaten. De rijvereniging stelt dat het kasboek 2010 niet op de door Roodhuyzen genoemde locatie is aangetroffen. Roodhuyzen heeft deze stelling onbetwist gelaten. De rechtbank houdt het er daarom voor dat Roodhuyzen geen kasboek 2010 heeft achtergelaten bij de rijvereniging.
- Roodhuyzen heeft erkend dat hij het digitale exemplaar van het kasboek 2010, dat hij thuis op zijn computer had staan, heeft verwijderd nadat hij decharge had verkregen. De rechtbank stelt vast, als gesteld door de rijvereniging en niet betwist door Roodhuyzen, dat bestuurders van de rijvereniging op dat moment jegens hem reeds zorgen hadden geuit over de manier waarop hij de financiën van de rijvereniging verantwoordde. De door Roodhuyzen gegeven verklaring dat het bestand moest verdwijnen omdat hij ruimte nodig had op zijn harde schijf, acht de rechtbank weinig geloofwaardig. Roodhuyzen had het bestand om die reden ook eenvoudig op een andere informatiedrager kunnen opslaan.
- Roodhuyzen erkent geld van de rijvereniging naar zichzelf te hebben overgemaakt zonder de rijvereniging hierover te hebben ingelicht. Naar eigen zeggen was dit ter verrekening van posten die hij voor de rijvereniging had voorgeschoten. Ook als deze verrekeningsgrond komt vast te staan, betekent het voorgaande dat Roodhuyzen zijn privé vermogen en dat van de rijvereniging door elkaar heeft laten lopen, zonder de rijvereniging hierover in te lichten.
Uit het voorgaande komt aan de zijde van Roodhuyzen een beeld naar voren van grove nalatigheid met betrekking tot zijn plichten en verantwoordelijkheden als penningmeester en voorts ernstige leugenachtigheid. Mede in acht genomen het feit dat Roodhuyzen in zijn hoedanigheid als penningmeester bij uitstek het volledige inzicht in de inkomsten en uitgaven van de rijvereniging had en dat het juist zijn taak was om een adequate financiële administratie te verzorgen, zal de rechtbank, indien komt vast te staan dat er in de periode Roodhuyzen sprake is geweest van een significante stijging van niet verantwoorde contante pinopnames die naar hem zijn te herleiden, voorshands als vaststaand aanvaarden dat Roodhuyzen zich het geld van deze opnames heeft toegeëigend. Roodhuyzen zal alsdan vervolgens in de gelegenheid gesteld worden tegenbewijs te leveren, door aan te tonen dat hij het geld van de contante pinopnames heeft besteed ten bate van de rijvereniging.